33 402 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013)

P BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2013

Aan uw Kamer heb ik tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2013 toegezegd in een later stadium nog nader in te gaan op de budgettaire effecten en uitvoeringstechnische aspecten van het omzetten van levenslooptegoeden in een pensioenproduct.

Vooruitlopend op de budgettaire effecten en uitvoeringstechnische aspecten merk ik op dat de achtergrond van het bestedingsvrij maken van levenslooptegoeden vooral is gelegen in het creëren van vrije bestedingsruimte waarmee de consumptie wordt aangewakkerd zodat een positieve impuls gegeven kan worden aan de economie. Een nieuwe mogelijkheid voor het omzetten van levenslooptegoeden in een oudedagsvoorziening staat haaks op deze doelstelling. Tegelijkertijd heeft het kabinet begrip voor de wens om eventuele pensioentekorten te kunnen aanvullen. Binnen de huidige wetgeving is het dan ook reeds mogelijk om het bruto levenslooptegoed geruisloos om te zetten in pensioenaanspraken, voorzover er fiscale ruimte in de tweede pijler resteert. Ook is het mogelijk om vrijgevallen netto levenslooptegoed te benutten voor een vrijwillige oudedagsvoorziening in de derde pijler binnen de daarvoor geldende fiscale kaders. Op het idee van een geruisloze omzetting van het bruto levenslooptegoed in een derde pijler product, zoals door uw kamer voorgesteld, ga ik hieronder nader in.

Vormgeving

Voor een geruisloze omzetting waarbij de bruto aanspraak ingevolge de levensloopregeling omgezet zou kunnen worden in een lijfrente zijn twee varianten denkbaar. De eerste variant is dat de geruisloze omzetting onbeperkt, ook buiten de in de derde pijler beschikbare ruimte mogelijk is. In de tweede variant kan de geruisloze omzetting slechts beperkt, binnen de in de derde pijler beschikbare ruimte.

Variant 1: Geruisloze omzetting bovenop ruimte vrijwillige oudedagsvoorzieningen

Vergrijzing en ontgroening zijn belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen die invloed hebben op onze samenleving. In de komende jaren versterken de demografische gevolgen van de naoorlogse geboortegolf en de forse daling van de bevolkingsgroei sinds het eind van de jaren zestig elkaar. Onder invloed van ontgroening zal de beroepsbevolking kleiner worden, terwijl het aantal 65-plussers naar verhouding snel toeneemt. Tegelijkertijd worden mensen steeds ouder en kunnen zij langer een bijdrage leveren aan de maatschappij. Het kabinetsbeleid is er dan ook op gericht om te stimuleren dat mensen langer aan het arbeidsproces blijven deelnemen waardoor fiscale facilitering van oudedagsvoorzieningen ingeperkt kan worden. Een verruiming van de bestaande fiscale facilitering voor oudedagsvoorzieningen zou daarmee in strijd zijn.

Naast deze beleidsmatige overwegingen spelen ook budgettaire aspecten een rol. Invoering van een fiscaal geruisloze omzetting van levenslooptegoeden in een derde pijler product zonder dat daarvoor de geldende fiscale begrenzingen van de derde pijler zouden gelden leidt tot een budgettaire derving. Over lijfrenteuitkeringen die worden uitgekeerd na de AOW-gerechtigde leeftijd is namelijk een lager marginaal tarief verschuldigd. Deze mogelijkheid zou derhalve een nog groter fiscaal voordeel geven voor belastingplichtigen dan het gebruik van het overgangsrecht voor levensloop. De voor het overgangsrecht levensloop geraamde opbrengst zal daarom niet behaald worden. Als de helft van de deelnemers aan de levensloopregeling in plaats van het overgangsrecht kiest voor de onbeperkte omzetting van hun levenslooptegoed in een derde pijler product, dan leidt het tot een directe budgettaire derving voor de overheid in 2014 van 500 miljoen (in kastermen). Daarnaast treedt een extra budgettaire derving op van € 125 miljoen wegens een effectief lager marginaal tarief bij de uitkering die verlegd wordt na de AOW-gerechtigde leeftijd. Deze budgettaire derving heeft ook tot gevolg dat de dekking van de in het Belastingplan 2013 opgenomen verruiming van de facilitering van de restschuld eigen woning weg zou vallen. Een nieuwe dekking voor deze maatregel zou derhalve nodig zijn.

Variant 2: Geruisloze omzetting binnen ruimte vrijwillige oudedagsvoorzieningen

Invoering van een nieuwe mogelijkheid om levenslooptegoed geruisloos om te zetten binnen de ruimte van de derde pijler heeft gevolgen voor de administratieve lasten, vooral van werkgevers. Werkgevers zijn immers niet op de hoogte van de fiscale ruimte die zijn werknemer in de derde pijler heeft. Een werkgever zou derhalve eerst informatie moeten inwinnen bij zijn werknemer om te kunnen bepalen welk deel van de aanwezige tegoeden levensloop geruisloos omgezet zou kunnen worden in een derde pijler product. Het resterende saldo zou vervolgens na inhouding van loonbelasting uitgekeerd worden aan de werknemer. Daarnaast zal de werkgever aan de Belastingdienst moeten renseigneren dat levenslooptegoed geruisloos is omgezet in een lijfrente, om te voorkomen dat in hetzelfde jaar de aftrekruimte in de derde pijler alsnog wordt benut zonder dat rekening wordt gehouden met deze omzetting. Dit zou ook kunnen worden ondervangen door een speciale loonbelasting-opgave. De geruisloze omzetting leidt daarmee ook tot toename van het werk voor de Belastingdienst.

Invoering van deze nieuwe, complexe mogelijkheid zou ik ook afraden, omdat hetzelfde resultaat reeds binnen de huidige regelgeving gerealiseerd kan worden als het levenslooptegoed eerst wordt opgenomen en vervolgens gebruikt wordt ter financiering van een pensioenproduct in de derde pijler. Er wordt weliswaar eerst belasting betaald over het opgenomen levenslooptegoed, maar de uit het netto levenslooptegoed betaalde lijfrentepremie is vervolgens, binnen de in de derde pijler beschikbare ruimte aftrekbaar.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

Naar boven