33 405 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met de herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet herziening fiscale behandeling eigen woning)

L BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 september 2014

Op verzoek van de commissie voor Financiën en de commissie Binnenlandse Zaken d.d. 14 mei 2013 aan de Minister van Economische Zaken ontvangt u hierbij de kabinetsreactie1 op het rapport »Barrières voor toetreding tot de Nederlandse bancaire retailsector» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van 12 juni 2014, dat u als bijlage bij deze brief aantreft.

Achtergrond en aanpak ACM onderzoek

In de kabinetsvisie Nederlandse bankensector (Kamerstukken II 2012–2013, 32 013, nr. 35) kondigde het kabinet aan dat de ACM onderzoek zou doen naar mogelijkheden om toetredingsbarrières voor nieuwe aanbieders te slechten. Dit werd wenselijk geacht omdat in het bancaire landschap in Nederland sprake is van een hoge concentratiegraad en afname van het aantal spelers, onder andere door consolidatie en vertrek van buitenlandse banken. Deze veranderingen kunnen nadelig zijn voor de consument, omdat ze kunnen duiden op verminderde concurrentie. Verminderde concurrentie kan immers gepaard gaan met hogere tarieven, lagere kwaliteit en beperktere innovatie. Toetreding en de dreiging daarvan is een belangrijke bron van concurrentie en vernieuwing. Het kabinet verwelkomt het op 12 juni jl. gepubliceerde onderzoek van de ACM naar toetredingsbelemmeringen tot de Nederlandse bancaire retailsector en gaat hieronder in op de aanbevelingen die de ACM doet.

Het onderzoek heeft een brede blik en richt zich op de gehele bancaire retailsector – dat wil zeggen de markten waar banken aan consumenten en kleinzakelijke partijen hun diensten en producten aanbieden – en beperkt zich dus niet alleen tot de hypotheekmarkt. Het begrip toetredingsbarrière wordt breed opgevat en omvat alle factoren die de verwachte winst verminderen door het verhogen van kosten, maar ook consumenteninertie (waardoor het effectueren van de vraag naar het product van een toetreder kan worden belemmerd). Daarmee worden niet alleen initiële kosten maar bijvoorbeeld ook compliance-kosten en barrières voor verdere groei meegenomen. Om toetredingsbarrières te identificeren heeft de ACM door KPMG interviews laten houden met een brede groep potentiële toetreders en voorts literatuuronderzoek gedaan en ook zelf gesproken met marktpartijen. Ten slotte heeft de ACM onderzoek laten doen naar overstapgedrag van consumenten. De ACM heeft geen internationale vergelijking gemaakt van toetredingsdrempels. Het beeld dat de ACM schetst is dus gebaseerd op een theoretische analyse, consumentenonderzoek en op consultatie van de sector.

Reactie op de aanbevelingen

Op grond van de analyse doet de ACM negen aanbevelingen ter vermindering van toetredingsdrempels. Hieronder volgt per aanbeveling de reactie van het kabinet.

Aanbeveling 1: Pleit voor het verbeteren van het Europees resolutiemechanisme

Het kabinet is het met de ACM eens dat een effectief en efficiënt resolutiemechanisme een belangrijke voorwaarde is om impliciete overheidsgaranties weg te nemen. Het Single Resolution Mechanism (SRM), het Europese resolutiemechanisme, voorziet hierin. In het voorjaar van 2014 hebben de Europese Commissie, het Europees parlement en de Europese Raad een akkoord bereikt over de verordening die het SRM tot stand brengt. Momenteel worden voorbereidingen getroffen, zodat de Single Resolution Board, de Europese resolutieautoriteit, per 1 januari 2015 operationeel is. Volgens de ACM is het in de huidige vormgeving van het SRM niet volledig uitgesloten dat nationale belangen een rol blijven spelen in de afwikkeling van systeembanken. Hierbij verwijst de ACM naar de invloed van nationale overheden en nationale resolutieautoriteiten in de afwikkelingsprocedure. Het kabinet is echter van mening dat er een goede verhouding bestaat tussen enerzijds de betrokkenheid van nationale instanties en anderzijds de doorzettingsmacht van de Europese resolutieautoriteit. In geval van beraadslaging en besluitvorming over een specifieke bank nemen de betrokken nationale resolutieautoriteiten samen met de onafhankelijke leden van de Europese resolutieautoriteit hieraan deel. De nationale resolutieautoriteiten zullen dichter bij de instelling staan en zullen de nationale situatie kennen, waardoor zij relevante kennis kunnen inbrengen over de situatie van de bank en de eventuele oplossingsrichting. In geval van besluitvorming zal naar consensus worden gestreefd, maar wanneer dat niet mogelijk blijkt, beslissen de onafhankelijke leden van de Europese resolutieautoriteit. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de onafhankelijke leden doorzettingsmacht hebben ten opzichte van de nationale resolutieautoriteiten. Na een besluit van de Europese resolutieautoriteit over de resolutie van een specifieke bank is de instemming van de Europese Commissie en eventueel, in uitzonderlijke situaties, de Europese Raad nodig.2 Deze procedure is dusdanig vormgegeven dat binnen een weekend een definitief besluit wordt genomen. Hiermee wordt volgens het kabinet ook de effectiviteit van het resolutiemechanisme gewaarborgd.

Aanbeveling 2: Pleit naast een effectiever Europees resolutiemechanisme voor een Europees depositogarantiestelsel

Met de totstandkoming van de bankenunie worden grote stappen gezet om de negatieve wisselwerking tussen overheden en de financiële sector te doorbreken en het bankentoezicht te versterken. De ACM constateert terecht dat een Europees depositogarantiestelsel thans geen onderdeel vormt van de bankenunie. Volgens de ACM blijft hierdoor de kans bestaan dat prudentiële toezichthouders kapitaalrestricties zullen blijven toepassen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het voorstel van de Europese Commissie voor de oprichting van een Europees resolutiemechanisme, is het kabinet van mening dat een Europees depositogarantiestelsel het sluitstuk van de bankenunie zou moeten vormen, maar dat dit onder meer verdere harmonisatie van regelgeving voor banken vereist.3 Dit neemt echter niet weg dat ook de huidige vormgeving van de bankenunie het risico van nationale kapitaalrestricties in sterke mate beperkt. In de eerste plaats geldt dat de bankenunie één Europese toezichthouder (de Europese Centrale Bank) en één Europese resolutieautoriteit (de Single Resolution Board) introduceert. Deze instanties zullen naar de Europese dimensie van een bank kijken en niet enkel naar de nationale dimensie, waardoor de mogelijkheden om op nationaal niveau tot kapitaalrestricties over te gaan, worden geminimaliseerd. Ten tweede geldt dat, hoewel er thans geen sprake is van een Europees depositogarantiestelsel, de nationale depositogarantiestelsels wel vergaand zijn geharmoniseerd. Zo is de dekking van de nationale depositogarantiestelsels Europees geharmoniseerd op € 100.000 en moet ieder depositogarantiestelsel uiterlijk met ingang van 1 januari 2024 binnen zeven werkdagen kunnen uitkeren in geval van inwerkingstelling van het stelsel. Bovendien is in de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD)4 bepaald dat gedekte deposito’s in geval van faillissement of resolutie superpreferent zijn, waardoor de nettokosten voor een depositogarantiestelsel beperkt zullen zijn.

Aanbeveling 3: Streef op nationaal en Europees niveau naar eenvoud in wet- en regelgeving

