33 493 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 17 september 2013

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben één vraag aan de regering.

Definitie directe lijn

In het tweede deel van de definitie van het begrip directe lijn bij elektriciteit staat (nog steeds) dat verbruikers die via een directe lijn met een producent verbonden zijn niet in hoofdzaak huishoudelijke verbruikers mogen zijn.2 Dat is een (beperkende) voorwaarde die niet volgt uit de definitie van de directe lijn zoals opgenomen in de Europese richtlijn.3 Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor gas.4 Op dit punt wordt de richtlijn niet correct in nationaal recht omgezet. Deze leden vragen de regering of hiervoor een reden is en of zij bereid is de definitie aan te passen.

PvdA en GroenLinks

Motie Jansen c.s.

De leden van de fracties van de Partij van de Arbeid en van GroenLinks keken uit naar de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 aangezien daarin tevens de opdracht uit de motie Jansen c.s. vormgegeven zou worden.5 Deze motie zou, volgens deze leden, een grote vooruitgang betekenen voor bewoners van een appartementencomplex en andere leden van Verenigingen van Eigenaren (VVE's). De wetswijziging regelt onder meer het laten vervallen van de salderingsgrens van 5000 KWh voor kleinverbruikers. Deze leden hebben daarover de volgende vraag. Begrijpen zij het voorstel goed als zij opmaken dat salderen nog steeds slechts «achter de meter» (dus op 1 aansluiting, 30*80 A, artikel 95a) mogelijk is? Zo ja, kan de regering verhelderen hoe daarmee tegemoet gekomen wordt aan genoemde motie Jansen c.s.?

Mogelijkheden saldering voor VVE's

De categorie kleinverbruikers wordt bepaald aan de hand van de doorlaadwaarde van de aansluiting (grens 80 ampère). Een grote groep VVE's valt niet onder de categorie kleinverbruiker omdat ze installaties gebruiken met hogere doorlaadwaarde, zoals installaties voor liften uit de jaren ’80. Is het juist dat op deze VVE's van appartementencomplexen, met liften uit de jaren ’80, de wetswijziging met betrekking tot het vervallen van de salderingsgrens van 5000 kWh niet van toepassing is, omdat zij niet onder categorie kleinverbruikers vallen? Zo ja, acht de regering dit in geest met de wetswijziging, die juist voor VVE's van appartementencomplexen meer ruimte voor saldering wil bieden?

Deze leden ontdekken geen verandering ten opzichte van de huidige situatie, anders dan het laten vervallen van de salderingsgrens van 5000 kWh. Maar voor een VVE van een appartementencomplex lijkt hen de huidige grens van 5000 kWh, net als voor gemiddelde huishoudens, voldoende ruim. Kan de regering aangeven wat het gemiddelde gebruik per aansluiting is voor een appartementencomplex, een school, een corporatie en eventuele andere voorbeelden die nu tot de salderings-doelgroep worden geschaard? Anders gezegd vragen deze leden de regering welke materiële verandering ten opzichte van de huidige geldende wet met dit wijzigingsvoorstel bereikt wordt.

Saldering in het algemeen

Meer in het algemeen willen deze leden enkele vragen stellen over de opvatting van de regering met betrekking tot salderen. Zij begrijpen dat de regering een discussie heeft geopend over de kostprijs die aan de kleinverbruiker wordt vergoed indien hij meer produceert dan gebruikt.6 Allereerst vragen zij zich af of hoeveel huishoudens op dit moment energie produceren en hoeveel daarvan meer produceert dan verbruikt. Ten tweede vragen deze leden wanneer en door wie bepaald wordt wat de redelijke vergoeding is die deze producenten conform artikel 31c, derde lid, krijgen.

Belastingtarief

Voorts vragen deze leden een reactie van de regering op het volgende. Deze leden begrijpen dat de salderingsdiscussie ook het onderwerp belasting raakt. Een mogelijke oplossing zou een lager belastingtarief zijn. Maar de principiële vraag die daaraan voorafgaat lijkt deze leden waarom een producent die minder produceert dan er wordt verbruikt belasting zou betalen over de productie. Dat geldt ook niet voor de groenten uit eigen moestuin. Is de regering het met deze leden eens dat, wanneer iemand door verkoop een kleine winst overhoudt, deze niet gelijk belasting verschuldigd is als ondernemer?

Relatie tot Energieakkoord

Daarnaast vragen deze leden hoe de wetswijziging zich verhoudt tot het recent gesloten Energieakkoord, wat moet leiden tot veel ruimere salderingsmogelijkheden dan nu geregeld met deze wetswijziging? Op welke termijn denkt het regering met nieuwe wetswijzigingen te komen? Op welke wijze zal de regering het Energieakkoord in wetgeving verankeren, via aanpassing van huidige wetgeving, waaronder de Elektriciteitswet 1998, of overweegt het kabinet een fundamentele herziening van onder meer de Elektriciteitswet 1998?

Wetssystematiek

Deze leden zijn van mening dat de huidige Elektriciteitswet 1998 is gebaseerd op het principe van centrale opwekking van elektriciteit en decentraal gebruik. De huidige en toekomstige elektriciteitsopwekking verschuift naar decentrale opwekking en decentraal gebruik, met fundamentele gevolgen voor het systeem van opwekking, transport en gebruik van elektriciteit. Ook voor het netwerk heeft dit ingrijpende consequenties, er zullen nieuwe typen netwerken nodig zijn (smart grid) en de verdeling van kosten voor gebruik van het net zullen anders komen te liggen. De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks vragen de regering of ten gevolge hiervan een fundamentele wijziging van onder meer de Elektriciteitswet van 1998 nodig is, waarbij nieuwe wetgeving gebouwd wordt op een nieuw fundament, waarbij decentrale opwekking uitgangspunt is, naast centrale opwekking.

Ook wetstechnisch gezien vinden de leden het niet gelukkig dat de Elektriciteitswet steeds verder wordt opgetuigd en aangepast, zonder dat fundamentele nieuwe ontwikkelingen in de basis van de wet worden verankerd. Daarmee wordt de wetgeving ook steeds complexer, lastiger te doorgronden, en moeilijker uitvoerbaar. Een opgetuigde kerstboom, terwijl eenvoud en duidelijkheid gewenst is. Wil de regering haar visie op deze ontwikkeling geven?

Kosten

Tenslotte hebben deze leden een vraag met betrekking tot het inzicht in de kosten die (gas)netbeheerders maken en dus vervolgens in rekening brengen. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijkt duidelijk dat de NMa (thans Autoriteit Consument en Markt, ACM) de doelmatigheid van investeringen toetst. Toetst de ACM ook op efficiëntie van deze kosten? Zeker als er kosten bij zullen komen voor bijvoorbeeld het bijmengen van groen gas in de regio en de gassamenstelling, lijkt het zaak dat in het kader van het publiek belang de doelmatigheid en efficiëntie wordt getoetst.

PVV

Gaskwaliteit

De netbeheerder van het landelijke gastransportnet heeft de afgelopen decennia het gas binnen de Wobbe-index (WI) gehouden door het toevoegen van stikstof. In welke vorm wordt dit stikstof aangeboden en hoe gedraagt het zich tijdens het verbrandingsproces? In hoeverre heeft dit toevoegen van stikstof invloed op de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)? En als dit invloed heeft op de stikstofdepositie, hoe groot is dan de omvang?

Welke soorten gas kunnen er ingevoed worden? Om welke componenten gaat het en hoe liggen de verhoudingen? In de toekomst moet de netbeheerder ook andere parameters van het gas gaan beheren. Om welke parameters gaat dat, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De netbeheerder oordeelt, onder toezicht van de ACM, over de proportionaliteit van de kosten ten opzichte van het belang van een invoeder gas in te voeden. Hoe wordt het belang gedefinieerd? Kan dat ook een maatschappelijk belang zijn? Kan de netbeheerder ook een gas weigeren als dit wel voldoet aan de invoed-specificaties, maar men van oordeel is dat dit gas niet maatschappelijk verantwoord is? Hebben de invoed-specificaties enkel betrekking op de samenstelling van het gas, of zijn er ook niet-technische specificaties?

Indien een gas niet voldoet, kan dit gas zodanig bewerkt worden dat dit gas alsnog geschikt is om ingevoed te worden? De regering geeft aan dat het niet de bedoeling is dat de extra kosten, die hier mee gemoeid zijn, gesocialiseerd worden. Is het niet de bedoeling of ligt er een verbod op?

Voorts vragen deze leden welke gassen onder biogas vallen. Wat zijn de kosten om biogas op te werken tot groengas. Voldoet groengas aan de eisen om ingevoed te kunnen worden op het nationale net? Is er zicht op de kosten van het invoeden van methaangas afkomstig uit vergisting?

Zelflevering

In de memorie van toelichting wordt gesproken over een factureringsperiode. Hoe lang is deze periode en kan deze variëren?

Kan de regering aan deze leden een overzicht geven van welke heffingen en belastingen van toepassing zijn indien een gebruiker zijn elektriciteit verbruik saldeert? Is er bijvoorbeeld sprake van het heffen van BTW op de afgenomen en geleverde energie? Als bijvoorbeeld een gebruiker evenveel produceert als afneemt, zijn de kosten dan nihil of is er nog wel sprake van andere kostenposten? Wat zijn de gevolgen als men voor de meter gaat salderen in plaats van achter de meter?

De SER zou bezig zijn met een nader onderzoek betreffende het salderen. Kan de regering aangeven wat de status is van dit onderzoek? En is er al een rapport uitgebracht? Indien dit het geval is, kan de regering dit rapport aan de Eerste Kamer doen toekomen?

In hoeverre heeft het plaatsen van zonnepanelen, door particulieren, die eigenaar zijn van het betreffende pand, invloed op de WOZ waarde?

Tariefregulering

De ACM houdt bij de vaststelling van transporttarieven ook rekening met het belang van voorzieningszekerheid en het belang van duurzaamheid. Welke kaders krijgt de ACM mee ten aanzien van duurzaamheid? En welke instantie bepaalt deze kaders?

In het Energierapport 2011 is aangekondigd dat de mogelijkheden worden verkend om in Nederland de kosten van het transportnet op een meer evenwichtige wijze te verdelen tussen producenten (invoeders) en afnemers (ontvangers). Kan de regering aan deze leden aangeven wat de status van deze verkenning is?

De Europese Commissie heeft berekend dat de komende 10 jaar 1000 miljard euro geïnvesteerd dient te worden om de energie- en klimaat doelstellingen te halen. Hoe is deze 1000 miljard euro verdeeld over de diverse lidstaten? De Nederlandse netbeheerders geven aan dat zij in de periode tot 2050 20 tot 71 miljard euro extra moeten investeren in het kader van de energietransitie. Komt dit boven op de reguliere investeringen? En worden deze investeringen enkel betaald door de gebruikers aangesloten op het nationale net?

Bescherming tegen externe invloeden

Aangegeven wordt dat netbeheerders de verantwoordelijkheid moeten dragen voor de bescherming van hun netten. Bij een hoog terroristisch dreigingsniveau zijn er afspraken met de veiligheidsregio’s om politie in te zetten om vitale locaties te beschermen. Worden de kosten van de politie inzet in rekening gebracht bij de netbeheerder, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Directe lijnen

Deze leden verzoeken de regering uiteen te zetten wat het verschil is tussen de definitie van de directe lijn in de Europese richtlijnen en de definitie zoals beschreven in dit wetsvoorstel?

Import/Export

Kan de regering deze leden een overzicht verstrekken van de hoeveelheid elektriciteit die Nederland heeft geïmporteerd en geëxporteerd gedurende de afgelopen tien jaar? Daarnaast verzoeken deze leden de regering aan te geven wat de verwachtingen zijn voor de komende tien jaar. Wat is de reden dat de export is afgenomen? Vanuit welke landen wordt de elektriciteit geïmporteerd? En hoe liggen deze verhoudingen?

Kosten voor ontheffinghouders

In artikel 15, lid 5, Elektriciteitswet 1998 wordt opgenomen dat een ontheffinghouder het tarief voor systeemdiensten factureert en int bij de afnemers aangesloten op zijn net. In aanvulling hierop bepaalt het voorgestelde artikel 15, lid 5, Elektricitietswet 1998 dat een ontheffinghouder het tarief voor systeemdiensten kan betalen in plaats van de op zijn net aangesloten afnemers.

Is de regering het met deze leden eens dat uit dit artikel moet worden afgeleid dat als hoofdregel geldt dat op afnemers aangesloten op een net van een ontheffingshouder een zelfstandige verplichting rust tot betaling van systeemdiensten? Heeft de ontheffingshouder een eigenstandige wettelijke verplichting tot facturatie, inning en afdracht van systeemdiensten aan Tennet? Draagt de ontheffingshouder het incasso/risico voor onbetaalde vorderingen bij de afnemers aangesloten op zijn net?

Dient de ontheffinghouder op grond van artikel 15, lid 5 Elektriciteitswet 1998 aan TenneT uitsluitend de tarieven voor systeemdiensten te betalen die hij moet factureren en innen bij afnemers aangesloten op zijn net, of moet de ontheffinghouder tevens systeemdiensten afdragen over zijn eigen elektriciteitsverbruik? Is in dit verband relevant of de betreffende ontheffinghouder beschikt over een aansluiting op een net beheerd door een regionale netbeheerder? Is in deze gevallen de regionale netbeheerder verantwoordelijk voor de facturatie en inning van systeemdiensten bij de ontheffinghouder over zijn eigen elektriciteitsverbruik?

Daarnaast vragen deze leden aan de regering of het juist is dat met de voorgestelde wetswijziging de ontheffinghouder van het gesloten distributiesysteem de keuze krijgt tussen een systeem waarbij de ontheffinghouder de systeemdiensten als verschuldigd door de afnemers aangesloten op zijn net factureert, int en afdraagt aan TenneT en anderzijds een systeem waarbij de ontheffinghouder zelf, dat wil zeggen voor eigen rekening en risico, de systeemdiensten betaalt die verschuldigd zijn over het totale elektriciteitsverbruik dat plaatsvindt achter zijn aansluiting op het openbare net.

Is het juist dat de ontheffinghouder de keuze maakt of hij systeemdiensten betaalt in plaats van de afnemers aangesloten op zijn net? Dient TenneT met deze keuze van de ontheffinghouder in te stemmen of kan de ontheffinghouder eenzijdig bepalen of hij voor dit systeem (betalen in plaats van de afnemers op zijn net) kiest? Op welke wijze wordt deze keuze voor dit systeem waarbij de ontheffinghouder betaalt in plaats van de afnemers aangesloten op zijn net vastgelegd? Dient deze keuze te worden vastgelegd in de aansluitovereenkomst met TenneT? Heeft de ontheffinghouder de plicht de afnemer over een dergelijke keuze te informeren? Heeft een betaling van systeemdiensten door de ontheffinghouder over het totale elektriciteitsverbruik achter zijn aansluiting tot gevolg dat de op afnemers aangesloten op het gesloten distributienet rustende verplichting tot systeemdiensten vervalt?

Tenslotte vragen deze leden of indien een ontheffinghouder ervoor kiest zelf de systeemdiensten over het totale elektriciteitsverbruik achter zijn aansluiting te betalen, hij deze door hem betaalde systeemdiensten dan vervolgens in rekening kan brengen bij de op zijn gesloten distributiesysteem aangesloten afnemers? Wordt een eventuele op de afnemers op een gesloten distributiesysteem rustende verplichting tot betaling van systeemdiensten aan de ontheffinghouder gereguleerd door de aan de ontheffinghouder verleende ontheffing of is hier sprake van een overeenkomst met een strikt privaatrechtelijk karakter?

D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het verzamelwetsvoorstel waarmee de regering beoogt verschillende wijzigingen tot stand te brengen ten aanzien van de Elektriciteitswet, Gaswet en Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het Energierapport 2011). In navolging van de bevindingen van het Energierapport 2011 erkennen deze leden de noodzaak tot aanpassing en concluderen zij dat de formulering van goede regelgeving onder de verantwoordelijkheid van deze Kamer valt. Daarom benutten deze leden graag de mogelijkheid een aantal vragen te stellen over het voorliggende wetsvoorstel.

STROOM & het Energieakkoord 2013

In de aanloop naar het op 6 september 2013 gesloten Energieakkoord stelde de SER dat het wetgevingsagenda-traject STROOM (waarvan het huidige wetsvoorstel onderdeel is) als belangrijke bron zou dienen bij de totstandkoming van een akkoord. Tevens werd de planning van STROOM afgestemd op de planning van het Energieakkoord zodat uitkomsten van het Energieakkoord meegenomen konden worden in het wetgevingstraject. Logischerwijs volgt daaruit voor deze leden de vraag of het onlangs gesloten Energieakkoord aanleiding geeft tot aanpassing van het huidige voorstel alvorens deze Kamer zich erover buigt. Temeer daar de doorrekeningen van het Energieakkoord door Energieonderzoek Centrum (ECN) en het Planbureau voor de Leefomgeving stellen dat de beoogde energiebesparingen geheel onhaalbaar zijn met de voorgenomen maatregelen.

Onduidelijkheid in de praktijk

In het kader van de discussie over de afbakening van de directe lijn is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer aandacht besteed aan de energiebelastingaspecten die samenhangen met de invoering van de directe lijn. In de nota naar aanleiding van het verslag is een groot deel van de onduidelijkheid weggenomen. Een belangrijk punt dat echter nog steeds tot onduidelijkheid leidt in de praktijk is de afbakening van situaties waarin sprake is van een verbruiker die zelf (onbelast) elektriciteit opwekt onder de Wet belasting op milieugrondslag (Wbm). Op grond van artikel 50 lid 1 Wbm wordt in een standaard verbruikssituatie energiebelasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker. In aanvulling hierop bepaalt artikel 50 lid 4 Wbm dat ook het verbruik van elektriciteit en aardgas dat op andere wijze is verkregen dan door de hiervoor genoemde levering, als «belast eigenverbruik» onderworpen is aan energiebelasting. Een uitzondering op dit belaste eigenverbruik geldt voor de verbruiker die de elektriciteit heeft opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen (artikel 50 lid 5 onderdeel a, ook wel de «zelf-opwekvrijstelling»). De cruciale vraag is wanneer de verbruiker wordt geacht zelf (duurzame) elektriciteit op te wekken. De wet biedt geen concrete aanknopingspunten wanneer hier sprake van is. Ook uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt niet hoe de zelf-opwekvrijstelling dient te worden toegepast in de praktijk. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel STROOM1 in de Tweede Kamer heeft de minister van EZ zich wel uitgelaten over de toepassing van de zelf-opwerkvrijstelling. Tijdens de parlementaire behandeling merkte hij het volgende op: «Bij de beoordeling daarvan is beslissend, voor wiens rekening en risico de elektriciteit wordt opgewekt.» Dit roept de vraag op wat precies moet worden verstaan onder het begrip «voor rekening en risico». Zoals hieronder verder uiteengezet is dit voor de huidige praktijk zeer relevant, zeker met het oog op de enorme groei van decentrale energieopwekking en de opmars van de Energy Service Company (ESCO). De invulling van het begrip «voor rekening en risico» zorgt in de praktijk voor onzekerheid, niet alleen bij marktpartijen, maar ook bij de Belastingdienst.

Er zijn verschillende scenario’s te bedenken waarbij onduidelijkheid zal ontstaan over de definitie zoals naar voren gebracht door de minister van EZ. Een voorbeeld waar onzekerheid bestaat over de toepassing van de zelf-opwekvrijstelling is de situatie waarin een woningcorporatie op het dak van een aantal huurwoningen zonnepanelen installeert, die op de aansluiting van de individuele huurders worden aangesloten. De huurder zal vervolgens via een aangepaste huurprijs indirect betalen voor de geplaatste zonnepanelen en de daarmee opgewekte stroom. Kan de huurder in dit geval een beroep doen op de zelf-opwekvrijstelling? Als dit niet het geval is, dient dan ieder van deze huurders zich individueel te melden bij de Belastingdienst voor de op andere wijze verkregen elektriciteit (artikel 50 lid 4)? Dit zou leiden tot een enorme uitbreiding van de kring van belastingplichtigen voor de energiebelasting en lijkt getuige de opmerkingen van de minister tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer niet de bedoeling.

Uit bovenstaand voorbeeld volgt dat in de praktijk het begrip «voor rekening en risico» lastig toepasbaar is. Is het bijvoorbeeld voldoende dat de uiteindelijke kosten die gemoeid zijn met het opwekken van de elektriciteit voor rekening van de verbruiker zijn? Of moet de verbruiker bijvoorbeeld ook een rol hebben bij het onderhoud van de installatie? En dient hij juridisch eigenaar te zijn van de installatie of kan hij de installatie ook door middel van een leaseovereenkomst betrekken zonder «rekening en risico» te verliezen? Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op deze vragen.

Toezichthouder en conformiteit Europese wetgeving

In het voorliggende wetsvoorstel zal de zeggenschap over invoering van een transporttarief overgeheveld worden van de toezichthouder (ACM) naar de minister van EZ. Een verplaatsing van deze expliciete tariefbevoegdheid naar de minister is volgens juristen en belangenbehartigers een directe aantasting van de onafhankelijkheid van de toezichthouder en dus in strijd met Europese richtlijnen. In het derde Europese reguleringspakket ten aanzien van energie (Europese Richtlijn 2009/72/EC) wordt de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instanties expliciet gewaarborgd. Zo wordt gesteld dat de regulerende instanties onafhankelijk dienen te zijn van «alle andere publieke of particuliere belangen». Verder bepalen de Europese richtlijnen dat de nationale toezichthouder bij het verrichten van haar reguleringstaken geen directe instructies mag ontvangen van regeringen of andere publieke of private entiteiten. Eén van deze exclusieve taken van de nationaal regulerende instantie betreft de tariefregulering. Daarom vernemen deze leden graag hoe deze onafhankelijkheid volgens de regering gewaarborgd blijft in het huidige wetsvoorstel en hoe het wetsvoorstel binnen genoemde Europese richtlijn past.

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien de antwoorden van de regering met belangstellen tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 15 oktober 2013.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Kneppers-Heijnert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vicevoorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA)

X Noot
2

Artikel 1 lid 1 onder ar, sub 2 Elektriciteitswet 1998.

X Noot
3

Richtlijn 2009/72/EG, artikel 2 lid 15.

X Noot
4

Artikel 1 lid 1, onder an, sub 2 Gaswet en Richtlijn 2003/55/EG, artikel 2 lid 18.

X Noot
5

(Kamerstukken II 2010/11, 31 510, nr. 45, p. 49.

Naar boven