33 478 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het financieren van terrorisme (strafbaarstelling financieren van terrorisme)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 2 juli 2013

Het verheugt mij zeer dat de leden van de SP-fractie opmerkten met belangstelling te hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en daarbij aangaven reeds te kunnen instemmen met artikel I. Over artikel II van het wetsvoorstel, gewijd aan het Wetboek van Strafrecht BES, hadden de leden van de SP-fractie nog enkele vragen, waar de leden van de fracties van de VVD en GroenLinks zich bij aansloten. Graag beantwoord ik in het hiernavolgende de vragen die deze leden stelden.

De leden van de SP-fractie vroegen, mede namens de leden van de fracties van de VVD en GroenLinks, hoe het toepasselijk verklaren van dit voorstel van wet op de BES-eilanden zich verhoudt met de nadrukkelijk afgesproken legislatieve terughoudendheid. Zij maakten uit de stukken op dat er geen noodzaak zou bestaan tot het wijzigen van de toepasselijke wetgeving op de BES-eilanden.

In mijn antwoord op deze vraag stel ik graag voorop dat de belangrijkste reden voor het onderhavige wetsvoorstel is dat de regering uitvoering wenst te geven aan de aanbeveling van de FATF om een autonome strafbaarstelling van het financieren van terrorisme in te voeren in het Wetboek van Strafrecht. De aanbeveling was strikt genomen gericht op Nederland (in Europa), omdat de evaluatie plaatsvond in juli 2010 – nog voor de transitie op 10 oktober 2010. Echter, gelet op het feit dat de BES-eilanden sindsdien deel zijn gaan uitmaken van Nederland gelden de aanbevelingen mutatis mutandis ook ten aanzien van het toepasselijke recht op de BES-eilanden. Bij een volgende evaluatie van Nederland zal dus ook van de BES-eilanden worden verlangd dat inmiddels een zelfstandige strafbaarstelling is ingevoerd. Ik merk daarbij op dat – daar het Koninkrijk der Nederlanden in zijn geheel lid is van de FATF – ook de andere delen van het Koninkrijk, die apart zijn geëvalueerd, dienen te voldoen aan de eisen van de FATF en dat die in voorkomende gevallen eveneens de aanbeveling tot invoering van een autonome strafbaarstelling hebben gekregen, en deze reeds hebben uitgevoerd (Aruba) of daar nog mee bezig zijn. Het gaat hier dus om niets meer en niets minder dan het nakomen van een internationale verplichting.

De leden van de SP-fractie, daarin gevolgd door de leden van de fracties van de VVD en GroenLinks brachten verder de beperkte capaciteit die op de BES-eilanden aanwezig is om wetswijzigingen door te voeren onder de aandacht. Zij vroegen of het in dit verband niet de voorkeur verdiende om op enig moment, als de eilanden daar aan toe zijn, het strafrecht in een keer aan te passen aan de Nederlandse wetgeving, in plaats van verscheidene malen een enkel artikel.

Dezerzijds wordt het door deze leden geformuleerde uitgangspunt van terughoudendheid als het gaat om de implementatie van strafwetgeving op de BES-eilanden onderschreven, daargelaten overigens de meer principiële keuze om het strafrecht in een keer volledig aan te passen aan de Nederlandse strafwetgeving. Dit uitgangspunt lijdt echter uitzondering wanneer wetswijzigingen spoedig dienen te worden doorgevoerd; dit zal zich onder andere voordoen bij de uitvoering van internationale verplichtingen waarbij een duidelijk belang bestaat dat deze snel van kracht worden voor de BES-eilanden. De voorgestelde wijziging ter uitvoering van een belangrijke aanbeveling van de FATF valt in de laatstgenoemde categorie.

Ten slotte vroegen de leden van de genoemde fracties naar de criteria die gehanteerd worden om te bepalen wanneer de bestuurscolleges van de BES-eilanden vooraf worden geïnformeerd over een wetswijziging, zodat zij in de gelegenheid zijn daarover overleg te plegen, en wanneer daarvan kan worden afgeweken.

Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) gelden de verplichtingen omtrent het raadplegen van de bestuurscolleges van de BES-eilanden, opgenomen in de artikelen 207 en 208, niet zonder meer en onverkort (Kamerstukken II 2008/09, 31 954, nr. 3, blz. 112). Uit de wetgeving zelf of uit de strekking daarvan zal voortvloeien in hoeverre de artikelen 207 en 208 WolBES buiten toepassing dienen te blijven. Gelet op de aard van de voorgestelde wetswijziging (die in essentie slechts een reeds bestaande strafbaarstelling in een andere vorm giet) en het gegeven dat deze wijziging strekt tot spoedige uitvoering van een verbindende aanbeveling van een internationale organisatie waarvan Nederland lid is, heeft de regering gemeend dat raadpleging overeenkomstig de genoemde artikelen achterwege kon blijven (vgl. ook Kamerstukken II 2011/12, 33 213, nr. 4, blz. 3). Daarbij wil ik benadrukken dat de wetswijziging noch verandering brengt in de reikwijdte van de strafbaarstelling van het financieren van terrorisme, noch in die zin gevolgen heeft voor de inzet van capaciteit ter opsporing en vervolging. Vanzelfsprekend zal bij inwerkingtreding worden bezien of met het oog op toepassing in de praktijk aanvullende uitleg over de werking van de bepaling nodig is.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven