33 495 Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen

Nr. 120 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juli 2021

De motie van het lid Lucas1 vraagt de Minister de voor- en nadelen van een aparte noodregeling voor onderwijsinstellingen in de Faillissementswet, zoals deze ook bestaat voor banken en verzekeraars, te onderzoeken. De motie is op 31 maart 2016 overgenomen. Deze brief is een reactie op deze motie.

In de afgelopen jaren zijn verschillende rechtspersonen die onderwijsinstellingen in stand houden in financiële problemen gekomen. Die situaties riepen vanuit de overheid vooral vragen op rond de continuïteit van het onderwijs voor leerlingen of studenten in het geval de rechtspersoon failliet zou gaan. Het uitgangspunt in het onderwijsstelsel is dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister van OCW) verantwoordelijk is voor het stelsel als geheel en niet voor de instandhouding van een individuele instelling. Een individuele private partij die een onderwijsinstelling in stand houdt, kan dus failliet gaan.2

Het feit dat instellingen in de semipublieke sector failliet kunnen gaan, is met de brief «Borging publieke belangen in de semipublieke sector» voor de gehele semipublieke sector tot uitgangspunt genomen.3 Het gaat in de semipublieke sector om private partijen die publieke dienstverlening verzorgen. De overheid is hierbij verantwoordelijk voor de publieke belangen van continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening, maar niet voor de continuïteit van de individuele dienstverlener. Dit betekent dat bij financiële problemen faillissementen in de semipublieke sector mogelijk moeten zijn. Het gaat immers om partijen voor wiens schuldeisers de gevolgen van insolventie niet verschillen van de gevolgen voor schuldeisers van andere privaatrechtelijke partijen.

Bij het hanteren van het uitgangspunt dat private dienstverleners failliet moeten kunnen gaan, is het van belang dat de voorwaarden aanwezig zijn om het onderwijs voor de leerlingen of studenten te continueren. Als basis moet hierbij vertrouwd worden op de ordening en werking van het onderwijsstelsel. Daarbij is het kunnen overnemen van de onderwijsactiviteiten van de failliete rechtspersoon een belangrijke manier om de continuïteit van het onderwijs te borgen. Het kunnen voortzetten van een instelling heeft namelijk zowel inhoudelijke voordelen voor leerlingen en studenten als financiële en administratieve voordelen.

In de afgelopen jaren is de werking van het onderwijsstelsel versterkt door met name de inzet van (financieel) toezicht op de continuïteit. Door tijdig te signaleren dat een bestuur buiten normen en kaders dreigt te opereren kan vroegtijdig en indringend het gesprek met het bestuur worden aangegaan over de continuïteit van het onderwijs om daarmee het bestuur, desnoods via een aanwijzing, aan te sporen tot adequate beslissingen en er op toe te zien dat het bestuur alle acties onderneemt die nodig zijn om de continuïteit van het onderwijs te borgen.

Naast de versterking van het (onderwijs)stelsel kan de borging van het publiek belang ook worden gediend met de verbetering van de algemene werking van het faillissementsrecht. Ik verwijs graag naar het wetgevingsprogramma «herijking faillissementsrecht» met als één van de onderdelen de op 1 januari 2021 in werking getreden Wet homologatie onderhands akkoord4 die ook geldt voor de onderwijsinstellingen en, meer in het algemeen, naar de voortgangsbrief over het programma herijking faillissementsrecht van de Minister voor Rechtsbescherming5.

Van belang in dit verband is de recente ontwikkeling rond het wetsvoorstel Wet continuïteit ondernemingen I6 (WCO I). Op 25 mei 2021 is een novelle bij de WCO I voor internetconsultatie aangeboden.7 Voor ondernemingen die activiteiten verrichten waarmee maatschappelijke belangen zijn gediend, zoals onderwijsinstellingen, maakt de novelle wettelijk mogelijk dat de rechtbank al vóór een mogelijk faillissement in stilte kan aanwijzen wie zij zal aanstellen als curator (de beoogd curator). De beoogd curator kan zich op die manier in relatieve rust voorbereiden op de taak die hem te wachten staat, zodat de activiteiten van de onderneming gecontroleerd kunnen worden afgebouwd in faillissement en maatschappelijke schade kan worden voorkomen. Tijdens de stille voorbereidingsfase kan de beoogd curator bijvoorbeeld de mogelijkheden verkennen voor de overstap van studenten en leerlingen naar een andere onderwijsinstelling in geval van faillissement. Zo kan worden voorkomen dat een dergelijke overstap niet tijdig plaatsvindt waardoor studenten of leerlingen het jaar over moeten doen of flinke studievertraging oplopen.

In de motie van het lid Lucas tenslotte is gevraagd de wenselijkheid te onderzoeken van een vergelijkbare positie in de faillissementswet als de bank- en verzekeringssector.

Gelet op bovenstaande lijkt mij dat niet wenselijk. Daarboven geldt dat deze uitzonderingspositie voor (specifiek en alleen) de bank- en verzekeringssector een achtergrond heeft die voor het onderwijsstelsel niet van toepassing is.

Die achtergrond is dat insolventie van een bank of verzekeraar de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar kan brengen en bovendien, bij een grote bank of verzekeraar, zeer veel mensen kan raken met verstrekkende financiële gevolgen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 31 524, nr. 281

X Noot
2

Zie hierover ook de beleidsbrief Versterking bestuurskracht, Kamerstukken II, 2012/13, 33 495, nr. 10.

X Noot
3

Kamerstuk 33 822, nr. 4.

X Noot
5

Kamerstuk 33 695, nr. 18

X Noot
6

Kamerstuk 34 218, nr. 2

Naar boven