33 490 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 17 september 2013

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Twee zaken verdienen naar hun mening een nadere toelichting.

Verwijzing naar artikel 42

Ten eerste vragen deze leden aandacht voor een aantal vermoedelijke typefouten. In het wetsvoorstel wordt onder andere in de artikelen 44 (respijtperiode) en 46, eerste lid,(afwijkingen van eisen) verwezen naar artikel 42 van de wet als houdende een verbodsbepaling. Naar de mening van deze leden is de verbodsbepaling echter niet opgenomen in artikel 42, maar in artikel 43. Is de regering het met deze leden eens dat in de artikelen 44 en 46 verwezen zou moeten worden naar artikel 43? Is er wellicht sprake van een aantal verwijzingsfouten ten aanzien van artikelnummers in de wet? Indien dit het geval is, wat zijn daarvan de gevolgen bij aanvaarding van deze wet? Voorts vragen deze leden op welke termijn de regering deze foutieve verwijzingen kan repareren.

Bevoegdheid tot opleggen bestuurlijke boete

Ten tweede lezen deze leden dat de Raad van State in zijn advies wijst op het ontbreken van de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen. Het antwoord van de regering hierop is dat de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te kunnen leggen in geval van overtreding van een opgelegde passende voorlopige maatregel voortvloeit uit het onder 2b genoemde verbod in artikel 43, vierde lid, van het voorstel van wet.2 De tekst van artikel 43, vierde lid luidt: «Het is verboden in strijd te handelen met een passende voorlopige maatregel, bedoeld in artikel 88 van verordening (EU) Nr. 528/2012.» Kan de regering aan deze leden uiteenzetten hoe deze tekst de bevoegdheid geeft om een bestuurlijke boete op te leggen?

PVV

Vereenvoudigde toelating

Indien het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een verzoek tot vereenvoudigde toelating krijgt, moet het binnen 30 dagen reageren. Gebeurt dat niet, dan mag het product de markt op. Gelet op de capaciteitsproblemen die er volgens deze leden bij het college zijn geconstateerd, is het de vraag of het Ctgb in staat is om de extra taken, die haar worden toebedeeld, aan kan. Naar de mening van de leden van de PVV-fractie kan de situatie ontstaan dat het Ctgb, door de hoge werkdruk, niet reageert binnen de gestelde termijn van 30 dagen. Deze leden vragen of het juist is dat er sprake is van capaciteitsproblemen bij het Ctgb? Zo ja, worden er maatregelen genomen om dit op te lossen? Kan door deze capaciteitsproblemen de situatie ontstaan dat er ongecontroleerde biociden toegelaten worden tot de markt?

Drinkwater

Vanaf 2020 zouden in principe alle biociden voor een Unietoelating in aanmerking komen, behoudens enkele uitzonderingen. Lidstaten kunnen in uitzonderlijke omstandigheden restricties opleggen aan EU-toelatingen of deze weigeren. Hiervoor is echter wel toestemming van de Commissie noodzakelijk, lidstaten kunnen dit niet zelfstandig doen. In Nederland zou dit bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als het gaat om biociden die in drinkwater gebruikt worden. Nederland staat dit nu niet toe en verleent slechts ontheffingen per geval.3

Is het nog mogelijk dat Nederland, wanneer het voorliggende wetsvoorstel wordt aangenomen, het niet toestaan van het toevoegen van biociden aan het drinkwater kan blijven voortzetten, zoals nu het geval is?

Parallelhandel

Om het verkeer van biociden op het grondgebied van de Europese Unie te vergemakkelijken, voorziet de verordening4 in specifieke regels inzake parallelhandel: toegelaten biociden die een gemeenschappelijke herkomst hebben, dezelfde toepassingen kennen, dezelfde werkzame stof bevatten en in wezen een identieke samenstelling hebben als een product dat in een andere lidstaat is toegelaten, kunnen via een vereenvoudigde administratieve procedure in die lidstaat op de markt worden gebracht. Deze mogelijkheid bestaat ook onder de richtlijn, maar is niet uitgewerkt.5 Voor leveranciers van biociden kan het naar de mening van deze leden aantrekkelijk zijn om toelating van biociden aan te vragen in een land dat soepel met de regels zou kunnen omgaan. Als eenmaal de toelating is verstrekt, is het eenvoudig om de toelating in de overige lidstaten te bewerkstelligen. Dit kan tot gebruik van ongewenste biociden leiden in Nederland. De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre het in deze situatie mogelijk is om te voorkomen dat er ongewenste biociden worden gebruikt.

Nieuwe stoffen

In paragraaf 6.2 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie dat de vrijstellingen voor ozon- en chloorverbindingen gegeneerd uit natriumchloride worden ingetrokken. Er is geen zicht op de mate waarin van deze vrijstellingen gebruik gemaakt wordt, omdat hier geen onderzoek naar gedaan is. Als inschatting voor de toename van lasten kan hierover de volgende indicatie gegeven worden. Ozon is een nieuwe werkzame stof, waarvoor een Europese goedkeuring vereist is. Natriumchloride is in bepaalde gevallen een nieuwe stof. Een aanvraag hiervoor bedraagt in totaal maximaal circa € 300.000, indien het Ctgb de beoordeling doet. De kosten voor het bedrijfsleven voor een toelating op basis van een geplaatste stof bedragen circa € 20.000, indien de toelating in Nederland wordt aangevraagd. Als de toelating in een andere lidstaat is verkregen, en het product wordt in Nederland voor wederzijdse erkenning aangevraagd, dan bedragen de kosten € 6.000.6 Deze leden vragen de regering wat de reden is dat ozon tot een nieuwe stof is gekwalificeerd. Daarnaast vragen deze leden in welke gevallen natriumchloride (keukenzout) gekwalificeerd is tot een nieuwe stof en waarom dit het geval is.

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 15 oktober 2013.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Kneppers-Heijnert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vicevoorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA)

X Noot
2

Kamerstukken II 2012–2013, 33 490, nr. 4, p. 3.

X Noot
3

Kamerstukken II 2012–2013, 33 490, nr. 3, p. 4.

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Eruopese Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEG L 123)

X Noot
5

Kamerstukken II 2012–2013, 33 490, nr. 3, p. 5.

X Noot
6

Kamerstukken II 2012–2013, 33 490, nr. 3, p. 9.

Naar boven