Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 mei 2013
Naar aanleiding van de bespreking over de vermeende fraude bij het Rotterdamse schoolbestuur
LMC (VO) in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap van 18 april 2013, vraagt u mij te reageren op een tweetal artikelen
uit het AD van 11 en 12 april jl.1 Daarnaast heeft u mij gevraagd of deze zaak wordt betrokken bij de «Governancebrief».
Deze brief, met de titel «Versterking bestuurskracht onderwijs» heeft u onlangs, op 19 april 2013 ontvangen.2
LMC
Op 9 april jl. heeft de inspectie mij geïnformeerd over het vermoeden dat de voormalig
voorzitter van het CvB van de LMC gelden heeft verduisterd. Het nieuw aangetreden
CvB van LMC heeft in de periode november 2012 – maart 2013 sterke aanwijzingen gevonden
van financiële onrechtmatigheden bij LMC. In de genoemde periode heeft het CvB eigen
onderzoek gedaan om zicht te krijgen op de aard, omvang en ernst van de onrechtmatigheden.
Ook is juridisch advies ingewonnen en is er overleg geweest met de Raad van Toezicht
over de te kiezen aanpak. Eind maart is het CvB tot de conclusie gekomen dat aangifte
tegen de voormalig voorzitter van het CvB onontkoombaar was.
Op 2 april jl. heeft de huidige voorzitter van het CvB de inspectie op de hoogte gesteld
van de bevindingen en de aangifte. Naar aanleiding van dit signaal heeft de directie
Rekenschap van de Inspectie van het Onderwijs onderzocht hoe het nieuwe CvB de situatie
heeft aangepakt. De inspectie heeft geconstateerd dat het CvB daadkrachtig heeft opgetreden.
Het CvB heeft op juiste wijze gehandeld door aangifte te doen. Daarnaast zijn de nodige
aanpassingen in de organisatie aangebracht om herhaling te voorkomen. Tenslotte is
het CvB voornemens een civielrechtelijke zaak aan te spannen tegen de voormalig voorzitter
met als oogmerk de geleden schade terug te vorderen. De inspectie heeft met de Raad
van Toezicht afgesproken dat zij regelmatig wordt geïnformeerd over de stand van zaken.
Onderzoek heeft aangetoond dat er onder andere sprake is geweest van:
-
1. leveringen/diensten door bedrijven, waarbij achteraf bleek, dat de voormalig voorzitter
betrokken was;
-
2. betalingen aan een adviseur, waarmee de voormalig voorzitter afspraken had gemaakt
en waarvan hij een groot deel in privé (terug)ontving.
De voormalig voorzitter van het CvB van de LMC is sinds zijn vertrek bij LMC vicevoorzitter
van CvB van de Aeres groep. In verband met de verdenking voert hij met ingang van
10 april jl. zijn werkzaamheden niet meer uit. Hij zal zijn werkzaamheden niet hervatten
totdat er meer duidelijk is.
Verdere actie is nu in de handen van het Openbaar Ministerie en de Raad van Toezicht
dan wel het nieuwe bestuur van LMC. Zoals gezegd volgt de inspectie het verdere verloop
van deze zaak nauw.
Versterking bestuurskracht
Zoals minister Bussemaker en ik het in de brief van 19 april jl. omschreven, verdient
het functioneren van governance in het onderwijs versterking. Ook in dit geval lijkt
de rol van controleur door de Raad van Toezicht en de functie van tegenspraak door
Medezeggenschapsorganen niet optimaal uit de verf te zijn gekomen. Minstens zo belangrijk
lijkt het gebrekkige «moreel kompas» van de voormalig voorzitter van het CvB. Deze
casus lijkt daarmee helaas een voorbeeld van de constatering dat het governancemodel
in het funderend onderwijs nog niet volgroeid is. Zoals aangekondigd in de brief van
19 april jl. ga ik met (o.a.) de VO-raad in overleg over de implementatie van de agenda
versterking bestuurskracht onderwijs. Ik heb er vertrouwen in dat we samen komen tot
afspraken die zorgen voor een versterking van de mechanismen voor zelfcorrectie binnen
de sector, hoewel incidenten zoals deze nooit geheel zijn uit te sluiten. Daarnaast
is sinds begin dit jaar in het VO het bestuurlijk handelen een element in het toezicht
en (als sluitstuk) werken we aan een wetswijziging om de aanwijzingsbevoegdheid te
verbreden.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker