Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel F, wordt artikel 6.12 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «250 000» vervangen door: 100 000.
2. Aan dit artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Als een pakketaanbieder een rechtspersoon is, worden voor de toepassing van dit
artikel samengevoegd het aantal abonnees van die pakketaanbieder en de aantallen abonnees
van de dochtermaatschappijen die de pakketaanbieder in stand houdt. Als de pakketaanbieder
een rechtspersoon is en een dochtermaatschappij die door een andere pakketaanbieder
in stand wordt gehouden, worden voor de toepassing van dit artikel samengevoegd het
aantal abonnees van die dochtermaatschappij, het aantal abonnees van de pakketaanbieder
die deze dochtermaatschappij in stand houdt, en de aantallen abonnees van de andere
dochtermaatschappijen die deze pakketaanbieder in stand houdt.
B
In artikel I, onderdeel F, wordt in de artikelen 6.13, tweede lid, tweede volzin,
en 6.14, tweede lid, tweede volzin, «wordt» telkens vervangen door: worden.
C
Aan artikel IV, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De omvang van het
geringere programma-aanbod, bedoeld in de eerste volzin, is gelijk aan de omvang van
het programma-aanbod dat voor 5 oktober 2012 werd verspreid.
D
Na artikel V wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL Va. OVERGANGSBEPALING INZAKE DE TOEPASSING VAN PARAGRAAF 6.3.1.2 VAN DE MEDIAWET
2008
Als een natuurlijke persoon of rechtspersoon na de inwerkingtreding van deze wet een
aanvang maakt met activiteiten als pakketaanbieder als bedoeld in artikel 6.9a van
de Mediawet 2008 en met minder dan 250.000 abonnees een overeenkomst met betrekking
tot de ontvangst van een of meer programmapakketten heeft gesloten, is in afwijking
van artikel 6.12 van de Mediawet 2008 paragraaf 6.3.1.2 van die wet gedurende drie
jaar na de aanvang van de activiteiten niet van toepassing. Artikel 6.12, tweede en
derde lid, van de Mediawet 2008 is gedurende de drie jaar, bedoeld in de eerste volzin,
van overeenkomstige toepassing. Van de aanvang van de activiteiten, bedoeld in de
eerste volzin, wordt mededeling gedaan aan het Commissariaat voor de Media.
Toelichting
Onderdeel A
Zoals in antwoord op vragen van de leden van de fracties van de VVD en D66 in paragraaf
2.2 van de nota naar aanleiding van het verslag reeds is aangegeven, is het niet de
bedoeling dat in strijd wordt gehandeld met het voorschrift dat de wet niet van toepassing
is op pakketaanbieders met een beperkt aantal abonnees, doordat een moedermaatschappij
activiteiten op het gebied van de verspreiding van programmapakketten onderbrengt
bij één of meer dochtermaatschappijen. Dit onderdeel strekt ertoe dit te voorkomen;
de aantallen abonnees van moedermaatschappij en dochtermaatschappij(en) worden bij
elkaar opgeteld voor de vaststelling van het aantal abonnees, bedoeld in artikel 6.12,
eerste lid.
In lijn met het antwoord op vragen van de leden van genoemde fracties is het aantal
van 250.000 abonnees onder gelijktijdige totstandbrenging van overgangsrecht terzake
teruggebracht naar 100.000 abonnees; zie verder de toelichting op onderdeel D.
Onderdeel C
De toevoeging van een volzin aan artikel IV, eerste lid, verduidelijkt dat een pakketaanbieder
van de overgangsbepaling om tot 5 oktober 2017 een geringer programma-aanbod te verspreiden
enkel gebruik kan maken als dat geringere programma-aanbod gelijk is aan de omvang
van het programma-aanbod dat voor 5 oktober 2012 werd verspreid.
Onderdeel D
Startende aanbieders met een beperkt aantal abonnees worden in het kader van dit wetsvoorstel
ontzien, nu besloten is het beperkt aantal abonnees van 250.000 terug te brengen naar
100.000. Het voorgestelde artikel Va bevat een overgangsbepaling voor pakketaanbieders
die op het moment van de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel starten
met het verspreiden of doen verspreiden van programmapakketten en minder dan 250.000
abonnees hebben. In dat geval dienen zij uiterlijk drie jaar na het moment van de
start van de activiteiten te voldoen aan het bepaalde in paragraaf 6.3.1.2 van de
Mediawet.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker