Klacht
Verzoeker klaagt dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zijn schoonzoon
ten onrechte heeft gegijzeld zodat hij een eis tot schadevergoeding heeft ingediend.
Hij vindt ook dat zijn klacht door het CJIB niet goed is behandeld.
De commissie heeft eerder, te weten op 30 juni 2011, een verslag uitgebracht over
deze klacht (zie Kamerstuk 32 513 nr. 54), gebaseerd op de door de minister van Veiligheid en Justitie aan haar verstrekte
inlichtingen. In de loop van 2012 heeft het CJIB op aandringen van verzoeker een grondigere
analyse van de gang van zaken uitgevoerd, die leidt tot dit herzien verslag.
Feiten
Verzoeker treedt op als gemachtigde van zijn schoonzoon aan wie administratiefrechtelijke
sancties ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
en een strafrechtelijke boete wegens het niet voldoen aan een wettelijke verzekeringsplicht
inzake een voertuig zijn opgelegd. Een sanctie heeft geleid tot gijzeling van betrokkene
na aanmaningen en een dwangbevel. De kantonrechter heeft de officier van justitie
gemachtigd tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling voor de duur van twee dagen.
Na betaling van het verschuldigde bedrag is betrokkene in vrijheid gesteld. Verzoeker
heeft een klacht ingediend bij het CJIB; het CJIB heeft deze klacht ongegrond verklaard
voor zover het onrechtmatigheid betreft bij de inning en incasso van de sancties en
de tenuitvoerlegging van de gijzeling. De eis tot schadevergoeding aan het CJIB van
verzoeker is afgewezen omdat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van de overheid.
De klacht is ook ongegrond bevonden met betrekking tot de inhoud van de briefwisseling;
de klacht is gegrond verklaard voor de trage beantwoording van de brieven. Verzoeker
heeft zich herhaaldelijk gewend tot de Nationale ombudsman om een onderzoek in te
stellen naar de klacht over het dwangmiddel gijzeling; deze heeft gemotiveerd laten
weten geen onderzoek in te stellen.
Overwegingen
Het CJIB erkent dat de gijzeling ten onrechte is uitgevoerd omdat onvoldoende is nagegaan
of de adresgegevens van verzoekers schoonzoon correct waren. Aan verzoekers schoonzoon
is een schadevergoeding aangeboden.
Het CJIB erkent ook dat onvoldoende voortvarend en adequaat met verzoeker is gecommuniceerd.
Voor beide heeft zijn verzoeker en diens schoonzoon verontschuldiging aangeboden.
Het CJIB deelt niet de mening van verzoeker dat de inzet van het middel disproportioneel
was, gegeven de omstandigheden van dat moment.
Oordeel van de commissie3
Gelet op de nadere bevindingen van het CJIB zelf, de aangeboden schadevergoeding en
verontschuldiging, behoeft de klacht van de zijde van de commissie geen nader onderzoek
en kan een oordeel achterwege blijven, anders dan dat het is te betreuren dat verzoeker
zo lang heeft moeten wachten op erkenning van de onzorgvuldigheden.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Van Dijk