33 435 Seksueel misbruik in de jeugdzorg

Nr. 15 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 februari 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 19 december 2013 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 1 augustus 2013 inzake informatie over het pakket van hulp en steun en over de financiële regelingen voor slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugdzorg voor deze slachtoffers en slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-katholieke kerk (Kamerstuk 33 435, nr. 12);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 oktober 2013 inzake standpunten van organisaties van slachtoffers van seksueel misbruik over de wettelijke bewaartermijnen van dossiers in de jeugdzorg (Kamerstuk 31 839, nr. 317).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Kooiman

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Van der Burg, Keijzer, Kooiman en Rebel,

en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

Aanvang 10.02 uur

De voorzitter: Ik heet beide bewindspersonen en mijn collega's welkom en geef graag het woord aan mevrouw Rebel van de PvdA.

Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Het is goed dat dit algemeen overleg op de valreep nog voor het kerstreces wordt gevoerd. Daarom dank ik beide Staatssecretarissen dat zij na een voor hen ongetwijfeld intensieve periode vandaag hier zijn. Dit onderwerp verdient onze aandacht en nazorg. De PvdA heeft altijd aangedrongen op goede ondersteuning van de slachtoffers. Wij zijn verheugd over de stappen die zijn gezet, onder andere de financiële regelingen en het totaalpakket aan steun en hulp. Het is goed dat dit in samenspraak is gedaan met lotgenotenorganisaties. Wij hebben het idee dat met het pakket aan maatregelen zo veel mogelijk recht wordt gedaan aan het leed van de slachtoffers. Mijn fractie heeft nog een aantal vragen, allereerst over de twee regelingen.

Het statuut is gebaseerd op eventuele aansprakelijkheid van een instelling of van de Staat. Het doen van een aanvraag op basis van deze regeling is voor een slachtoffer zwaarder dan het doen van een aanvraag op basis van de tijdelijke regeling, want het slachtoffer moet het misbruik voldoende aannemelijk kunnen maken. Er kan niet worden volstaan met alleen de verklaring van het slachtoffer, maar er moet meer bewijs worden geleverd. Bovendien wordt een eventuele reactie van de beschuldigde in de beoordeling meegenomen. Wij vragen ons af of de procedure binnen het statuut voor slachtoffers meer belastend is, omdat de instelling of de persoon van de beschuldigde nadrukkelijk in beeld komt. Wij vernemen dan ook graag hoe hiermee wordt omgegaan en op welke wijze slachtoffers hierin worden ondersteund.

Verder begrijp ik dat ook nabestaanden een beroep kunnen doen op de statuutregeling. Dat is wel aan een aantal voorwaarden verbonden. Er is sprake van een maximale uitkering van 50% van de financiële compensatie. In hoeverre verwacht de Staatssecretaris dat nabestaanden hiervan gebruik zullen maken, ook omdat de regeling is uitgebreid tot voor 1973? Welke mogelijkheden zijn er precies voor slachtoffers die misbruikt zijn binnen het eigen gezin, terwijl de instelling waarbinnen zij doorgaans verbleven dit wist of had kunnen weten? Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan netwerkpleegzorg.

Verder heb ik twee vragen over de dossiers. Wij vinden het van belang dat slachtoffers hun dossier dat ooit door hun jeugdzorgaanbieder is aangelegd, tijdig kunnen inzien. Wij verwachten dat instellingen volledig meewerken, maar wij willen graag van de Staatssecretaris weten of op dit moment bekend is of slachtoffers aanlopen tegen knelpunten op het moment dat zij gebruik willen maken van hun inzagerecht. Op welke wijze kunnen wij slachtoffers ervan verzekeren dat de dossiers, voor zover die nog bestaan, tijdig beschikbaar kunnen worden gesteld? Welke andere partijen hebben inzagerecht in het geval van een procedure binnen het statuut?

Uit de brief van de Staatssecretaris is ook naar voren gekomen dat hij in overleg is getreden met slachtoffers om te bezien of de wettelijke bewaartermijnen voor dossiers een probleem vormen. Uit de brief spreekt eigenlijk dat er nog geen heel duidelijk standpunt is in dezen. Het lijkt niet verstandig om een besluit te nemen zonder nader onderzoek naar opvattingen en zonder de uitvoeringsconsequenties nader in kaart te brengen. Hoe denkt de Staatssecretaris over nader onderzoek naar de wenselijkheid van een wijziging?

Wij vinden het belangrijk dat het thema seksualiteit op een meer structurele en passende manier met jongeren wordt besproken. Daarover hebben wij eerder een motie ingediend. Wij zien dat de Minister van OCW hiermee bezig is, dat er kerndoelen binnen het onderwijs zijn opgesteld en dat het verplicht is om aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Wij begrijpen ook dat de Minister op dit moment bezig is met een inventarisatie van de lerarenopleidingen en de pabo's op dit onderwerp, maar wij vinden dat nog wat weinig urgent. De rapporten van Samson en Deetman laten zien dat wij echt aan de slag moeten om structureel en krachtig in te zetten op een gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren.

De voorzitter: Ik moet u vragen om af te ronden.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ja. Ik vraag of de Staatssecretaris hierover met de Minister van OCW in overleg wil.

Ik kom bij mijn belangrijkste punt. Wij willen heel graag continue screening in de jeugdzorg. De eerste resultaten van de continue screening in de kinderopvang zijn goed. Zeker met de hogerisicokinderen binnen de jeugdzorg vinden wij het van belang dat continue screening mogelijk wordt gemaakt. Ik krijg daarop graag een reactie van de Staatssecretaris.

Mevrouw Bergkamp (D66): Kan mevrouw Rebel nader toelichten wat er onder continue screening valt?

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik noemde de kinderopvang. Daarover is vrij recent een brief van Minister Asscher gekomen. De resultaten vanaf maart 2013 laten zien dat er 68 signalen zijn afgegeven. Op het moment dat er een wijziging optreedt, krijgt de kinderopvanginstelling een melding van Justitie. Volgens de metingen tot nu toe bij de kinderopvang heeft de screening in 31 gevallen geleid tot een weigering wegens een strafrechtelijk feit of een zedenfeit. Dit laat zien dat het een heel effectieve manier van screening is. Wij zijn er voorstander van om juist voor deze kwetsbare groep in de jeugdzorg deze extra preventieve maatregel in te inzetten.

Mevrouw Bergkamp (D66): Uit het rapport-Samson bleek dat de verklaring omtrent het gedrag vaak niet echt een rol speelt, maar dat er juist sprake is van «de gelegenheid maakt de dief». Desondanks vind ik dat je dingen moet kunnen voorkomen. Heeft dit betrekking op de jeugdzorg en ook op de pleeggezinnen?

Mevrouw Rebel (PvdA): Ja, wat ons betreft wel. Je ziet bij de gastouderopvang dat ook de levenssfeer wordt meegenomen. Ik kan mij voorstellen dat ook huisgenoten worden gescreend, maar het lijkt mij goed dat de Staatssecretaris eerst reageert op dit voorstel.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Kinderen moeten in Nederland veilig kunnen opgroeien. Dat geldt zeker voor kinderen in een kwetsbare positie die niet thuis kunnen wonen, maar in een instelling of in een pleeggezin verblijven. Helaas is dat in het verleden te vaak misgegaan. D66 vindt het heel goed dat de commissie-Samson hiernaar onderzoek heeft gedaan en is blij dat de rijksoverheid de verantwoordelijkheid heeft genomen.

Slachtoffers kunnen vanaf 1 juli een aanvraag doen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor een schadevergoeding. Kunnen de Staatssecretarissen er inzicht in bieden of slachtoffers het schadefonds inmiddels weten te vinden? Specifiek vraag ik of mensen met een beperking worden bereikt. Is daar inzicht in? Wij hebben er de vorige keer uitgebreid over gediscussieerd. Volgens mij is deze groep moeilijk te bereiken. Hebben de Staatssecretarissen concrete cijfers hierover? Welke mogelijkheden zijn er voor pleegkinderen die geen beroep kunnen doen op het schadefonds? Waar kunnen zij terecht?

Van de organisaties van lotgenoten krijgen wij signalen dat slachtoffers nog te vaak aanlopen tegen een jeugdzorginstelling die niet wil of kan meewerken. Vaak is er geen sprake van onwil, maar weten organisaties niet hoe zij op een goede manier hiermee moeten omgaan. Slachtoffers voelen zich hierdoor vaak onbegrepen en raken gefrustreerd. De Staatssecretarissen hebben eerder aangegeven hiervan werk te maken. Wij zijn inmiddels maanden verder, maar het lijkt er nog steeds op dat sommige instellingen niet weten wat ze moeten doen.

D66 vindt dat mensen inzage moeten kunnen krijgen in en moeten kunnen beschikken over hun eigen dossier, zelfs jaren later. Ik was dan ook blij dat de Staatssecretaris op vragen van mevrouw Kooiman en mijzelf heeft toegezegd om afspraken te maken met instellingen, zodat betrokkenen ervan op de hoogte worden gesteld dat hun dossier wordt vernietigd en dat zij het dossier kunnen overnemen. Kunnen de Staatssecretarissen al iets zeggen over de voortgang of over het vervolgproces? Zijn er al concrete afspraken gemaakt of zijn er instructies uitgegaan?

Het is goed dat wij bezig zijn met het verleden. Dit geeft slachtoffers de mogelijkheid om af te sluiten en het geeft jeugdzorginstellingen de kans om met hun eigen verleden in het reine te komen. Tegelijkertijd mogen wij de realiteit van nu niet uit het oog verliezen. Nog steeds gebeuren er dingen binnen de muren van de jeugdzorginstellingen die niet door de beugel kunnen. Kinderen die in een 24 uursinstelling verblijven, hebben nog steeds een negen keer hogere kans op seksueel misbruik dan de algemene bevolking. Vaak gaat het hierbij niet om misbruik van jeugdigen door zorgverleners, maar juist om misbruik door leeftijdsgenoten, zoals ook blijkt uit een recent onderzoek van de Universiteit van Leiden. Dat kan niet en dat mag niet, maar hoe voorkomen wij een tweede commissie-Samson? Welke acties ondernemen de Staatssecretarissen concreet en hoe staat het met het kwaliteitskader voor de sector van de commissie-Rouvoet?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Wij hebben in mei indringend gesproken over de conclusies van de commissie-Samson. Het is goed dat de Kamer de vinger aan de pols houdt en bekijkt wat er van de aanbevelingen terechtkomt en hoe het gaat met de regelingen. Mijn eerste vraag is hoe de stand van zaken is. Hoeveel mensen hebben zich gemeld? Welke ervaringen zijn er? Welke hulpvragen zijn er en hoe is daarmee effectief omgegaan? En niet in de laatste plaats, hoe gaat het eigenlijk met de toegang tot en de wijze van bejegening bij de jeugdzorginstellingen en Jeugdzorg Nederland?

Ik kom op een aantal heel concrete punten. Ik heb vorige keer al gepleit – ik doe dat wederom, want ik merk in gesprekken met bijvoorbeeld de inspectie dat het een volstrekt nieuw punt is – voor het inzetten van slachtoffers van seksueel misbruik als ervaringsdeskundige. De bedoeling is niet om elkaar te helpen, want dat is inmiddels geregeld, maar vooral om ervoor te zorgen dat professionals en bestuurders in instellingen alert worden gemaakt op risicovolle situaties. Zij kunnen een heel belangrijke rol spelen bij het openen van de ogen, want uit alle onderzoeken blijkt dat professionals en bestuurders in instellingen nogal blind zijn voor het plegen van seksueel misbruik door medewerkers of door medepupillen. Als je iets niet erkent of ziet, kun je het ook niet veranderen. Mijn pleidooi is om de slachtoffers, die zelf hiervoor hebben gepleit, in te zetten als ervaringsdeskundige en bijvoorbeeld met de inspectie te laten meegaan naar een instelling, zodat zij kunnen wijzen op risicovolle situaties. In een aantal gevallen zouden zij misschien ook voorlichting kunnen geven aan medewerkers en bestuurders van scholen of dit soort instellingen om deze situatie te veranderen. Wij willen niet dat er nog een keer zo'n onderzoek moet plaatsvinden. Het lijkt mij ook voor de ervaringsdeskundigen, in dit geval de slachtoffers, heel waardevol om hieraan bij te dragen. Zij pleiten niet voor niets zelf hiervoor. Het zou helemaal mooi zijn, als wij een pool zouden kunnen vormen en mensen een baan of een functie bij de jeugdzorginstellingen zouden kunnen geven. Dat zou een heel mooie geste zijn in het kader van de participatiemaatschappij. Ik hoor graag de reactie van de Staatssecretaris hierop.

In de regeling van Deetman is inmiddels iets geregeld voor zaken waarin ook zwaar geweld is gepleegd. Is dit ook mogelijk in de regeling van Samson?

Vervolgens de privacy. Ik hoor van de slachtoffers dat zij, om in aanmerking te komen voor de schaderegeling, met name het statuut, allerlei dossiers moeten opsturen naar het schadefonds. Deze worden integraal ook naar de tegenpartij gestuurd. In die dossiers, bijvoorbeeld van de huisarts, staan ook allerlei andere medische gegevens die niet relevant zijn voor de aanvraag. Het kunnen ook dossiers zijn van de psycholoog of van het UWV. De tegenpartij krijgt die allemaal, maar er is niet geregeld wie daarin inzage mogen hebben en hoe lang ze daar bewaard mogen worden. Gegeven de kwetsbaarheid en de gevoeligheid van de informatie vind ik dit een belangrijk punt. Ik wil graag weten hoe dit is geregeld, want dat is volstrekt onduidelijk voor de slachtoffers die de dossiers moeten indienen.

De voorzitter: Mevrouw Van der Burg, ik vraag u om af te ronden.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zal heel snel mijn laatste twee punten behandelen.

Ik krijg graag de toezegging dat op de website van de Hulplijn Seksueel Misbruik in heldere, duidelijke taal komt te staan, in plaats van allerlei juridische stukken als ze er al staan, dat het dossier voor de slachtoffers ook is op te vragen bij de Raad voor de Kinderbescherming en bij de rechtbank in plaats van alleen maar bij de jeugdinstellingen. Het gaat daar weleens moeizaam en bij de raad en de rechtbank gaat het makkelijker, want die hebben de zaken kennelijk beter op orde. Voor de slachtoffers is dat buitengewoon belangrijk om een aanvraag voor schadevergoeding te kunnen indienen en te kunnen aantonen dat zij slachtoffer zijn geworden.

In de regeling voor het statuut blijkt dat de kinderen die in een pleeggezin verblijven alleen maar in aanmerking kunnen komen voor een schadevergoeding en erkenning, als blijkt dat de medewerker die begeleiding gaf aan het pleeggezin op de hoogte zou zijn van misbruik. Ik vind dat een rare regeling en krijg er graag uitleg over. De overheid heeft die kinderen daar geplaatst. Ook als die medewerker niets weet, moet je in aanmerking komen voor schadevergoeding mits je dat misbruik kunt aantonen. Misschien zijn er andere pleegkinderen die als steunbewijs kunnen dienen.

Voorzitter: Van der Burg

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Wij spreken vandaag weer over seksueel misbruik in de jeugdzorg. Het is een belangrijk onderwerp. Wij hebben er hier vaker over gesproken. Wij hebben een hoorzitting gehad, wij hebben deskundigen gesproken, wij hebben hier slachtoffers zelf aan tafel mogen hebben en er is een heel belangrijk onderzoek geweest van de commissie-Samson. Vandaag maken wij eigenlijk een pas op de plaats en bekijken wij hoe het er nu voor staat. Ik zeg het niet vaak, dus de Staatssecretarissen moeten dit zeldzame compliment maar in hun zak steken. Ik ben heel blij dat zij zo voortvarend te werk zijn gegaan. Ik denk dat zij heel veel werk hebben verricht en zorgvuldig te werk zijn gegaan bij het opstellen van de financiële regeling en het statuut. Veel dank ook aan iedereen die daarbij betrokken is geweest. Ook ben ik heel blij met de uitvoering van de motie-Bergkamp/Kooiman om de informatie zo breed mogelijk te verspreiden. Ik heb geprobeerd te zoeken waar nog meer kon worden gedaan om die informatie goed te verspreiden, maar ik moet zeggen dat ik heel tevreden ben over de manier waarop dit gebeurt. Mijn vraag aan beide Staatssecretarissen is dan ook hoe de regeling in de praktijk loopt. Lukt het nu om alle slachtoffers goed te bereiken? Hoeveel slachtoffers hebben zich tot nu toe gemeld?

Ik zou natuurlijk een slechte volksvertegenwoordiger zijn als ik niet zelf de regeling had teruggekoppeld naar een aantal slachtoffers met wie ik contact heb. Zij geven aan ook tevreden te zijn, maar vragen zich wel af of er bijvoorbeeld voldoende rekening wordt gehouden met het feit dat er belasting wordt geheven op het schadebedrag. Zij hebben natuurlijk ook te maken met gemaakte zorgkosten of inkomensachteruitgang vanwege de psychische schade die zij hebben geleden. Mijn vraag aan beide bewindspersonen is of daarmee voldoende rekening wordt gehouden bij het uitkeren van het schadebedrag.

Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Bergkamp over de inzage in de dossiers. Ik wil heel graag weten hoe dat wordt geregeld.

Ik sluit mij ook heel graag aan bij de woorden van mevrouw Rebel over de automatische screening. Het gaat dan voornamelijk om de verklaring omtrent het gedrag. Dit onderwerp komt hier regelmatig aan de orde, ook in de debatten over de kinderopvang, waar de automatische screening inderdaad succesvol is. Het klopt dat wij nooit alles kunnen ondervangen, maar je ziet bij de gastouders in de kinderopvang dat de medebewoners soms eruit worden gehaald. Dat kan ook in de pleegzorg, waar inwonenden niet altijd werden gescreend. Het zou heel fijn zijn als dat nu automatisch gebeurt. Ik sluit mij aan bij het goede voorstel van mevrouw Rebel.

Een van de aanbevelingen uit het rapport van de commissie-Samson is dat er voldoende leiders of leidsters op een groep zijn. Als ik weer de vergelijking mag trekken met de kinderopvang: daar zijn in principe altijd vier ogen op een groep. Dat is niet altijd haalbaar in de jeugdzorg, maar de commissie-Samson heeft wel aangegeven dat er voldoende mensen moeten zijn die altijd goed zicht hebben op de situatie. Mevrouw Bergkamp heeft geschetst dat veel misbruik door jongeren zelf wordt gepleegd. Het is heel belangrijk dat er voldoende begeleiders aanwezig zijn die hierop zicht hebben. Daarnaar zou ook worden gekeken. De commissie-Rouvoet zou er vanuit Jeugdzorg Nederland goed naar kijken. Ik vroeg mij af hoe het daarmee staat.

Mijn laatste punt valt misschien iets buiten de orde van dit debat. Hoewel het AMK, straks het AMHK, een belangrijke taak heeft om misbruik te herkennen en daarop actie te ondernemen, kregen wij een brandbrief van de Vereniging Vertrouwensartsen Kindermishandeling dat vertrouwensartsen straks niet geborgd zijn in het AMHK. Waarom kiezen de Staatssecretarissen hier niet voor? Ik neem aan dat dit een fout is en dat zij die herstellen.

Voorzitter: Kooiman

De voorzitter: Ik schors de vergadering voor tien minuten.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb nog een vraag over de uitvoering van de motie die in mei commissiebreed is ingediend. Ik was de eerste ondertekenaar, maar eigenlijk alle partijen hebben die ondertekend. Misschien kunnen de Staatssecretarissen aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie.

De voorzitter: Dat vind ik een mooie aanvulling.

De vergadering wordt van 10.24 uur tot 10.34 uur geschorst.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Het is inderdaad goed om nog eens te spreken over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Samson, zoals wij eerder dit jaar, op 27 maart, deden en ook een beetje in navolging van de oproep van mevrouw Van der Burg en de overige commissieleden om permanent aandacht voor dit vraagstuk te hebben en ervoor te zorgen dat dit onderwerp hoog op de agenda komt als het er nog niet hoog op staat en dat het op de agenda blijft staan. Dat onderschrijf ik zeer. Ik hoop dat u uit onze inbreng, uit de antwoorden op de vragen en uit de rapportage die wij naar uw Kamer sturen, zult merken dat het inderdaad hoog op onze agenda staat en dat er wat ons betreft aandacht voor blijft.

In het AO van 27 maart jl. hebben diverse commissieleden gezegd dat de overheid enerzijds al het mogelijke moet doen om goede opvang en nazorg voor de slachtoffers van seksueel misbruik te realiseren en anderzijds alles in het werk moet stellen om seksueel misbruik in de jeugdzorg zo veel mogelijk te voorkomen. U kunt aan alle rapporten, de taskforces en de aanbevelingen van de commissie-Samson zien dat wij erbovenop zitten om te zorgen voor een goede voortgang. Ik benadruk dat het in onze gesprekken met de taskforce-Van der Laan niet gaat over een soort lijst van allerlei losse acties, maar dat er een zekere samenhang in moet zitten: wat zijn de hoofdpunten die je bij het voorkomen van seksueel misbruik moet hanteren?

Ik vind het een heel goede ontwikkeling dat jongeren zelf hebben aangegeven ook een soort taskforce te willen vormen om ons te adviseren, zodat wij ook door de ogen van de jongeren naar dit probleem kijken. Ik vind dat een heel waardevolle aanvulling. Naast de taskforce-Van der Laan hebben wij ook een taskforce van jongeren zelf die ons adviseren over witte vlekken in ons beleid.

Het wetsvoorstel inzake professionalisering in de jeugdzorg, dat in april 2013 bij de Kamer is ingediend, zou ook een belangrijke impuls kunnen zijn. Het geeft een impuls aan het professioneel werken en, zo zeg ik in de richting van mevrouw Van der Burg, het richten op de outcome waarvan zij met mij zo'n groot voorstander is. Ook dat geeft de gelegenheid om in die professionaliseringstrajecten aandacht te vragen voor het voorkomen van seksueel misbruik, omdat het gewoon onderdeel moet zijn van je professioneel handelen dat je voortdurend alert bent op dit vraagstuk. Zeker als je met veel jongeren werkt, moet je er permanent alert op zijn dat het voor kan komen, zodat je in staat bent om het te voorkomen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik vind het heel goed dat de Staatssecretaris aangeeft dat er een belangrijke rol is weggelegd voor het verder professionaliseren van de jeugdzorg. In mijn gesprekken met onder meer Bureau Jeugdzorg heb ik begrepen dat er heel weinig budget is voor om-, her- en bijscholing. Wij zijn gewend dat in andere sectoren zo'n 2% van de loonsom daaraan wordt besteed, maar in de jeugdzorg is dat maximaal zo'n 0,8%. Kan de Staatssecretaris dit feitelijk onderbouwen? Is hij het met D66 eens dat, als je hierop wilt inzetten, je daaraan ook een impuls moet geven en de middelen daarvoor moet hebben?

Staatssecretaris Van Rijn: Dit wordt een financiële verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het lijkt mij van belang dat je die alertheid niet alleen kunt vergroten door om-, her- en bijscholing als je aan het werk bent, maar ook in de opleidingen zelf, dus voordat je aan het werk gaat. Er moet op twee manieren aandacht voor zijn. Welke aandacht is er in de opleidingen zodat die alertheid wordt vergroot? En hoe zorg je ervoor dat de instellingen voldoende aandacht besteden aan dit thema als je er al werkt? Ik zeg graag toe dat ik dit ook onder de aandacht zal brengen van de VNG in mijn contacten over de verdere implementatie van de jeugdzorg en de jeugdhulp.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik dank de Staatssecretaris voor deze toezegging. Heeft hij er ook zicht op hoeveel geld op dit moment überhaupt aan scholing wordt besteed? Ik krijg percentages door van zo'n 0,8%. Ik ben hiervoor directeur HR geweest. Dat is echt niks, dat heb je zo op. Als je echt wilt professionaliseren, heb je ook de middelen nodig. Heeft de Staatssecretaris ook een feitelijke onderbouwing? Ik ben blij met zijn toezegging dat hij met de VNG zal spreken, maar ik zou graag zien dat hij dat ook met de sociale partners doet.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb die onderbouwing van de feiten niet. Ik wil het wel graag uitzoeken. Als wij over de professionaliseringswet komen te spreken, is dat een mooi moment om te bekijken of wij die feiten op een rij hebben.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het voorgaande punt is natuurlijk bij uitstek aan werkgevers en werknemers, want die doen de opleidingen altijd. Uiteraard is het goed als de Staatssecretaris extra daarop wijst.

Wij hadden laatst een gesprek met de Inspectie Jeugdzorg, die aangaf dat zij niet meer accepteert dat professionals aangeven handelingsverlegen te zijn in het geval van een calamiteit – dat geldt ook voor dit soort situaties – en dat die tijd voorbij is. Onderschrijft de Staatssecretaris met de VVD-fractie dat dit een buitengewoon belangrijk signaal is van de Inspectie Jeugdzorg? Ondersteunt hij de inspectie ten volle in deze houding? Onderschrijft hij dat wij er nu wel lang genoeg over hebben gepraat dat mensen moeten leren en dit moeten zien en dat het nu tijd wordt voor actie?

Staatssecretaris Van Rijn: Het korte antwoord is ja. Dat onderschrijf ik zeer. Met al onze inspanningen rondom alle actiepunten en de communicatie daarover denk ik dat de situatie is ingetreden dat je dat met recht en reden kunt zeggen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering gaan over naar de gemeente. Wij komen in een transitiefase. Deze commissie spreekt wel vaker met de Inspectie Jeugdzorg, maar wat minder vaak met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, waaronder een deel van de jeugdhulp valt. Wil de Staatssecretaris deze houding ook daar bevorderen of bewerkstelligen als die er nog niet is?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik zal ook hier maar weer het korte antwoord geven: ja.

Mevrouw Rebel (PvdA): De Staatssecretaris noemde net ook het belang van de opleidingen. Kan hij aangeven in hoeverre het thema van de seksualiteit, seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid al is ingebed in de opleidingen voor jeugdhulpverleners?

Staatssecretaris Van Rijn: Niet als parate kennis. Ik denk dat het nu in die professionaliseringstrajecten vooral gaat om het herkennen van mogelijk seksueel misbruik en geweld en de maatregelen die je daartegen kunt nemen. Dat is nog iets anders dan het klimaat rondom seksualiteit. Dat is ook precies de discussie die wij nu met het onderwijs voeren. Ik kom er zo nog op terug.

Mevrouw Rebel (PvdA): Dank, juist ook omdat we het net hadden over het feit dat het vaak bij pupillen onderling gebeurt. Het is belangrijk dat die weerbaarheid wordt meegenomen.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Mijn collega van Veiligheid en Justitie gaat straks in op de vragen die zijn gesteld over de financiële regelingen op het gebied van hulp aan en ondersteuning van slachtoffers. Laat ik van mijn kant toch even mijn waardering uitspreken voor de inzet van de slachtoffers zelf om mee te denken over en bij te dragen aan het beleid en de regelingen die er komen rondom seksueel misbruik. Zonder de betrokkenheid van de slachtoffers en in het bijzonder van de bestuursleden van de lotgenotenorganisaties, was het in de benen krijgen van niet alleen losse acties, maar een samenhangend dienstenpakket voor slachtoffers niet mogelijk geweest.

Ik realiseer mij maar al te goed hoe moeilijk het is voor een slachtoffer van seksueel misbruik om dat te verwerken en om dan ook nog mee te praten over hoe het beter kan, niet zozeer om los te komen van de eigen situatie, maar om die vreselijke ervaring te gebruiken om iets soortgelijks bij anderen te voorkomen. Daar kan alleen maar gepaste bewondering voor worden uitgesproken en ik wil dat op deze plek dan ook graag doen. Ik hoop dat de erkenning van het feit dat iets heel vreselijks is gebeurd wat nooit had mogen gebeuren, en het kunnen bijdragen aan een beter beleid voor de toekomst, toch enige troost kan bieden voor slachtoffers die zoiets vreselijks is overkomen. Op deze plek wil ik dat van mijn kant nog eens even benadrukken.

Het is belangrijk om niet alleen maar bij het maken van regelingen te leren van de ervaringen die nu worden opgedaan. Daarom heb ik met lotgenotenorganisaties en met Slachtofferhulp Nederland afgesproken dat zij ook monitoren wat de ervaringen van slachtoffers zijn met het dienstenpakket dat nu gemaakt is. Van welke diensten wordt er gebruikgemaakt? Wat zijn de ervaringen daarmee? Wat vinden zij ervan? Zo wordt als het ware door de slachtoffers zelf een kwaliteitscontrole uitgeoefend op wat we bedacht hebben. Op basis daarvan kan het dienstenpakket continu geoptimaliseerd worden, zodat we ook kunnen leren voor de toekomst. Het gaat er niet alleen om, mee te praten in de ontwikkeling van het beleid. Het gaat er ook om, te bezien hoe een en ander in de praktijk loopt, zodat we kunnen bijsturen daar waar dat gezien door de ogen van de slachtoffers zelf nodig is.

Er is een aantal vragen gesteld. Lopen slachtoffers die gebruikmaken van hun recht om dossiers in te zien tegen knelpunten aan? Dat was een vraag van mevrouw Rebel en van mevrouw Bergkamp. Wij hebben gevraagd aan de slachtofferorganisaties om het te melden als zij knelpunten ondervinden bij het inzien van dossiers. Die knelpunten zijn tot dusverre niet gebleken. Ik formuleer het zo, omdat die knelpunten er wel kunnen zijn. Daar wil ik alert op blijven. Knelpunten zouden gemeld moeten worden als mensen ze ervaren. Waar mensen soms wel tegenaan lopen, is dat de dossiers er gewoon niet meer zijn. Dat kan een heel belangrijk knelpunt zijn. Dan denk je: hoe kan dat nou? Zijn ze dan weg? Zijn ze dan verdwenen? Ik kan mij voorstellen dat dit een heel ongemakkelijk gevoel kan geven. De afspraak met Jeugdzorg Nederland en Slachtofferhulp Nederland is dat slachtoffers die problemen ondervinden bij het inzien van een dossier, contact kunnen opnemen met Jeugdzorg Nederland. Jeugdzorg Nederland neemt dan contact op met de instelling. Bovendien hebben beide partijen in een convenant een bepaling opgenomen over het inzien van dossiers. Afgesproken is dat instellingen meewerken aan het verstrekken van informatie die het slachtoffer nodig heeft in de procedure. Ik heb naar aanleiding van de motie van mevrouw Bergkamp afgelopen zomer een instructiebrief aan alle jeugdzorginstellingen en de Raad voor de Kinderbescherming gestuurd. In die brief staat dat ik van alle instellingen verwacht dat zij volledige medewerking verlenen wanneer slachtoffers van seksueel misbruik een beroep doen op het inzagerecht van een dossier. De instructie is uit. Er is veel samenwerking op dat punt. Knelpunten kunnen worden gemeld. We kunnen nooit uitsluiten dat er knelpunten worden ervaren, maar ik denk dat we in dit geval het maximale hebben gedaan om ervoor te zorgen dat knelpunten boven water komen, als ze er echt zijn.

Mevrouw Rebel vroeg naar de wettelijke bewaartermijnen. Het blijft een lastig dilemma, omdat de meningen ook van verschillende cliënten nogal van elkaar verschillen. Er zijn cliënten die eigenlijk liever willen dat dossiers zo snel mogelijk verdwijnen, omdat ze er niet elke keer mee geconfronteerd willen worden. Er zijn echter ook slachtoffers die er juist aan hechten dat het dossier bewaard wordt, zodat zij er gebruik van kunnen maken als ze dat willen. Dat heeft mij ertoe gebracht, een andere benadering te kiezen. Misschien moeten we maar niet praten over het wijzigen van de wettelijke bewaartermijnen, maar ervoor zorgen dat de vraag wat er met een dossier moet gebeuren zo veel mogelijk bij de cliënt zelf wordt gelegd. Dan zou standaard de werkwijze zijn dat een dossier na afloop van een bewaartermijn aan de cliënt wordt meegegeven als de cliënt daarom verzoekt. De cliënt moet daar aan het begin van de behandeling op gewezen worden. Dan is dat vooraf bekend. Deze werkwijze bespreken we nu met de betreffende brancheorganisatie en de VNG. We hebben dus geen formele discussie, maar eerder een praktische. We stellen de cliënt hierin centraal en kunnen de werkwijze aan het begin van de behandeling al melden. Dan kan de cliënt na afloop van de bewaartermijn daarop een beroep doen.

Mevrouw Rebel vroeg ook of ik met de Minister van OCW in overleg zou willen treden om meer vaart te krijgen in het agenderen van het thema seksualiteit. Ik ben met mevrouw Rebel van mening dat het van groot belang is om het thema seksualiteit op een meer structurele en passende manier met jongeren te bespreken en dat daarin een belangrijke taak ligt voor het onderwijs. Ik wijs erop dat in het onderwijs een belangrijke stap gezet is. Per 1 december 2012 zijn de kerndoelen van het onderwijs aangepast, waardoor scholen een verdere stimulans krijgen om aandacht te besteden aan een gezonde seksuele ontwikkeling en het bevorderen van seksuele weerbaarheid. Bespreken is dus niet alleen aan de orde als er iets misgaat, maar juist ook aan de voorkant, om het maar zo te zeggen. Het gaat erom, de seksuele weerbaarheid en de eigen keuzevrijheid te benadrukken. Ik deel met mijn collega van OCW de mening dat in het bespreekbaar maken van seksualiteit een ongelofelijk belangrijke rol is weggelegd voor de leraren. Ik ondersteun van harte de activiteiten die mijn collega van OCW onderneemt om dat nog beter te doen. Ik ben gaarne bereid om dit onderwerp permanent met mijn collega te blijven bespreken om te bezien of we kunnen komen tot verdere impulsen. Dat past ook bij de motie die de Kamer hierover heeft aangenomen. Dit staat ook bij mijn collega van OCW vrij hoog op het lijstje. Zij heeft inmiddels een inventarisatie bij pabo's en lerarenopleidingen in gang gezet en wij hebben de indruk dat men zich ook bij Onderwijs volledig bewust is van de urgentie van dit probleem. Uiteraard ben ik bereid om contact op te nemen met de Minister van OCW om de urgentie die de Kamer voelt nog een keer aan haar over te brengen. Ik herhaal dat dit thema ook bij haar grote urgentie heeft.

Mevrouw Rebel, mevrouw Kooiman en mevrouw Bergkamp vroegen naar de continue screening. De vorige keer dat we hierover een debat voerden, heb ik mij positief uitgelaten over de gedachte. Ik zei echter ook dat ik de resultaten wilde afwachten van de invoering ervan in de kinderopvang. Die resultaten komen zo ongeveer nu beschikbaar. Een opmerkelijk beeld is dat het bij de verklaring van geen bezwaar omtrent het gedrag (VOG) niet zozeer gaat om de persoon zelf, maar veel meer om huisgenoten en gastouders. Dat is er natuurlijk wel een indicatie van dat dit tamelijk belangrijk kan zijn als het bijvoorbeeld gaat om pleegouders. Ik sta er positief tegenover, maar realiseer mij ook dat er nogal wat uitvoeringsconsequenties aan kunnen zitten. Kunnen we dat uitvoeren voor degenen die de verklaring moeten gaan verstrekken? Hoe moet dat geïmplementeerd worden? Ik vind het nog te vroeg om daar antwoord op te geven. Ik ben positief, samen met de Kamer, over de resultaten die bij de kinderopvang worden geboekt. Ik sta ook positief tegenover de gedachte om dit breder in te voeren, ook op ons terrein, om het maar zo te zeggen. Ik vraag de Kamer om mij even de gelegenheid te geven om uit te zoeken wat de uitvoeringsconsequenties daarvan zijn en de kosten, ongetwijfeld ook een aspect waarnaar wij moeten kijken. Ik beloof de Kamer dat ik voor de zomer met een standpunt ter zake zal komen.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik ben uiteraard blij met de bereidwilligheid om ernaar te kijken. Ik realiseer mij dat dit niet per direct mogelijk is, maar denk dat we met de positieve resultaten van de screening in de kinderopvang echt wel een verbeterslag kunnen maken, ook in de jeugdzorg. Ondertussen zie ik dat er net een brief namens beide Staatssecretarissen is verstuurd over pleegouders en shopgedrag. Ik kan mij voorstellen dat dit onderwerp daarbij mooi meegenomen kan worden. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan huisgenoten. Al lezend denk ik tijdens uw betoog dat dit daarop een mooie aanvulling kan zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat ben ik met mevrouw Rebel eens.

Voorzitter. Mevrouw Bergkamp, mevrouw Van der Burg en anderen hebben gevraagd hoe het zit met de implementatie van het kwaliteitskader. Op dit moment zijn de jeugdzorginstellingen volop bezig met de implementatie van het kwaliteitskader. De instellingen maken daarbij onder andere gebruik van de adviezen van de kennisinstituten over methoden en technieken. De commissie-Rouvoet legt deze maand allerlei bezoeken af bij een aantal organisaties om zich zelf op de hoogte te stellen van de voortgang en eventuele knelpunten die zich voordoen. Het beeld van de commissie-Rouvoet tot nu toe is dat jeugdzorgorganisaties de implementatie serieus ter hand nemen. Nu er veel speelt rondom de transitie van de jeugdzorg, zou je je kunnen afvragen of er wel voldoende aandacht is voor seksueel misbruik, maar het is stellig de indruk van de commissie-Rouvoet dat dit wel het geval is.

Overigens wijs ik erop dat ook de Inspectie Jeugdzorg toezicht zou houden op de naleving van het kwaliteitskader. Wij kunnen dan aan de ene kant impulsen en kennis overdragen – commissie-Rouvoet en breed kwaliteitskader – en hebben aan de ander kant toch ook een formele toezichtskant. De Inspectie Jeugdzorg zal toezien op de naleving van dat kwaliteitskader.

Hoe zorgen we er nu voor dat dit een urgent thema blijft en niet alleen maar een van de acties is die we nu afspreken? Ik denk dat het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik een erg belangrijk instrument is om op de agenda te houden. Ik zei net al dat het integraal onderdeel zal zijn van de inspectieactiviteiten. De komende jaren zal de Inspectie Jeugdzorg systematisch aandacht besteden aan de thema's seksualiteit en seksueel misbruik. Ook de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik, onder voorzitterschap van de heer Van der Laan, heeft dit als speerpunt in het werkprogramma opgenomen. Men zal dus niet alleen alle acties van de commissie-Samson in de gaten houden, maar vooral op de agenda zien te zetten, en daar ook op houden, hoe we seksueel misbruik kunnen voorkomen. Vanuit het departement houd ik zeer nauw contact met Jeugdzorg Nederland en de taskforce. Op gezette tijden bespreken we de voortgang. Ik zei net al dat ik erg verheugd ben over het feit dat ook de jongeren zelf een eigen taskforce hebben gevormd om ons op dat punt scherp te houden en om door andere ogen te bezien of we dingen vergeten of aanvullende maatregelen moeten nemen.

Mevrouw Van der Burg vroeg of we lotgenoten en ervaringsdeskundigen niet veel meer zouden kunnen inzetten. Ik vind dat een heel belangrijk thema waarmee we zorgvuldig moeten omgaan. Er zijn lotgenoten en slachtoffers die hun ervaring heel graag ten dienste stellen ter verbetering van het beleid. We moeten echter ook respect hebben voor lotgenoten en slachtoffers die zeggen: vraag me dat niet, want ik ben er nog lang niet aan toe; ik zit nog midden in mijn eigen verwerkingsproces. Dat kan ik ook heel goed begrijpen. Ik sta er positief tegenover. Ik weet dat sommige mensen in deze zaal een actieve bijdrage leveren aan de inzet van ervaringsdeskundigheid bij instellingen of bij opleidingen. Dat wordt niet alleen gewaardeerd, maar het heeft ook een grote impact. Je kunt immers op papier van alles en nog wat verzinnen, maar als je het hoort van iemand die het zelf heeft ervaren, kom je er ook achter dat je echt anders moet kijken, dat je sommige dingen niet ziet, omdat je die alleen maar kunt zien als je die heel slechte en negatieve ervaringen hebt. Ik heb daar grote waardering voor en ik ben van mijn kant graag bereid om te bezien hoe ervaringsdeskundigheid nog breder ingezet kan worden.

De inspectie staat er ook voor open om ervaringsdeskundigheid te gebruiken. Het gaat mij op voorhand iets te ver om te zeggen: laat die ervaringsdeskundigen dan meegaan bij de inspectie. Ik zou deze mensen niet willen belasten met de formele verantwoordelijkheid van het toezicht, maar ik vind het wel heel goed dat ervaringsdeskundigheid wordt ingezet bij de voorbereiding van inspecties, bij de ontwikkeling van beleid en bij de plannen van de inspectie waar men naartoe moet gaan om te kijken. Het gebeurt nu al, maar ik denk dat het nog veel meer moet gebeuren. Ik zal bij de inspectie nagaan op welke wijze nog meer gebruik kan worden gemaakt van de kennis en ervaring van lotgenoten.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor deze positieve houding. Uiteraard gaat het om slachtoffers-lotgenoten die dit zelf willen. Een aantal van hen heeft tegenover mij gezegd dat ze dat juist een heel waardevolle bijdrage zouden vinden. Ik heb er heel veel waardering voor, ook gezien wat ze hebben meegemaakt, dat ze zelf die stap willen nemen. Het staat buiten kijf dat het hun eigen keuze moet zijn. Ik wil wel iets verder gaan dan die mensen betrekken bij de ontwikkeling van beleid. Ik denk dat zij door schade en schande wijs zijn geworden, helaas. Dat geven zij zelf ook aan. Daardoor hebben zij een intuïtie of een gevoeligheid ontwikkeld die wij niet hebben voor situaties die een risico opleveren. Daarom is het bij uitstek belangrijk dat zij mee kunnen gaan, zonder dat zij met de formele inspectie belast worden. Het kan ook in een andere vorm zijn, maar ik denk dat het juist belangrijk is dat zij ter plekke aanwezig zijn om deze informatie te delen. Ik zou er heel tevreden over zijn als de Staatssecretaris bereid zou zijn om te zoeken naar een vorm daarvoor, met de partijen, want Jeugdzorg Nederland zou daar ook bij betrokken moeten worden.

Staatssecretaris Van Rijn: Misschien moet ik het zo doen dat ik eens in den brede bezie hoe wij de ervaring, kennis en kunde van lotgenoten en slachtoffers kunnen inzetten, niet alleen maar bij de beleidsontwikkeling, maar ook bij de inspectie, bij opleidingen of bij instellingen. Ik wil dat wel breder bekijken, maar vanuit de grondhouding dat het ongelofelijk belangrijk is dat er ook echt gebruik van wordt gemaakt als mensen bereid zijn om dat te doen. Ik ben er namelijk echt van overtuigd dat zij dingen kunnen zien die wij niet zien, en van die ervaring moeten we gebruikmaken. Ik zeg graag toe dat ik breed wil kijken hoe dat kan op het gebied van beleid, inspectie, opleidingen en instellingen. Ik zal samen met Jeugdzorg Nederland bezien hoe we dat nog een verdere impuls zouden kunnen geven.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor deze toezegging. Kan de Staatssecretaris nog aangeven op welke termijn dat gebeurt? Wil hij daarbij in het kader van de participatiemaatschappij ook de vraag meenemen of dat niet alleen vrijwillig kan, maar misschien ook in de vorm van een arbeidspool?

Staatssecretaris Van Rijn: Zou het een gelegenheid zijn dat ik dat meld bij de eerstvolgende GIA-rapportage te doen, net voor de zomer? We hebben er net eentje gestuurd.

De voorzitter: Ik hoor mevrouw Van den Burg zeggen dat we gelukkig zijn als het iets eerder kan.

Staatssecretaris Van Rijn: Iets eerder dan net voor de zomer? Dat lukt me wel.

Mevrouw Van den Burg vroeg of op de website van Slachtofferhulp Nederland gewezen kan worden op de praktijk dat men dossiers bij de Raad voor de Kinderbescherming of de rechtbank kan opvragen. Mijn college komt hierop terug.

Ten slotte was er nog een vraag van mevrouw Kooiman over de vertrouwensartsen. Mijn beeld is dat we dit punt nu juist geborgd hebben in de discussie over de Jeugdwet. Er was even discussie over de vraag of we nu moeten regelen dat mensen in dienst zijn of dat we moeten regelen dat er altijd een vertrouwensarts beschikbaar is. Mijn beeld is dat we dat tot tevredenheid geregeld hebben, maar ik wil dit signaal serieus nemen en met de vertrouwensartsen spreken. Dan zie ik of er inderdaad nog een ander signaal is. In die zin hechten wij er samen aan dat dit goed geregeld wordt. Dat heb ik bij de behandeling van de Jeugdwet ook zo uitgesproken. Ik zal bekijken of er nog verdere knelpunten zijn en daar serieus aandacht aan besteden.

Mevrouw Kooiman had nog een vraag gesteld over de ratio begeleider-pupil. Daar hebben we vaker over gesproken. We hebben vaker gezegd dat niet goed is vast te leggen wat de optimale ratio is, omdat dit heel afhankelijk is van de problematiek die je tegenkomt. De goede ratio is niet in een landelijke norm vast te leggen. We hebben de vraag tevens voorgelegd aan de inspectie. Die zegt ook: pas op met een landelijke ratio, want die sluit niet aan bij de manier waarop een instelling moet functioneren. Het is aan het veld om daaraan via een beroepsnorm invulling te geven, in overleg met de inspectie. Het is een punt waaraan voortdurend aandacht wordt besteed, ook door de inspectie, of de situatie ter plekke zodanig is dat er adequate behandeling en begeleiding van jongeren kan plaatsvinden en dat zal de aandacht van de inspectie ook houden.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik heb nog even een vraag. Ik weet niet of de Staatssecretaris van Justitie mijn vraag gaat beantwoorden hoe we een commissie-Samson voorkomen. Dat vroeg ik ook naar aanleiding van het rapport van de Universiteit van Leiden waarin wordt aangegeven dat de kans op seksueel misbruik nog steeds negen keer zo hoog is ten opzichte van een normale situatie. Daar hoor ik toch graag nog een antwoord op, omdat dit voor mij een essentiële vraag is, kijkend naar de toekomst.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik bedoelde dat te zeggen in antwoord op de Kamerbreed aangenomen motie waarin er is gevraagd hoe we het niet alleen op de agenda houden, maar er ook voor zorgen dat het niet weer ontspoort. Dit is hét onderwerp dat we ook met de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik bespreken. We proberen alle aanbevelingen zo goed mogelijk op een rij te zetten, op een rij te houden en ook te blijven volgen. Ook hiervoor geldt: het is heel goed dat wij dit doen, maar hoe zorgen we er nu voor dat we dit soort situaties in de toekomst kunnen voorkomen? Dat is nog niet zo gemakkelijk. Er moet in de samenleving een ongelofelijk brede bewustwording zijn dat seksueel misbruik voor kan komen, dat je heel alert moet zijn op signalen en dat het veilig, verstandig en wijs is om dingen heel vroegtijdig te signaleren en erover te praten. Permanente aandacht en communicatie zijn natuurlijk ook noodzakelijk.

In elke ontmoeting met de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik doen we twee dingen. We lopen alle acties na om te bezien of ze op orde zijn en te bekijken welke rapportcijfers wij als het ware daarvoor halen. Daarnaast vragen we ons altijd af wat we nog meer kunnen doen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen. Daarbij acht ik een paar dingen essentieel: openheid, transparantie, bewustwording, er veilig over kunnen spreken en kijken of we daar andere bronnen voor kunnen vinden. Heel interessant vond ik bijvoorbeeld het gesprek dat ik met de jongeren had bij de oprichting van de jongerentaskforce. Zij zeiden dat zij op school met vrienden of vriendinnen over andere dingen praten dan thuis met ouders of met professionals. Dat kan ook een heel belangrijke bron zijn. Ik heb dan ook tegen die jongeren gezegd dat dit een van de punten is die ik graag verder met hen samen wil uitwerken: hoe kunnen wij het onderwijs betrekken in het voorkomen van seksueel misbruik? Het staat heel hoog op mijn agenda. We kunnen geen algemene uitspraak doen dat we het kunnen voorkomen, maar we kunnen er wel alles aan doen dat het echt niet meer in deze mate zal gebeuren.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik snap het verhaal beleidsmatig en bewustwording is ook heel belangrijk, maar in mijn gesprekken met Bureau Jeugdzorg en met jongeren merk ik dat het bij elkaar zijn van jongeren in een residentie leidt tot misbruik. Dat is gewoon een feit. Dat zie je ook in de rapportage. De vraag is wat je daar nu in de praktijk mee verandert, want dat is een belangrijke suggestie. Hoe ga je om met de feitelijke situatie van jongeren in een residentie? Dat vergroot immers de kans, laat ik het wat zorgvuldiger uitdrukken...

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja, dat lijkt me beter.

Mevrouw Rebel (PvdA): Dat lijkt me beter, ja.

Mevrouw Bergkamp (D66): Tjonge jonge, het lijkt wel de Muppetshow! Hoe zorg je ervoor dat je dat soort dingen voorkomt? Die feitelijke situatie is immers een voedingsbodem voor misbruik.

De voorzitter: Dank u wel mevrouw Bergkamp. Ik wil aan mijn collega's vragen om er niet doorheen te spreken als een collega aan het woord is.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik denk dat het heel veel te maken heeft met de acties die we nu ondernemen. Laten we uitgaan van de veronderstelling dat de alertheid moet worden vergroot als je meer jongeren om heel vervelende redenen bij elkaar moet zetten, omdat ze uit de thuissituatie gehaald moeten worden. Als je te maken krijgt met instellingszorg of met begeleiding, moet je alerter zijn om de kans op misbruik te verminderen. Ten eerste moeten de professionals in zo'n situatie extra alert zijn, omdat de kans op misbruik dan groter is. Ten tweede moet daar in de opleiding van die professionals veel meer aandacht voor zijn, en ten derde moeten zij tijdens hun werk rekening kunnen houden met verborgen signalen. Dan zijn we weer bij het punt van mevrouw Van der Burg over de ervaringen van lotgenoten of slachtoffers die je daarbij, evenals in de opleiding en in de om- en bijscholing, een rol kunt laten spelen. Ik denk toch dat het antwoord is: bewustwording, transparantie, veilig kunnen melden en verhoogde alertheid van professionals. Als je in zo'n situatie zit, moet je extra goed opletten, omdat gebleken is dat de kans op misbruik dan gewoon groter is. Bewustwording, transparantie en het vak lijken mij de echte antwoorden voor dit vraagstuk.

De voorzitter: Ik wil mijn collega's vragen om hun vragen kort te stellen, anders moet ik heel streng optreden.

Mevrouw Rebel (PvdA): Zitten er in de taskforce ook vertegenwoordigers van jongeren die uit deze instellingen komen? Zij kunnen immers met hun achtergrond een specifieke bijdrage leveren aan hoe dit het beste onder de aandacht van deze groep kan worden gebracht.

Staatssecretaris Van Rijn: Nee, die zitten daar niet in, en nu ik dit uitspreek, kan ik alvast de vervolgvraag bedenken. Daarom was ik nu juist zo gelukkig met die taskforce jongeren, omdat ook in die kring wordt nagedacht over de vraag hoe het beleid vormgegeven moet worden. Ik heb al contact gelegd met de taskforce van de heer Van der Laan om de contacten met elkaar te verstevigen, zodat we dat breder kijken ook met elkaar kunnen verbinden.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Excuus aan mevrouw Bergkamp, maar ik reageerde net volstrekt spontaan, want ik ken heel veel jongeren van heel dichtbij en die zouden heel beledigd zijn, en terecht, door zo'n generalistische opmerking dat het risico groter is.

De voorzitter: Mevrouw Van der Burg, dit is buiten de orde van deze vergadering. Het is vriendelijk dat u uw excuses wilt aanbieden, maar ik wil de vergadering niet langer ophouden.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik neem de excuses in ontvangst, maar mevrouw Van der Burg zei ook nog wat ik ermee bedoeld zou hebben. Laat ik het voor de duidelijkheid herhalen. Als je jongeren bij elkaar zet in een residentie, is de kans groter dat er iets gebeurt. Dat blijkt ook uit het rapport van de commissie-Samson. Dat bedoelde ik met mijn opmerking te zeggen.

De voorzitter: Wij laten het hierbij. Ik dank u vriendelijk.

Dan is het nu tijd voor de beantwoording van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Het is misschien niet verstandig dat ik mij bemoei met de orde van uw vergadering, maar misschien is het verstandig dat mevrouw Keijzer van de CDA-fractie, die iets later is binnengekomen, eerst het woord voert. Dan kan ik bij de beantwoording haar vragen ook meenemen.

De voorzitter: Helaas is zij verlaat geweest. Ik geef haar alleen in tweede termijn het woord. Dan heeft zij de kans om haar vragen alsnog te stellen en u kunt daar in uw tweede termijn antwoord op geven.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Dank voor wat de leden hebben opgemerkt. Dank ook voor de vriendelijke woorden van de zijde van de leden over de inzet van mijn collega en mij. Het is een belangrijk onderwerp en het is belangrijk dat we terugkijken. Het is goed dat we dat nog voor het reces doen.

De Staatssecretaris van VWS heeft al gesproken over datgene wat we met betrekking tot de ondersteuning van en door de lotgenotenorganisaties doen. Laat helder zijn dat ik nu zal spreken over die twee regelingen. We zijn ons er natuurlijk zeer van bewust dat het leed van slachtoffers niet in geld kan worden uitgedrukt, noch met geld kan worden weggenomen. We hopen echter wel dat een financiële tegemoetkoming, als die wordt verstrekt, voor enige genoegdoening kan zorgen voor hetgeen mensen is aangedaan. Het zal voor velen moeilijk zijn om de gebeurtenissen met bewijs te staven. Geheel in lijn met de aanbeveling van de commissie-Samson hebben we dus de regeling voor schrijnende gevallen opgesteld, vergelijkbaar met het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dat is een tijdelijke regeling en die kent een relatief lichte bewijslast, die vooral gericht is op het onderbouwen van de aannemelijkheid van de gebeurtenis. Daarnaast hebben we de situatie dat de Staat of een verantwoordelijke instelling mogelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het misbruik. Dan hebben we een speciale regeling, die vergelijkbaar is met de RKK-regeling, namelijk het Statuut voor de buitengerechtelijke afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding in verband met seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen, kort het statuut geheten. Dat geldt overigens niet alleen voor rijksinstellingen, maar ook voor instellingen die zijn aangesloten bij Jeugdzorg Nederland, voor instellingen die het statuut hebben geaccepteerd. Ik zal daar zo dadelijk nog iets over zeggen, want daar is ook een vraag over gesteld.

Beide regelingen zijn in de tweede helft van juli 2013 gepubliceerd. Ze zijn sinds 1 september 2013 van kracht. Samen met het Schadefonds Geweldsmisdrijven en Slachtofferhulp Nederland is hard gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering. Het schadefonds voert beide regelingen uit. Voor het behandelen van aanvragen in het kader van het statuut is er inmiddels een speciale civiele kamer met onafhankelijke deskundigen ingericht bij het schadefonds. Slachtofferhulp Nederland kan mensen ondersteunen bij het doen van een aanvraag, zowel praktisch als emotioneel. Ik denk dat complimenten op hun plaats zijn voor wat Slachtofferhulp Nederland en het schadefonds hebben gepresteerd, want ze hebben ook in zeer korte tijd de uitvoering ter hand genomen. In zeven situaties is er bijstand gegeven door een advocaat, in twee gevallen bij het statuut, in vijf gevallen bij de Tijdelijke regeling Tegemoetkoming seksueel misbruik. Verschillende leden vroegen naar de stand van zaken. Die is als volgt, en dan geef ik de facts and figures per 13 december 2013. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft 180 aanvragen voor de tijdelijke regeling gekregen en 49 aanvragen voor het statuut. Van de 180 aanvragen voor de tijdelijke regeling is er op 27 aanvragen inmiddels beslist. 23 aanvragen zijn toegewezen en er is een gemiddeld bedrag van ruim € 14.000 toegekend. Vier afwijzingen met betrekking tot de tijdelijke regeling zijn gebaseerd op het feit dat de aanvrager niet in een jeugdzorginstelling of in een pleeggezin is misbruikt. Tegelijkertijd moet ik echter ook vaststellen dat er op dit moment nog geen aanvraag is afgewezen op basis van het feit dat niet aannemelijk is gemaakt dat er seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Dat is nog niet gebeurd. Die vier afwijzingen hadden puur en enkel betrekking op het feit dat ze formeel op geen enkele manier onder de tijdelijke regeling te brengen waren.

Met betrekking tot het statuut hebben we een andere situatie. Daar heeft een aantal leden over gesproken. Ik zal straks ingaan op de specifieke vragen. Er zijn inmiddels acht aanvragen doorgestuurd naar de instellingen. De volgende stap is dat de instellingen zullen reageren op de aanvraag. De verwachting is dat er heel snel meer aanvragen naar de instellingen kunnen worden doorgestuurd. Als de instellingen hebben gereageerd, dan kunnen begin volgend jaar – we denken aan januari – de eerste hoorzittingen door de commissie worden gepland. De Kamer zal door middel van rapportages Geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken van de uitvoering. We zullen dus iedere keer rapporten hoe het ervoor staat.

Dan kom ik nu bij de specifieke vragen. Daar is een groot aantal van gesteld. Ik loop ze per lid van de commissie een voor een af. Mevrouw Rebel heeft een vraag gesteld over de statuutprocedure. Zij heeft terecht geconstateerd dat die procedure zwaarder is dan die van de tijdelijke regeling. Hoe worden die slachtoffers ondersteund? Dat gebeurt op verschillende manieren en ook door verschillende partijen. Het is misschien toch goed om te benadrukken dat de procedure in het kader van het statuut qua bewijslast en zwaarte van procedure zelf altijd nog veel lichter is dan een reguliere civiele procedure. Er is veel verschil in bewijslast tussen de tijdelijke regeling, het statuut en de reguliere civiele procedure.

Als eerste ondersteunt Slachtofferhulp Nederland slachtoffers, emotioneel en praktisch, bij het doen van een aanvraag. Die ondersteuning kan bestaan uit het geven van verdere uitleg over de regelingen, samen bekijken wat er al aanwezig is aan steunbewijs en wat er verder nog nodig is, maar ook ondersteuning bij het bezoek aan instanties waar bijvoorbeeld archiefstukken terug te vinden zijn. Dat gebeurt ook. Daarnaast kunnen lotgenotenorganisaties slachtoffers ondersteunen, in emotionele zin, maar ook bij het zoeken naar steunbewijs. Ook dat gebeurt. Slachtoffers kunnen voorts gebruikmaken van een wettelijk vertegenwoordiger als zij zelf het voeren van een procedure heel bezwaarlijk en heel zwaar vinden. Die ondersteuning kan ook door een advocaat gegeven worden. Dat gebeurt in een aantal gevallen ook. In het kader van het statuut kan een advocaat verzoeken om toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand indien er sprake is van financiële onvermogendheid. Tevens kan naast en aanvullend op de financiële rechtsbijstand het schadefonds een vergoeding van maximaal € 2.000 toekennen voor de kosten van een advocaat.

Tot slot acht ik het nog van belang dat de instellingen zelf er allemaal voor gekozen hebben om deel te nemen aan het statuut. Mijn collega en ik verwachten daarvan geen starre proceshouding. Dat is ook wel onder de aandacht gebracht van de instellingen. Verwacht wordt een houding van gezamenlijk onderzoeken wat er is gebeurd in het verleden. Dat is de houding die wij van de instellingen verwachten. Het statuut brengt een zwaardere bewijslast met zich mee. De instellingen moeten zich dus kunnen verweren. Zij moeten ook iets kunnen zeggen over de opmerkingen die zijn gemaakt. Als slachtoffers dat echt te zwaar vinden, kunnen ze in het kader van de tijdelijke regeling een verzoek indienen. Dat is ook door velen gedaan. Als je die procedure volgt, dan blijft de instelling buiten beeld en heb je daar dus niets mee te maken. Dan gaat het er puur om, het aannemelijk te maken.

Mevrouw Rebel (PvdA): Dank voor de toelichting. Ik zou graag zien dat in de rapportages ook opgenomen wordt in hoeverre mensen op basis van de zwaarte mogelijk besluiten tot een procedure onder de tijdelijke regeling. Ik zie graag dat dit goed gemonitord wordt.

Staatssecretaris Teeven: Als wij dat weten, kunnen wij dat uiteraard doen. Het is echter niet altijd bekend. Soms staken mensen ook zonder een reden aan te geven, maar doen daarna wel een beroep op de tijdelijke regeling, zonder dat direct het verband kan worden gelegd dat mensen het te zwaar vinden. Soms is dat bekend en soms niet. Dat weten we niet altijd.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik begrijp het, maar misschien is het goed om met de betrokken steunorganisaties te bezien of zij hier specifiek naar kunnen vragen. Ze kunnen vragen of mensen kiezen voor een procedure onder de tijdelijke regeling omdat ze een procedure onder het statuut niet willen aangaan of ermee doorgaan, omdat die te zwaar is. Kan daar actief naar gevraagd worden?

Staatssecretaris Teeven: Wij zullen dat doen.

Een andere vraag van mevrouw Rebel betrof de inzage in het dossier in het kader van het statuut. De instellingen die zijn aangesloten bij het statuut hebben een samenwerkingsconvenant getekend: VWS, V en J, het Schadefonds Geweldsmisdrijven en Stichting Slachtofferhulp Nederland. Daarin is afgesproken dat de instellingen meewerken aan het delen van informatie als dat nodig is voor het voeren van de procedure. Als blijkt dat dit niet gebeurt, wordt de instelling daarop aangesproken. Dat gebeurt al op dit moment en dat is in een aantal voorkomende situaties gebeurd. Overigens is het vaak niet mogelijk om inzage te geven, om de doodeenvoudige reden dat soms al zo veel tijd is verstreken dat het dossier feitelijk niet meer bestaat.

Mevrouw Rebel heeft gevraagd hoe het staat met de aanvragen van nabestaanden onder het statuut. Tot de peildatum 13 december is er door één nabestaande een aanvraag bij het schadefonds ingediend. Op die aanvraag is nog geen beslissing genomen. Aan dit onderwerp en het hele pakket van maatregelen is bekendheid gegeven. De komende periode moeten wij bezien hoe de regeling en de aanvragen zich verder ontwikkelen. Wij zullen steeds over de voortgang rapporteren via de GIA-rapportage.

Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd of een beroep op de schaderegelingen kan worden gedaan wanneer je in een particuliere instelling of een pleeggezin bent misbruikt. Ja, zowel bij misbruik in particuliere instellingen die zijn aangesloten bij Jeugdzorg Nederland, als bij misbruik in een pleeggezin kun je een beroep doen op de regelingen. Die mogelijkheid is er. Voor beide regelingen geldt dat zij beperkt worden tot die gevallen waarin het misbruik in een residentiële instelling dan wel in een pleeggezin heeft plaatsgevonden. Het gaat nadrukkelijk niet om het eigen gezin. Hiervoor is gekozen omdat de regeling in aansluiting op het rapport van de commissie-Samson specifiek bedoeld is voor slachtoffers van misbruik in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen. Misbruik in het eigen gezin valt hiermee dus buiten de reikwijdte van de regeling. Dat heeft ook met die vier afwijzingen te maken waar ik net over sprak. Verblijf bij familie in het kader van netwerkpleegzorg kan overigens onder omstandigheden wel onder de reikwijdte van de tijdelijke regeling vallen, maar dat hangt van de individuele omstandigheden af. Het is steeds aan de commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven om alle omstandigheden van het individuele geval te beoordelen en te bepalen of aanspraak bestaat op een van beide regelingen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij spreken natuurlijk met slachtoffers die in een jeugdzorginstelling geplaatst zijn en die in het weekend voor verlof naar huis worden gestuurd, terwijl bekend is dat een van de familieleden in het verleden veroordeeld is voor seksueel misbruik. Ik neem aan dat er in dit soort gevallen de mogelijkheid is van schadevergoeding.

Staatssecretaris Teeven: Ik zei al dat het van de individuele omstandigheden in het concrete geval afhangt. Wij moeten hier geen individuele casussen gaan bespreken. Als een medewerker wist van het misbruik, maar niet ingreep, dan zou ik mij in zo'n omstandigheid kunnen voorstellen dat dit onder de regeling valt. Als in het verleden misbruik in het eigen gezin heeft plaatsgevonden, maar daarin verandering is gekomen na verblijf in een instelling, dan valt dit niet per definitie onder de tijdelijke regeling. Dat zijn echt verschillende situaties.

Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd of slachtoffers met een beperking het schadefonds en de regelingen weten te vinden. Dat is het geval. Voor het statuut en de tijdelijke regeling zijn circa acht aanvragen ingediend. Alleen als er een jeugdzorgcomponent aan zit, komen deze mensen in aanmerking.

Mevrouw Bergkamp (D66): Dank voor de reactie waaruit blijkt dat mensen met een beperking ook gevonden worden. Ik kan het mij voorstellen dat dit wel een andere aanpak behoeft. Kan de Staatssecretaris daar een toelichting op geven?

Staatssecretaris Teeven: Mensen met een verstandelijke beperking weten vaak de weg te vinden om een aanvraag in te dienen, maar hebben ook de mogelijkheid zich te laten vertegenwoordigen door een wettelijk vertegenwoordiger. In concrete situaties blijken mensen inderdaad niet zelf de procedure te voeren, maar zich te laten vertegenwoordigen. Mocht iemand met een verstandelijke beperking ervoor kiezen om dit te doen, dan wordt daarmee rekening gehouden bij de bespreking en behandeling van de aanvraag.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd waarom een medewerker op de hoogte moet zijn als voorwaarde voor een slachtoffer om in aanmerking te komen voor de regelingen. Bij misbruik in een pleeggezin en het kunnen aanspreken van een instelling hierop is vereist dat de instelling op de hoogte is gebracht. Als niet adequaat is ingegrepen op signalen, dan moet een instelling zich hiervoor verantwoorden. Dit is een eis in het statuut; het is gebaseerd op het civiele recht en op tegenspraak. Voor de tijdelijke regeling geldt dit expliciet niet. Dat is dus echt een verschil. Op het moment dat een instelling wordt aangesproken, op het moment dat een instelling aansprakelijk wordt gesteld, moet er de mogelijkheid zijn van tegenspraak. Dat heeft ook te maken met de vraag van mevrouw Van der Burg over dossiers die naar de instelling gaan. Als je een beroep doet op het statuut, dan is er sprake van tegenspraak. Als je een beroep doet op de tijdelijke regeling, dan is dat niet zo.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zit hier even op te kauwen. Stel dat er in het gezin tegenbewijs is van andere kinderen. Stel dat een van de pleegouders steunbewijs levert. Geldt dit dan ook?

Staatssecretaris Teeven: Bij een beroep op de tijdelijke regeling geldt de aannemelijkheid en dan zal die snel worden geaccepteerd, zeker als er andere personen in het gezin een uitspraak over doen. Als je een beroep doet op het statuut en instellingen aansprakelijk stelt, rijksinstellingen of particuliere instellingen, dan moet tegenspraak mogelijk zijn. In dat geval is steunbewijs van alleen het slachtoffer niet voldoende.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind dit toch bijzonder. Je zou ook kunnen zeggen dat de instelling verantwoordelijk was voor het screenen van een veilige omgeving. Als een kind heel jong is, kan het het misbruik nooit zelf hebben aangekaart. En dan wordt tegen de instelling gezegd dat zij gevrijwaard is? Ik vind dat een moeilijke situatie, waar ik over wil nadenken.

Staatssecretaris Teeven: De regeling is vastgesteld en kan niet meer worden gewijzigd. Het is prima dat mevrouw Van der Burg er nog op kauwt, maar er verandert niets meer aan de regeling. Ik heb daarnet al iets gezegd over de proceshouding die de Staatssecretaris van VWS en ik verwachten van instellingen die op basis van het statuut aansprakelijk worden gesteld. De procedure van het statuut is lager en minder moeizaam dan de civiele reguliere regeling voor de rechtbank. Ook als er steunbewijs door het slachtoffer wordt aangevoerd, moet een instelling zich kunnen uitspreken over datgene wat haar wordt verweten. Om die reden worden de dossiers in het kader van het statuut met elkaar gedeeld. De proceshouding die wij verwachten van een instelling die met het statuut te maken heeft, is dus wezenlijk anders dan wanneer het gaat om een reguliere civiele regeling. Wij willen niet eindeloos doorprocederen tot wij als instelling misschien toch nog eens een keer gelijk krijgen. Dat speelt bij het statuut niet, maar je moet je natuurlijk wel kunnen uitspreken over datgene wat over een instelling wordt gezegd.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of bekend is dat slachtoffers ter ondersteuning van hun aanvraag zaken kunnen opvragen bij de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank. Dat is inderdaad bekend. Het kan ook zinvol zijn om bij de raad of de rechtbank navraag te doen. Het schadefonds en Slachtofferhulp Nederland zijn hiervan op de hoogte en wijzen slachtoffers hierop. Ter facilitering is er een aanspreekpunt van Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven bij de raad en bij het OM. Slachtofferhulp Nederland zal dit vandaag nog op de website zetten. Wat ik nu mededeel, zal vandaag nog bekend worden gemaakt.

Mevrouw Van der Burg heeft gezegd dat er zorgen zijn dat de dossiers van slachtoffers die aan de commissie-Samson zijn overhandigd, ook aan de tegenpartij worden gegeven. Hebben slachtoffers zelf zeggenschap over wat er met de dossiers en de informatie gebeurt? Ik heb daar net al over gesproken. In het statuut is opgenomen dat het schadefonds alle stukken naar alle partijen verstuurt. Alle partijen beschikken dus over het volledige dossier. Als een slachtoffer niet wil dat een instelling over bepaalde gegevens beschikt, dan worden dergelijke stukken niet met derden gedeeld en niet meegenomen in de beoordeling door het schadefonds. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor een melding bij de commissie-Samson. Het schadefonds vraagt dit ook altijd aan het slachtoffer. Wat wil je? Wil je dat jouw dossier gedeeld wordt en ter kennis van de instelling wordt gebracht of wil je dat niet? Het is nadrukkelijk onderwerp van de besprekingen. Het slachtoffer heeft dus zelf regie op de bewijsvoering. Het slachtoffer kan zelf beslissen over hoeveel men weet van wat hem of haar is overkomen. Dat is geregeld met het oog op het bewaken van de privacy van de slachtoffers. Slachtoffers die helemaal niets willen delen met de instelling waar het misbruik heeft plaatsgevonden, kunnen zich niet op het statuut beroepen. Zij moeten zich op de tijdelijke regeling beroepen.

Er is in het kader van het statuut over de uitwisseling van informatie afgesproken dat de verantwoordelijke instelling nadrukkelijk in beeld is. Daar gelden dezelfde regels als bij een civiele procedure voor de rechter. Men heeft het recht om in te zien wat er over de gang van zaken binnen de instelling wordt gezegd.

Worden alle slachtoffers bereikt? Er wordt op dit moment gemonitord om inzicht te krijgen in het aantal aanvragen. Op basis van deze gegevens en op basis van signalen van mensen die niet weten dat de regelingen bestaan, bekijken wij in de loop van 2014 of het nodig is om meer aandacht voor de regelingen te creëren. In september is in huis-aan-huisbladen een advertentie over de regeling geplaatst. Dat heeft een dekking van 95%. Ik kan mij voorstellen dat wij dat in het eerste of tweede kwartaal van 2014 herhalen.

Mevrouw Kooiman is ingegaan op de financiële regelingen, de bijstandsuitkering, de inkomstenbelasting, de toeslagen, de schenk- en erfbelasting en de studiefinanciering. De tegemoetkoming is uitgezonderd van de middelentoets van de Wet werk en bijstand. De schadevergoeding telt niet mee voor de inkomstenbelasting en is daarom in de meeste gevallen ook niet van invloed op de hoogte van de studiefinanciering.

Wanneer een schadevergoeding ertoe leidt dat het vermogen in box 3 boven het heffingsvrije vermogen komt, dan kan de schadevergoeding wel enige invloed hebben. De tegemoetkoming die slachtoffers van seksueel misbruik krijgen, is geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting. Dat geldt voor het volledige bedrag van de tegemoetkoming in de schade. Die tegemoetkoming bestaat zowel uit smartengeld als uit een materieel deel, plus een eventuele aanvullende tegemoetkoming in de schade als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen. Dat geheel valt niet onder de Wet op de inkomstenbelasting. De tegemoetkoming is niet uitgezonderd van de vermogensbelasting. Als de tegemoetkoming eenmaal is ontvangen, dan maakt zij deel uit van het vermogen en valt de opbrengst onder box 3. Het uitgangspunt is dat in box 3 gewoon alle bezittingen belast zijn, ongeacht waar ze vandaan komen. Dat is het systeem van de wet.

Financiële tegemoetkomingen die slachtoffers van seksueel misbruik krijgen, hebben geen gevolgen voor de werknemersverzekeringen en evenmin voor de overige socialezekerheidsuitkeringen. Als iemand na toekenning van een tegemoetkoming overlijdt, dan maakt de uitkering deel van het vermogen van de overledene uit en dan wordt zij dus betrokken in de erfbelasting. Wordt de uitkering echter op basis van artikel 6 van de regeling toegekend aan een nabestaande, dan is geen erfbelasting verschuldigd.

Tegemoetkomingen worden uitgezonderd van het vermogen dat meetelt voor het vaststellen van toeslagen.

De voorzitter: Ik dank beide bewindspersonen voor de beantwoording in eerste termijn. Ik stel voor de tweede termijn een spreektijd van twee minuten voor. De leden mogen maximaal één keer interrumperen.

Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Dank voor de beantwoording van de vele vragen. Ik waardeer de pragmatische benadering ten aanzien van de bewaartermijnen, maar ik wil wel graag worden geïnformeerd over de wijze waarop slachtoffers geïnformeerd worden over de consequenties hiervan. Op welke wijze zal slachtoffers worden uitgelegd wat de consequenties zijn van het wel of niet houden van hun dossier?

Ik ben blij met de positieve houding jegens continue screening, maar ik pleit voor meer voortvarendheid dan «voor de zomer». Ik heb ook het begrip «ruim voor de zomer» gehoord. Kunnen wij niet kiezen voor «het voorjaar»? Op dat moment wil ik de stand van zaken kennen rond de consequenties voor de uitvoering, de kosten en dergelijke.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik dank beide Staatssecretarissen voor hun reactie. Ik ben blij met de toezegging dat in gesprek wordt gegaan met de VNG over opleidingen in de jeugdzorg. Het is goed dat wij nog een brief krijgen met concrete informatie over de mogelijkheden in de jeugdzorg qua budget voor na- en bijscholing. Dat moeten wij kunnen meenemen in het overleg over de professionalisering van de jeugdzorg.

Ik ben ook blij met de reactie op de insteek van de dossiers. De regie en de verantwoordelijkheid liggen op een gegeven moment bij de mensen zelf.

Het is goed dat er urgentie komt voor het aspect van de seksualiteit in de opleiding. Ik herinner aan een motie van ons hierover.

Ook dank voor de zorgvuldige uitvoering van de motie om de Bureaus Jeugdzorg te instrueren, zodat zij weten hoe zij hiermee moeten omgaan.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gaf aan dat er op een goede manier wordt omgegaan met mensen met een beperking. Toch wil ik vragen of in overleg kan worden getreden met organisaties voor mensen met een beperking om te bekijken of alles gedaan is om deze groep te bereiken.

Er ontstond discussie over de grotere kans op misbruik van jongeren als zij bij elkaar in een residentiële instelling zitten. Zou het een idee zijn om die taskforce jeugd, die ik een heel goed initiatief vind, te vragen of daar praktische ideeën voor leven?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording, de toezeggingen en het werk dat zij doen. Ik hoor ook van de slachtofferorganisaties dat die inzet erg gewaardeerd wordt. Wij gaan ervan uit dat dit in de toekomst zo blijft. Ook de Kamer moet buitengewoon alert blijven. Dat zijn wij aan de slachtoffers verplicht.

Het is goed dat ervaringsdeskundigen worden ingezet. Als het eerder kan dan «voor de zomer», bijvoorbeeld per 1 april, zou dat heel fijn zijn.

Het is goed dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd dat de tekst op de website komt in helder Nederlands en niet in juridische termen.

Ik herinner aan mijn vraag over zwaar geweld in de regeling van Samson.

Wat de privacy betreft begrijp ik het dat de dossiers moeten worden overgedragen, maar mijn vraag is er ook op gericht of duidelijk gemaakt kan worden wie inzage in die dossiers mogen hebben en hoe lang. Dat is namelijk waar slachtoffers mee zitten.

Wat de pleeggezinnen betreft zei de Staatssecretaris dat de regelingen van het statuut niet kunnen worden aangepast, maar het is heel raar dat kinderen die onder jouw verantwoordelijkheid in een pleeggezin zijn geplaatst, nu ook met steunbewijs geen mogelijkheid hebben om een beroep te doen op de regeling. Ik blijf dat moeilijk vinden.

De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Keijzer, die aan het begin van dit overleg niet aanwezig kon zijn.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik redde het niet om eerder aanwezig te zijn en ik zal mij nu dan ook zeer bescheiden opstellen, al was het maar om te voorkomen dat ik vragen ga stellen die al door mijn collega's zijn gesteld. Ik wilde hier toch aanwezig zijn om daarmee het belang uit te drukken dat ook de CDA-fractie aan dit onderwerp hecht.

In de brief van de Stichting SKIP (Seksueel Kindermisbruik Instellingen Pleeggezinnen) staat een opmerkelijke passage over de begeleiding door NMI-mediators. Ik weet niet of dit al aan de orde is geweest, maar als voormalige gecertificeerd mediator viel daar mijn oog op. Als je mensen slachtoffers laat begeleiden, moet dat gebeuren door mensen die verstand hebben van bemiddeling en begeleiding. Graag een reactie.

Voorzitter: Van der Burg

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor het werk dat zij hebben verzet en voor de uitgebreide uitleg, met name die over de financiële regelingen. Het is voor slachtoffers niet altijd even gemakkelijk om te begrijpen waar zij wel of niet recht op hebben en hoe het precies gaat met belastingen. Gelukkig zijn er organisaties als Slachtofferhulp Nederland, die daarin uitermate goede begeleiding bieden. Ik ben blij dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dit nog even op een rij heeft gezet. Soms wordt in specifieke situaties belasting geheven op het schadebedrag. Wordt daarmee rekening gehouden bij de uitkering? Ik kan het mij voorstellen dat slachtoffers er niet altijd rekening mee houden.

De Staatssecretaris van VWS wil voor de zomer met een brief komen over de continue screening. Ik had liever gehoord dat hij het een fantastisch idee vindt en dat hij het wil gaan regelen. Ik zou het liever onder de kerstboom toegezegd krijgen en in de zomer een brief krijgen over de manier waarop het gebeurt.

Over de begeleider-kindratio zegt de Staatssecretaris terecht dat het per groep, per instelling anders geregeld kan zijn. Ik weet dat de commissie-Rouvoet hier specifiek naar wilde kijken. Wanneer komt die commissie met haar bevindingen? Wanneer horen wij hoe Jeugdzorg Nederland dit wil gaan regelen? Dat er toezicht moet zijn op een groep, daarover zijn wij het allemaal wel eens.

Voorzitter: Kooiman

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Over de manier waarop cliënten geïnformeerd worden over de inzage in de dossiers en de bewaartermijnen, heb ik toegezegd dat ik dat in de eerste helft van volgend jaar zal opschrijven. Hetzelfde geldt voor de verklaring omtrent het gedrag. Ik heb mij positief uitgelaten in de zin dat wij dit gewoon moeten gaan regelen, maar ik wil wel even de uitvoeringsconsequenties en de kosten daarvan bekijken. Mijn aanbod om dat mee te nemen in de GIA-rapportage was er niet op gericht om daarmee te wachten tot die rapportage. Het moet gewoon zo snel mogelijk, wat mij betreft in het voorjaar. Ik wijs wel op het belang van samenhangende rapportages. Er worden heel veel acties ondernomen. Een tijdje terug hebben wij tegen elkaar gezegd: laten wij een paar momenten in het jaar kiezen waarop wij rapporteren, zodat ook de Kamer in staat is om de samenhang in het oog te houden. Vandaar mijn aarzeling om tussentijds aparte dingen te doen. Wees ervan overtuigd dat ik dit ga aanpakken. Als er eerder nieuws over is, ben ik graag bereid om dat te melden. Laten wij uitgaan van het voorjaar.

Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd naar de professionalisering en de opleiding. Ter gelegenheid van het wetsvoorstel zullen wij daar zeker op ingaan. Ik denk dat mevrouw Van der Burg er terecht op wees dat het een verantwoordelijkheid is van werkgevers en werknemers om afspraken te maken over vormings- en opleidingsbeleid. Niettemin is het goed om zicht te hebben op wat er gebeurt. Dat wil ik dus graag meenemen. Haar suggestie om de taskforce jeugd te vragen naar praktische ideeën bij instellingen neem ik graag mee. Dat zullen wij doen.

Ik steun de oproep van mevrouw Van der Burg om het punt hier en in de samenleving hoog op de agenda te houden. Ik onderstreep dit graag. Het is ook goed om er regelmatig met de Kamer over te spreken. Dat was ook de reden voor die GIA-rapportages. Wij moeten dit in ieder geval een paar keer per jaar in samenhang bekijken.

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd naar de bemiddeling. De brief is volgens mij net binnengekomen. Alles wat eraan kan bijdragen om de hulp en nazorg aan slachtoffers te verbeteren, wil ik aangrijpen. Ik ga graag in gesprek met de briefschrijfster. Wij moeten nut en noodzaak bekijken. Misschien kunnen wij het gebruiken. Ik zeg graag toe dat wij dit samen gaan bekijken.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd wanneer de commissie-Rouvoet komt met iets over de begeleider-kindratio. Het is onderzocht door de Inspectie Jeugdzorg. Zij heeft aangegeven dat dit heel erg afhangt van de problematiek en de instelling. Er is geen nieuw onderzoek door de commissie-Rouvoet toegezegd. Wel is deze commissie bezig met een rondgang inzake het kwaliteitskader. Overigens valt dit onder de norm voor verantwoorde hulp, die echt integraal wordt meegenomen bij elk inspectiebezoek. Het is dus vooral de inspectie die hierop moet toezien en niet zozeer de commissie-Rouvoet, hoewel deze wel rondgaat om te bekijken of men zich een beetje aan het kwaliteitskader houdt. Ik wil het echt een taak van de inspectie laten zijn.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd om overleg tussen Slachtofferhulp Nederland en de organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking over de beste vormgeving. Dat gaan wij gewoon doen.

Mevrouw Bergkamp heeft ook gevraagd naar de mogelijkheden om te voorkomen dat in de toekomst misbruik in instellingen plaatsvindt. In opdracht van het WODC is een onderzoek gestart naar de vraag wat er bekend is over verklarende factoren die bijdragen aan of beschermen tegen hernieuwd slachtofferschap, daderschap en overschrijdend seksueel gedrag van kinderen. Dit onderzoek moet ook een aantal residentiële handvatten bieden om te voorkomen dat seksueel misbruikte kinderen binnen instellingen opnieuw slachtoffer of juist dader worden. Wij verwachten dat dit onderzoek halverwege 2014 is afgerond.

Er is aandacht gevraagd voor de bewaartermijnen. De bewaartermijn van het archief van de commissie-Samson staat in artikel 4 van de regeling. Daarbij staat dat er geanonimiseerd wordt zodra dat mogelijk is en in ieder geval met ingang van 1 januari 2016.

In de leden 1 en 2 van artikel 3 van het samenwerkingsconvenant dat de twee ministeries, Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven met de instellingen hebben gesloten, staat over de dossiers die in het kader van de regeling van het statuut worden gevormd en die ter beschikking van de instellingen worden gesteld, dat de partijen er zorg voor dragen dat zij gegevens die zij van elkaar ontvangen niet voor een ander doel gebruiken dan voor het doel waarvoor de gegevens zijn verstrekt. Er staat geen termijn bij, maar wel een doelbindingsprincipe. De gegevens kunnen alleen worden gebruikt voor de procedure die wordt gevoerd. Toestemming van de aanvrager om zijn of haar verklaring als steunbewijs in andere zaken te gebruiken, wordt ook in de aanvraag gevraagd. Er zit geen uiteindelijke termijn aan vast.

Als mensen steunbewijs hebben van bijvoorbeeld familieleden, dan kan dat worden gebruikt, maar die verklaringen dragen bij aan de totale procedure en worden dus ook aan de instellingen verstrekt.

Hoe zit het met het zware geweld, ook kijkend naar de RKK-regeling? De commissie-Samson is daar nadrukkelijk niet voor ingesteld. Er is ook geen informatie over bekend. In de RKK-regeling is uitgebreid aanvullend onderzoek gedaan. In de commissie-Samson is er geen onderzoek naar verricht. Wij hebben er op dit moment geen informatie over. Het ligt ook niet in de bedoeling om dit op enigerlei wijze mee te nemen in de regeling.

Mevrouw Kooiman heeft mij gevraagd of bij de uitkering rekening wordt gehouden met de belasting op het schadebedrag. Ik heb gezegd dat alleen in het kader van de vermogensbelasting belasting wordt geheven. Daarmee wordt bij de uitkering geen rekening gehouden. Dat kan ook niet, want het vermogen wordt pas vastgesteld per de eerste dag van het volgende jaar. Je kunt geen voorinhouding laten plaatsvinden in het kader van de vermogensbelasting. De vermogensbelasting bedraagt een paar promille van elke duizend euro. Als je heel veel vermogen hebt, is het wel veel geld, maar vaak zal het niet eens in de vermogensbelasting worden betrokken. De kans op heffing is vaak vrij klein.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik kom nog even terug op de privacy en bewaartermijn. De tegenstander, de andere partij, krijgt de dossiers en mag die alleen gebruiken voor het desbetreffende doel. Is het mogelijk om ervoor te zorgen dat na afhandeling de dossiers vernietigd worden? Ik kan mij voorstellen dat dit voor het slachtoffer heel belangrijk kan zijn. Het gaat immers om heel gevoelige informatie.

Staatssecretaris Teeven: Materieel is de informatie gekoppeld aan het doel van de procedure, dus voor de duur van de procedure blijven de stukken bewaard. Ik zal mij met Jeugdzorg Nederland en de rijksinstellingen verstaan over eventuele afspraken hierover. Bij de eerstvolgende rapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties zal ik dit onderwerp meenemen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Heel hartelijk dank, ook namens de slachtoffers die hiermee zitten.

De voorzitter: Ik dank de collega's voor hun inbreng en de bewindspersonen voor hun uitgebreide beantwoording. Ik dank de mensen in de zaal en de mensen die het debat elders volgen. Ik heb van mevrouw Rebel gehoord dat zij geen behoefte heeft aan een VAO.

Sluiting 11.55 uur.

Naar boven