33 503 Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 december 2013

Algemeen

Naar aanleiding van de memorie van antwoord hebben de leden van de fractie van GroenLinks enkele aanvullende vragen gesteld. Deze worden hierna beantwoord.

De fractieleden van GroenLinks vragen waarom geen inzicht kan worden verschaft in de effecten van de huidige heffingssystematiek en de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen voor de vorm en omvang van de soorten vervuiling. Zij vragen hoe anders gevolg gegeven kan worden aan het beginsel «de vervuiler betaalt».

De industriële lozingen van zware metalen zijn in de aflopende decennia aanzienlijk afgenomen. Werd in 1990 nog 112.300 kg per jaar van deze stoffen op rijkswateren geloosd, in 2010 was deze hoeveelheid gereduceerd tot 10.455 kg per jaar. Welk deel van de afname te danken is aan de voorschriften in de lozingsvergunningen en welk deel aan het heffen van verontreinigingsheffing is niet aan te geven.

Door het afnemen van de lozingen is de opbrengst van de verontreinigingsheffing die aan deze stoffen is toe te schrijven, evenredig afgenomen. In 2010 bedroeg de opbrengst voor het Rijk van de heffing op industriële lozingen van zware metalen nog slechts ca. 1 miljoen euro, terwijl de kosten van meting, bemonstering en analyse voor de heffingplichtigen en de controlekosten van de waterbeheerders tezamen ca. 0,45 miljoen bedroegen. Vanwege de onbalans tussen kosten en baten wordt voorgesteld de heffing op zware metalen te beëindigen. Om dezelfde reden is in het verleden afgezien van heffing ter zake van andere specifieke verontreinigende stoffen.

Als de heffing op zware metalen komt te vervallen, blijft voor het lozen van deze stoffen een watervergunning vereist. Voor de lozing van zware metalen gelden emissiegrenswaarden. Deze worden vertaald in vergunningvoorschriften, die de lozers in acht moeten nemen. Dit stelsel van vergunningverlening voorkomt dat de omvang van de lozingen toeneemt en zorgt ervoor dat het tegengaan van lozing van vervuilende stoffen steeds gebeurt volgens de nieuwste stand der techniek.

De bedrijven die zware metalen lozen in het oppervlaktewater, zijn bedrijven die ook andere vervuilende (zuurstofbindende) stoffen lozen. Als de heffing op zware metalen is komen te vervallen, worden zij nog steeds in de heffing betrokken voor deze zuurstofbindende stoffen. Zij gaan daarvoor ook meer aan het Rijk betalen, omdat het tarief voor de rijksheffing wordt verhoogd. Deze bedrijven blijven dus voor hun lozingen betalen, alleen wordt de grondslag van de heffing vereenvoudigd. Op deze manier wordt nog steeds invulling gegeven aan het beginsel «de vervuiler betaalt».

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat het belangrijk is dat het kabinet niet alleen ad hoc om advies vraagt, maar ook ongevraagd geattendeerd wordt op onderwerpen waar geen of onvoldoende aandacht aan wordt besteed.

Zij vragen of gewezen leden van de CAW daarbij een expliciete rol kan worden toegekend.

De meerderheid van de leden van de CAW is of was werkzaam aan een universiteit. Zij publiceren regelmatig over aan waterwetgeving gerelateerde onderwerpen, bijvoorbeeld in de vorm van annotaties van jurisprudentie, een commentaar op een wetsvoorstel of een visie op de implementatie van een richtlijn. Met enige regelmaat verschijnt een onder hun begeleiding geschreven proefschrift. Van de daarin – ongevraagd gegeven – adviezen zal het kabinet ook na de opheffing van de CAW met belangstelling kennis blijven nemen.

Zoals in de memorie van antwoord is vermeld, zal nog worden bekeken of een lid van de voormalige CAW kan toetreden tot de geassocieerde leden van Rli en zo zou kunnen bijdragen aan de gevraagde en ongevraagde adviezen van deze raad. Voormalige leden van de CAW kunnen eventueel ook als externe deskundige door de Rli aan een adviescommissie worden toegevoegd.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen

Naar boven