De ACM signaleert dat de financiële wet- en regelgeving voor banken omvangrijk, complex en veel aan verandering onderhevig is. De ACM stelt dat complexe en omvangrijke regelgeving een toetredingsbarrière kan vormen. De sector heeft kritiek op de complexe regelgeving. Daarbij geeft de ACM aan dat zij de signalen moeilijk kan beoordelen, omdat de regelgeving niet zonder reden is aangepast en uitgebreid sinds de kredietcrisis. Het kabinet is het eens met deze aanbeveling. Dit is de inzet op Europees niveau en in onder andere de G20, de Financial Stability Board en het Bazels Comité, omdat wet- en regelgeving in toenemende mate Europees is en wereldwijd wordt getracht te komen tot betere coördinatie. Het kabinet is zich er ook van bewust dat onnodige stapeling van regelgeving moet worden voorkomen, zowel nationaal als in Europees verband. De effecten en de noodzaak van de betreffende regeling worden zorgvuldig getoetst. In de toelichting bij regelgeving wordt daarop altijd ingegaan. Zo gaat de bedrijfseffectentoets op de regeldrukeffecten, markteffecten en overige bedrijfseffecten. Opeenvolgende regelingen die individueel weinig effect hebben, kunnen gezamenlijk de regeldruk niettemin wel toenemen. Het kabinet heeft recentelijk een aantal toezeggingen gedaan over het terugdringen van regeldruk, namelijk om een (breder) onderzoek te doen naar de administratieve lasten die voorvloeien uit de regelgeving en om terug te kijken op de regeldichtheid die als reactie op de financiële crisis is ontstaan.5 In dit verband merkt het kabinet op dat in het kader van één van de toezeggingen aan Actal is verzocht onderzoek naar regeldruk in de financiële sector te doen, waarbij Actal zal inventariseren welke financiële wet- en regelgeving een onnodige barrière vormt voor toetreding tot of groei in de Nederlandse bancaire retailsector.

Aanbeveling 4: Evalueer het stelsel voor het verkrijgen van een bankvergunning

Uit interviews van KPMG en gesprekken die de ACM heeft gevoerd met marktpartijen komt naar voren dat het vergunningstelsel door marktpartijen als «onnodig» streng wordt beoordeeld. De duur van het vergunningstraject, onzekerheid over de vergunningseisen en de als afhoudend ervaren instelling van De Nederlandsche Bank (DNB) worden daarbij genoemd. De ACM stelt voorts dat de procedure in Nederland afwijkt van die in het Verenigd Koninkrijk, waar men naar aanleiding van soortgelijke signalen al eerder maatregelen heeft getroffen om toetredingsbarrières op het vlak van de vergunningverlening te verminderen. Voor het kabinet is het, net als voor de ACM, moeilijk de juistheid van deze signalen te beoordelen. Volgens de ACM laat het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk zien dat Europese richtlijnen ruimte bieden voor materiële aanpassingen in het vergunningsproces en de praktijk van de vergunningverlening. Het kabinet wil hierbij wel opmerken dat een streng vergunningsstelsel toetreding voor buitenlandse spelers en nieuwe partijen wellicht bemoeilijkt, maar dat daar ook goede redenen voor zijn, zoals het borgen van financiële stabiliteit en consumentenbescherming. Dat laat onverlet dat het kabinet belang hecht aan een goede balans tussen prudentiële en overige eisen en een toegankelijke, concurrerende markt. Actal zal in zijn onderzoek (zie boven bij aanbeveling 3) ook de praktijk van vergunningverlening meenemen.

Aanbeveling 5: Streef naar prudentiële wet- en regelgeving en toezicht dat aansluit op de risico’s die een bank met zich meebrengt voor de financiële stabiliteit en de reële economie.

Het voornaamste bezwaar in het huidige systeem ligt volgens de ACM in het gebrek aan differentiatie tussen grote en kleine banken. Banken wier faillissement een beperkt effect heeft op de reële economie en het financiële systeem moeten zich aan vrijwel dezelfde regels houden als banken waarbij dit effect groter is. Ook in de zwaarte van het toezicht op beide type banken wordt volgens de ACM weinig onderscheid gemaakt. De ACM wijst tevens op de mogelijkheid eigen (interne) modellen te gebruiken voor het berekenen van de kapitaaleisen. De complexiteit van deze eigen modellen zou het gebruik alleen mogelijk maken voor grote banken. Een laatste bezwaar van de ACM is dat (potentiële) toetreders geconfronteerd worden met een onnodig zwaar toezichtregime. De ACM concludeert dit uit interviews met (potentiële) toetreders.

Het kabinet is het eens met de ACM dat het bankentoezicht rekening moet houden met de mate van het risico waaraan banken de samenleving kunnen blootstellen. Zoals de ACM ook stelt, hanteert DNB een aanpak waarbij de intensiteit van het toezicht varieert afhankelijk van de risico’s van de instelling die het betreft, waarbij de ACM erkent dat extra eisen gesteld worden aan de grootste (systeemrelevante) banken op het terrein van onder meer systeembuffers, stresstesten en het opstellen van herstel- en afwikkelplannen. Risicogebaseerd toezicht betekent echter niet dat kleinere spelers of nieuwe toetreders per definitie een significant lager (potentieel) risico vormen. Het is naar de mening van het kabinet bijvoorbeeld niet vreemd dat een nieuwe toetreder die onbekend is met de Nederlandse markt of onbekend is met de Nederlandse toezichteisen, in eerste instantie goed in de gaten wordt gehouden door de toezichthouders. Hierbij spelen niet alleen financiële stabiliteitsoverwegingen een rol, maar kunnen ook andere doelstellingen worden meegewogen zoals (potentiële) risico’s ten aanzien van consumentenbescherming.

In het kader van risicodifferentiatie wijst de ACM ook op het feit dat grote banken vaker interne modellen kunnen gebruiken voor het inschatten van risico’s. Dergelijke modellen leiden in de praktijk tot gemiddeld lagere kapitaaleisen. Hierbij wijst de ACM er terecht op dat banken die interne modellen gebruiken aan extra eisen van toezichthouders moeten voldoen, zodat toezichthouders overtuigd zijn dat bij deze banken het risicomanagement van hoge kwaliteit is en dat zij voldoende kennis hebben om het risico dat zij lopen goed in te schatten. Wat het kabinet betreft zijn deze additionele waarborgen ook absoluut noodzakelijk. Voor het ontwikkelen en onderhouden van interne modellen en voor het voldoen aan de extra toezichteisen maken banken kosten. Voor kleine banken of nieuwe toetreders kunnen deze kosten (te) hoog zijn. Deze banken gebruiken daarom het standaardmodel voor het bepalen van risico’s. Een voordeel hiervan is wel dat de implementatiekosten daarvan relatief laag zijn. Buitenlandse banken die al gebruik maken van interne modellen, en die willen toetreden tot de Nederlandse markt of hun marktaandeel in Nederland willen vergroten, kunnen daarnaast hun interne modellen in de praktijk ook relatief eenvoudig toepassen op hun uitzettingen in Nederland.

Ondanks deze kanttekeningen is het kabinet van mening dat proportionaliteit van regelgeving en toezicht voortdurend goed in de gaten dient te worden gehouden. Proportionaliteit van regelgeving is daarom een expliciet onderdeel van het onderzoek dat Actal gaat doen.

Aanbeveling 6: Ontwikkel een lichter toezichtregime voor kredietunies

Het kabinet is met de ACM van mening dat het huidige toezichtkader voor banken op verschillende punten niet passend is voor kredietunies. Daarom tracht het kabinet in Brussel een uitzondering voor kredietunies te bewerkstellingen op de Europese regels voor banken. Er zijn daarover verschillende gesprekken gevoerd met de diensten van de Europese Commissie. De Europese Commissie kan echter pas een formeel standpunt innemen op basis van een concreet verzoek van Nederland voor een uitzondering op basis van een aangenomen wet. De leden Van Hijum en Mulder hebben recentelijk een initiatiefwetsvoorstel ter invoering van een afzonderlijk wettelijk kader voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Het kabinet zal zich te zijner tijd in meer detail uitspreken over het wetsvoorstel, maar verwelkomt het initiatiefwetsvoorstel in algemene zin als een belangrijke stap naar een toezichtregime dat is toegesneden op het bedrijfsmodel en de bijbehorende risico’s van kredietunies.

Aanbeveling 7: Beperk de onzekerheid over wet- en regelgeving op de hypotheekmarkt tot een minimum.

Uit in 2013 verricht onderzoek door de ACM blijkt dat de hypotheekrentes in Nederland vergeleken met andere landen relatief hoog zijn en dat de marges zijn gestegen sinds de crisis. Over dezelfde periode is de concentratie toegenomen. Dit geeft aan dat toetreding gewenst is. In tegenstelling tot de bancaire retailsector in het VK lijkt in Nederland geen sprake van hoge initiële investeringskosten, omdat het opbouwen van een branchenetwerk minder relevant lijkt te zijn, constateert de ACM. Dat is positief. De ACM constateert voorts dat marktpartijen desalniettemin belemmeringen voor toetreding kunnen ervaren. Zo bestaat bij enkele partijen de perceptie dat het risico van een investering in de Nederlandse hypotheekmarkt hoog is vanwege de hoge LTV-ratio. De ACM ziet dit echter niet als significante toetredingsbarrière aangezien het werkelijke kredietrisico in principe beprijsd kan worden in de hypotheekrente. Daarnaast concludeert de ACM dat onzekerheid over toekomstige wet- en regelgeving een belemmering kan vormen. Deze onzekerheid kan volgens de ACM worden beperkt door bijvoorbeeld het formuleren van een houdbare langetermijnvisie of het aanpassen van beleid.

In lijn met de aanbeveling van de ACM onderstreept het kabinet het belang van helderheid op de hypotheekmarkt. In de hervormingsagenda heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de langetermijnvisie van het kabinet ten aanzien van de woningmarkt geschetst. De hervormingsagenda van de woningmarkt is ook uitgebreid beschreven in de rapportages die in het kader van het Europees semester aan de Europese Commissie zijn verzonden. Het kabinet neemt op de koopmarkt omvangrijke maatregelen om de hoge schulden en daaraan gekoppelde risico’s voor huishoudens en banken te beperken. Dat zal de financierbaarheid van de Nederlandse hypotheekportefeuilles op termijn vereenvoudigen, met een drukkend effect op de hoogte van de rente. Bij de grootscheepse hervorming heeft het kabinet er met het oog op voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van het overheidsbeleid voor gekozen om overgangsrecht voor bestaande hypotheken te hanteren waardoor bovendien de stijging van risico’s in de bestaande hypotheekportefeuille is gemitigeerd. Het kabinet is van mening dat de woningmarkt nu gebaat is bij helderheid. Verder ingrijpen zou breder onzekerheid kunnen geven, met ook een negatief effect op de financiële positie en de consumptie van huishoudens. Om die reden is het kabinet niet van plan om de aangekondigde hervormingen uit te breiden of te versnellen.

Aanbeveling 8: Geef banken maximaal de ruimte om op een feitelijke manier consumenten te informeren over de garantieregeling op spaargeld

De achtergrond van deze aanbeveling is dat het voor buitenlandse banken lastig kan zijn te concurreren op de Nederlandse spaarmarkt als ze niet kunnen uitleggen aan klanten dat hun spaartegoeden ook gegarandeerd zijn. Daarom zouden ze daarover hun klanten moeten kunnen informeren. Het kabinet onderschrijft het belang van goede communicatie over het depositogarantiestelsel (DGS) richting de consument. Het CPB constateerde al eerder dat er ruimte was om de verwachtingen van consumenten over het DGS te verbeteren.6 Voor de invulling van de informatieplicht zullen artikel 16 en bijlage I van de nieuwe richtlijn depositogarantiestelsels7 als uitgangspunt dienen. Dit artikel en deze bijlage bevatten de uitwerking van de actieve informatieplicht voor banken. Met de implementatie van voornoemde richtlijn zal duidelijk worden uitgelegd welke ruimte banken hebben in de communicatie over het DGS. Voorop staat dat consumenten voldoende inzage moeten krijgen in de bescherming die zij krijgen inzake hun spaargeld bij de betreffende bank.

Aanbeveling 9: Neem maatregelen om consumenteninertie op de markt voor betaalrekeningen te verminderen.

De ACM observeert dat nieuwe toetreding wordt bemoeilijkt doordat consumenten slechts in beperkte mate bereid zijn te wisselen van bank. Daarom doet de ACM de aanbeveling om maatregelen te nemen tegen deze «inertie.» Deze aanbeveling wordt op twee manieren concreet ingevuld. In de eerste plaats ziet de ACM graag meer aandacht en onderzoek op Europees niveau naar de kosten en baten van nummerportabiliteit. Het staat voor het kabinet niet op voorhand vast dat consumenteninertie op de markt voor betaalrekeningen substantieel vermindert indien nummerportabiliteit wordt ingevoerd. De ACM geeft zelf ook aan dat sommige consumenten niet van bank veranderen ofwel omdat zij tevreden zijn met de huidige bank ofwel omdat wisselen van bank onvoldoende voordelen biedt. Niettemin zou nummerportabiliteit het wijzigen van bank voor consumenten wel eenvoudiger maken. Het kabinet heeft daarom op Europees niveau diverse malen aangegeven voorstander te zijn van de invoering van nummerportabiliteit op termijn en is daarom ook positief over het eindresultaat van de onderhandelingen over de Betaalrekeningenrichtlijn8 op dit punt. In die richtlijn is opgenomen dat de Europese Commissie uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van laatstgenoemde richtlijn aan de Raad en het Europees parlement een beoordeling van de kosten en baten van EU-brede implementatie van nummerportabiliteit moet overhandigen. Het kabinet zal er op aandringen dat deze beoordeling op adequate wijze wordt uitgevoerd. Daarmee wordt grotendeels aan de aanbeveling van de ACM tegemoet gekomen.

In de tweede plaats beveelt de ACM ook aan om te onderzoeken hoe de effectiviteit van de bestaande overstapservice vergroot kan worden, zodat een bijdrage wordt geleverd aan het verlagen van de consumenteninertie. Uit de evaluatie van de overstapservice in 2011 bleek dat mensen die om welke reden dan ook hebben besloten over te stappen naar een andere bank, meestal door hun nieuwe bank geïnformeerd worden over het bestaan en het functioneren van de overstapservice. Vaak maken mensen die overstappen naar een andere bank vervolgens gebruik van de overstapservice. Volgens de ACM zou echter de bekendheid van de overstapservice bij de consument vergroot moeten worden, omdat door de beperkte algemene bekendheid van de overstapservice een klant niet eens toekomt aan een besluit om over te stappen. De Betaalvereniging zal banken aanraden om consumenten actief te wijzen op de overstapservice, voor zover dit al niet gebeurt. Dit kan door informatie over de overstapservice nog beter vindbaar op de publieke websites van banken te positioneren. Daarnaast kan uiteraard worden verwezen naar de door de Betaalvereniging onderhouden website www.overstapservice.nl. Met de reeds genoemde Betaalrekeningenrichtlijn wordt wettelijk geregeld dat op nationaal niveau een overstapservice wordt ingericht en dat banken informatie dienen te geven over het bestaan van de overstapservice en de wijze waarop de overstapservice werkt.

Conclusie

Het kabinet verwelkomt de aanbevelingen van de ACM om toetredingsbarrières tot de Nederlandse bancaire retailsector te verminderen, omdat daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan betere marktwerking in het belang van consumenten. De aanbevelingen richten de aandacht op belangrijke zaken als duidelijkheid, eenvoud en proportionaliteit van regelgeving en het goed inrichten van Europees toezicht. Daaraan hecht het kabinet ook groot belang. Enkele aanbevelingen zijn reeds onderdeel van staand beleid of lopende beleidsvoorstellen (aanbevelingen 2, 8 en 9) en een aantal aanbevelingen geeft volgens het kabinet aanleiding tot vervolgacties, zoals de aanbeveling met betrekking tot kredietunies (aanbeveling 6), het streven naar minder complexe en omvangrijke regelgeving (aanbeveling 3) en de evaluatie van het vergunningstelsel (aanbeveling 4). Op die punten zal ik in de loop van het najaar uw Kamer nader informeren.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 155760.

X Noot
2

Betrokkenheid van de Europese Raad is enkel aan de orde wanneer de Europese Commissie in tegenstelling tot de Europese resolutieautoriteit van mening is dat resolutie niet noodzakelijk is in het algemeen belang of wanneer de Europese Commissie een materiële wijziging van het gebruik van het resolutiefonds voorstelt.

X Noot
3

Kamerstuk II, 2012–2013, 33 732, nr. 2.

X Noot
4

Richtlijn 2014/59/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees parlement en de Raad (L 173/190 Publicatieblad van de Europese Unie 12.6.2014)

X Noot
5

Kamerstuk II, 2013–2014, 33 849 nr. 12 en Kamerstuk II, 2013–2014, 32 013, nr. 57.

X Noot
6

CPB (2012), «What awareness? Consumer perception of bank risk and deposit Insurance.» (Discussion paper 205)

X Noot
7

Richtlijn 2014/49/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels.

X Noot
8

Richtlijn 2013/0139 (COD) van het Europees parlement en de Raad betreffende de vergelijkbaarheid van kosten in verband met betaalrekeningen, overstappen van betaalrekening en toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties.

Naar boven