33 446 (R1992) Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 8 april 1979 te Wenen tot stand gekomen Statuut van de Organisatie der Verenigde Naties voor Industriële Ontwikkeling

D VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING1

Vastgesteld 9 juli 2013

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van deze commissie hebben met verwondering kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel ter opzegging van het UNIDO-Statuut. Deze leden willen de regering graag een aantal vragen voorleggen over de spoedprocedure daartoe, het precedent van het opzeggen door Nederland van het lidmaatschap van een multilaterale organisatie, de beoordeling van het functioneren van UNIDO en de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven.

2. De spoedprocedure

Deze leden hebben goede nota genomen van het verzoek van de regering om dit wetsvoorstel met spoed te behandelen.2 Alhoewel zij zeker genegen zijn hieraan naar vermogen medewerking te verlenen, merken zij op dat de regering zelf niet altijd erg voortvarend in deze heeft gehandeld sinds zij in maart 2012 het besluit met betrekking tot het voornemen tot opzegging van het UNIDO-Statuut heeft genomen. Zij merken tevens op dat dit wetsvoorstel ontbreekt in de lijst van «spoedeisende wetsvoorstellen tweede helft 2013» die de Eerste Kamer op 28 juni van de regering heeft ontvangen.3 Deze leden ontvangen graag een reactie op dit punt.

3. Het precedent van uittreden uit een multilaterale organisatie

Deze leden merken met de Raad van State op dat het beëindigen van het lidmaatschap van een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties een «ingrijpende stap» is. Om die reden heeft de Voorzitter van de Eerste Kamer kenbaar gemaakt dat de Eerste Kamer opzegging van het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wenste te onderwerpen.4 Deze leden verzoeken de regering aan te geven of hier wat betreft Nederland enig precedent voor bestaat: uit welke internationale organisatie(s) is Nederland sinds 1945 getreden? Wat is het oordeel van de regering over het feit dat het lidmaatschap van de Verenigde Naties en haar gespecialiseerde organisaties dikwijls als het lidmaatschap van het VN-systeem als geheel wordt aangeduid, waarbij de gespecialiseerde organisaties vaak als «de stille motoren van het VN-systeem» worden omschreven? Op welke wijze past het voornemen om uit UNIDO te stappen bij de opdracht die de regering zich in het regeerakkoord heeft gesteld? Daarin staat te lezen: «Nederland zet zich in voor een effectieve werking van internationale organisaties.»5 Heeft Nederland het voornemen om het lidmaatschap van ook andere multilaterale organisaties op te zeggen die thans onvoldoende of niet aansluiten bij de specifieke prioriteiten in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkings- en buitenlands beleid? Nu Nederland voornemens is zich kandidaat te stellen voor het lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad en de VN-Veiligheidsraad, vragen de leden van deze commissie zich voorts af of de kansen daarop niet gehinderd kunnen worden door de reputatieschade die dit eenzijdig uittreden uit een multilaterale ontwikkelingsorganisatie kan veroorzaken. Zij ontvangen graag een reactie van de regering op de hierboven gestelde vragen.

4. Overleg binnen de Europese Unie

Sinds het Verdrag van Maastricht bestaat op het terrein van ontwikkelingssamenwerking een coördinatie- en consultatieplicht voor de lidstaten wat betreft de inbreng in multilaterale ontwikkelingsorganisaties en internationale donorconferenties. Het desbetreffende artikel 210, lid 1 van het VWEU luidt thans als volgt: «Om de complementariteit en de doeltreffendheid van hun optreden te bevorderen, coördineren de Unie en de lidstaten hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en plegen zij overleg over hun hulpprogramma’s, ook in internationale organisaties en tijdens internationale conferenties.» Deelt de regering de opvatting dat beëindiging van het lidmaatschap van een multilaterale ontwikkelingsorganisatie ook binnen de reikwijdte van dit artikel 210, lid 1 VWEU komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering verslag doen van het overleg dat zij binnen de EU heeft gevoerd over de beëindiging van het lidmaatschap van UNIDO? Is het juist dat thans 24 van de 28 lidstaten van de EU lid zijn van UNIDO? Kan de regering de leden informeren hoeveel andere lidstaten soortgelijke stappen als Nederland hebben gezet om het lidmaatschap van UNIDO te beëindigen? Zou het niet constructiever zijn om naar een gemeenschappelijk EU-lidmaatschap te streven zoals thans ook mogelijk bij de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in plaats van eenzijdig het lidmaatschap als individueel land te beëindigen? Is de regering bereid de mogelijkheden daartoe te verkennen, die uiteraard een wijziging van het Statuut van UNIDO zouden vereisen?

5. Nederland en het functioneren van UNIDO

Deelt de regering de opvatting van de Raad van State dat beëindiging van het lidmaatschap niet alleen consequenties heeft voor Nederland, maar ook voor UNIDO zelf? Zo nee, waarom niet? Kan de regering aan de hand van de laatste gegevens aangeven welke besparing vanaf 1 januari 2015 met het opzeggen van het lidmaatschap van UNIDO is gemoeid en welk percentage dit vormt van het totaal van de Nederlandse bijdragen (verplicht en vrijwillig) aan multilaterale organisaties, fondsen en programma’s? Is het juist dat de contributie aan UNIDO (in 2012 Euro 1,354 miljoen) als ODA-geld geboekt kan worden?

Op diverse plaatsen heeft de Nederlandse regering aangegeven waardering te hebben voor de leiderschapskwaliteiten van de directeur-generaal van UNIDO (in functie sinds 2005 en herkozen in 2009) en zijn inspanningen om UNIDO effectief te doen functioneren. Heeft de regering in dit verband ook kennisgenomen van de naar verhouding positieve evaluaties van het functioneren van onder meer het Noorse ontwikkelingsagentschap Norad? Wat is haar reactie hierop? Op grond van de bij het wetsvoorstel behorende stukken hebben de leden de indruk dat het hoofdmotief voor het opzeggen van het lidmaatschap van UNIDO is dat de activiteiten van deze multilaterale ontwikkelingsorganisaties onvoldoende of niet (meer) aansluiten bij de vier speerpunten van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Is deze indruk juist? Zij vragen de regering aan te geven hoe vaak deze speerpunten van het Nederlandse beleid gewijzigd zijn sinds 1985, het jaar dat het lidmaatschap van Nederland van UNIDO is ingegaan? Heeft de regering kennisgenomen van de activiteiten van UNIDO op bijvoorbeeld het terrein van waterbeheer en klimaat en energie?

Nu het beleidsgebied van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is uitgebreid tot Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, verwonderen deze leden zich des te meer over het feit dat de regering het lidmaatschap van deze multilaterale ontwikkelingsorganisatie wil beëindigen. De organisatie zet zich immers in voor een structurele verbetering van de positie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie (van hulp naar handel, zo zou men kunnen zeggen) en is succesvol gebleken in de samenwerking met het bedrijfsleven en publiek-private samenwerkingsverbanden in het algemeen.

6. UNIDO en de positie van het Nederlandse bedrijfsleven

Heeft de regering kennisgenomen van de persverklaring van het VNO-NCW dat de opzegging van het lidmaatschap van UNIDO door de Nederlandse regering in hoge mate betreurd zal worden en dat dit de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven in het verwerven van adviesopdrachten, contracten en andere samenwerkingsverbanden met UNIDO schaadt?6 Heeft de regering overleg met het VNO-NCW gevoerd en zo ja, wat is de uitkomst daarvan geweest? Heeft de regering enig inzicht omtrent het bedrag dat met UNIDO-opdrachten aan Nederlandse bedrijven, adviesbureaus, kennisinstellingen en NGO's is gemoeid?

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Kappen

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Gradenwitz


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Broekers-Knol (VVD), Franken (CDA) (vicevoorzitter), Nagel (50Plus), Elzinga (SP), Van Kappen (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Strik (GL), Vliegenthart (SP) (vicevoorzitter), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Martens (CDA), Van Boxtel (D66), Th. de Graaf (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Vlietstra (PvdA), Popken (PVV), M. de Graaff (PVV), Sörensen (PVV), Bröcker (VVD)

X Noot
2

Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 8 mei 2013, EK 33 400, AC.

X Noot
3

Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 juni 2013, EK 33 400 VI, H.

X Noot
4

Brief van de Voorzitter van de Eerste Kamer d.d. 15 november 2012, EK 33 446, C.

X Noot
5

Bruggen Slaan, Regeerakkoord VVD-PvdA, 29 oktober 2012, p. 14.

X Noot
6

Zie bijvoorbeeld persbericht op www.vno-ncw.nl van 23 mei 2013, «Bedrijfsleven: Zeg lidmaatschap handelsorganisatie VN niet op».

Naar boven