Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van
de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en kunnen instemmen met artikel
I van het wetsvoorstel. Over artikel II, gewijd aan het Wetboek van Strafrecht BES,
hebben zij twee vragen, waar de fracties van de VVD en GroenLinks zich aansluiten
De leden van genoemde fracties vragen allereerst hoe het toepasselijk verklaren van
dit voorstel van wet op de BES-eilanden, zich verhoudt met de nadrukkelijk afgesproken
legislatieve terughoudendheid. Het financieren van terrorisme was reeds strafbaar
gesteld, zowel in Europees als in Caribisch Nederland. Deze wetgeving is geëvalueerd
door de Financial Action Taskforce (FATF), ingesteld door de G8. Deze FATF geeft de
voorkeur aan autonome strafbaarstelling boven de door Nederland ingevoerd wijze van
strafbaarstelling. Nederland geeft gehoor aan deze oproep door dit wetsvoorstel.
Op vragen van de SP-fractie in de Tweede Kamer antwoordt de regering dat «de huidige
wijze van strafbaarstelling van het financieren van terrorisme tot dusver niet problematisch
is gebleken in de praktijk».2 Zij voegt daar onmiddellijk aan toe dat het tot dusver nog niet is gekomen tot strafrechtelijke
vervolging ter zake van het financieren van terrorisme. Deze leden kunnen hieruit
niets anders afleiden dan dat er geen noodzaak is voor het wijzigen van het Wetboek
van Strafrecht BES. Zien zij dat goed? Zo nee, graag een gemotiveerd antwoord. Zij
vragen of de regering wel voldoende stilstaat bij de uitermate beperkte capaciteit,
in de zin van menskracht op de eilanden, om wetswijzigingen door te voeren. Is het
niet de bedoeling dat op termijn de volledige Nederlandse wetgeving ook op de eilanden
van kracht zal moeten zijn? Verdient het dan niet de voorkeur om, op enig tijdstip
na de evaluatie, als de eilanden daar aan toe zijn, het strafrecht in een keer aan
te passen aan de Nederlandse wetgeving, in plaats van steeds een enkel artikel? Graag
een toelichting van de regering.
Verder merken de leden van deze fracties op dat, als het dan al noodzakelijk zou zijn
geweest om het wetsvoorstel wel op de BES van toepassing te verklaren, de regering
dan, zoals de Raad van State terecht opmerkt, de bestuurscolleges van de BES-eilanden
vooraf had behoren te informeren, zodat zij in de gelegenheid zijn daarover overleg
te plegen. De Wet openbare lichamen BES schrijft dit immers voor. De regering schrijft
in het nader rapport dat deze verplichting niet zonder meer en onverkort geldt.3 Deze leden lezen in de wetstekst echter slechts één uitzondering op deze verplichting,
namelijk: «tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet». Zij vernemen graag van
de regering welke criteria gehanteerd worden om te bepalen of van de informatieplicht
kan worden afgeweken.
De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de
regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Broekers-Knol
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren