33 402 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het voor het jaar 2013 wenselijk is fiscale maatregelen te treffen in het kader van vereenvoudiging, constructie- en fraudebestrijding, de woningmarkt en inkomensbeleid;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.10 wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19 645

 5,85%

€ 19 645

€ 33 363

€  1 149

10,85%

€ 33 363

€ 55 991

€  2 637

42%

€ 55 991

€ 12 140

52%

B

In artikel 2.10a wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19 645

 5,85%

€ 19 645

€ 33 555

€  1 149

10,85%

€ 33 555

€ 55 991

€  2 658

42%

€ 55 991

€ 12 081

52%

C

Artikel 6.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e tot en met h tot onderdelen f tot en met i, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. de krachtens de Zorgverzekeringswet verschuldigde bijdragen;.

2. In het eerste lid wordt na onderdeel g (nieuw), onder verlettering van de onderdelen h en i (nieuw) tot onderdelen i en j, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • h. bij ministeriële regeling aangewezen uitgaven die vanwege wijziging van het bepaalde bij of krachtens de Zorgverzekeringswet niet langer zijn aan te merken als uitgaven als bedoeld in onderdeel g;.

3. In het tweede lid wordt »Het eerste lid, onderdeel f» vervangen door: Het eerste lid, onderdelen g en h.

D

Artikel 6.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Scholingsuitgaven zijn de uitgaven die wegens het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gedaan voor:

    • a. lesgeld, cursusgeld, collegegeld, met uitzondering van de opslag, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, examengeld als bedoeld in artikel 7.44 van die wet of promotiekosten;

    • b. door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. leermiddel:

    een gebruiksvoorwerp gericht op het bijbrengen van studiegerelateerde kennis en vaardigheden met uitzondering van computerapparatuur en bijbehorende randapparatuur;

    b. beschermingsmiddel:

    een studiegerelateerd gebruiksvoorwerp dat dient ter voorkoming van verwonding van een persoon of ter voorkoming van schade aan kleding;

    c. promotiekosten:

    de kosten van publicatie van het proefschrift alsmede de kosten van de voorgeschreven kleding voor de promovendus en de paranimfen voor de promotieplechtigheid.

E

Artikel 6.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede lid tot eerste lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «voorzover» vervangen door «voor zover». Voorts wordt «artikel 3 104, onderdelen d, e en h, onder 3°» vervangen door: artikel 3 104, onderdelen d, e, h, onder 3°, m en q.

3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Scholingsuitgaven komen niet voor aftrek in aanmerking voor zover voor de desbetreffende opleiding of studie aan de belastingplichtige een prestatiebeurs als bedoeld in de artikelen 4.7, eerste en tweede lid, of 5.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 is toegekend.

  • 3. Indien de prestatiebeurs, bedoeld in het tweede lid, op grond van de bepalingen in hoofdstuk 4, onderscheidenlijk hoofdstuk 5, van de Wet studiefinanciering 2000 definitief niet wordt omgezet in een gift, komen de scholingsuitgaven die op grond van het tweede lid niet voor aftrek in aanmerking zijn gekomen, alsnog voor aftrek in aanmerking in het jaar waarin die prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift.

  • 4. De ingevolge het derde lid in aanmerking te nemen scholingsuitgaven worden gesteld op een bedrag van € 2 421 per studiejaar voor het hoger onderwijs en op een bedrag van € 1 677 per studiejaar voor het beroepsonderwijs waarop de prestatiebeurs, bedoeld in het tweede lid, die definitief niet wordt omgezet in een gift betrekking heeft dan wel, indien dit lager is, op het bedrag van die prestatiebeurs. Indien de omzetting van de prestatiebeurs niet het gehele studiejaar betreft worden de in de eerste volzin opgenomen bedragen naar tijdsgelang herrekend.

F

Artikel 6.29 vervalt.

G

Artikel 6.30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «voorzover» vervangen door: voor zover.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «is de door de belastingplichtige aan te geven periode van niet meer dan zestien kalenderkwartalen waarin hij na het bereiken van de leeftijd van achttien jaren maar» vervangen door: is een aaneengesloten periode van niet meer dan vijf kalenderjaren waarin de belastingplichtige.

H

Het in artikel 8.11, tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verhoogd met € 42.

I

In artikel 10.1 wordt «6.20, 6.29, 8.10» vervangen door: 6.20, 6.28, 8.10.

ARTIKEL II

  • 1. Voor een opleiding of studie in het studiejaar 2012–2013 waarvoor de belastingplichtige in 2012 aanspraak heeft op studiefinanciering volgens de Wet studiefinanciering 2000 worden in afwijking in zoverre van artikel I, onderdelen D, E, F en G, uitgaven voor lesgeld, cursusgeld of collegegeld als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en uitgaven voor de middelen, bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, onderdeel b, van die wet, voor elke maand in het kalenderjaar 2013 waarin aanspraak op studiefinanciering bestaat in aanmerking genomen tot het op grond van artikel 6.29, eerste en tweede lid, van die wet, zoals dat op 31 december 2012 luidde, van toepassing zijnde bedrag.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op scholingsuitgaven voor het studiejaar 2012–2013 die zijn gedaan in het kalenderjaar 2012 artikel 6.29, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat op 31 december 2012 luidde, van toepassing is.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 19b wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Onze Minister kan in door hem aangewezen gevallen bepalen dat geen sprake is van een prijsgeven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ingeval de bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, dan wel bij een lichaam als bedoeld in artikel 36b, ondergebrachte aanspraken ingevolge een pensioenregeling op het ingangstijdstip van het pensioen worden verminderd in verband met de vermogenspositie van de verzekeraar en blijkt dat is voldaan aan de door Onze Minister te stellen voorwaarden. De in de eerste volzin bedoelde voorwaarden kunnen mede betrekking hebben op het bepalen van de winst van de verzekeraar voor de vennootschapsbelasting of een daarmee vergelijkbare buitenlandse belasting en van de omvang van de verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk belang in die verzekeraar voor de toepassing van de inkomstenbelasting.

B

In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19 645

 5,85%

€ 19 645

€ 33 363

€  1 149

10,85%

€ 33 363

€ 55 991

€  2 637

42%

€ 55 991

€ 12 140

52%

C

In artikel 20b, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19 645

 5,85%

€ 19 645

€ 33 555

€  1 149

10,85%

€ 33 555

€ 55 991

€  2 658

42%

€ 55 991

€ 12 081

52%

D

Het in artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verhoogd met € 42.

E

In artikel 31a worden het in het tweede lid, aanhef, laatstgenoemde percentage en de in het vijfde lid genoemde percentages verhoogd met 0,1%-punt.

ARTIKEL IV

Onze Minister kan tot en met 31 december 2015 in door hem aangewezen gevallen bepalen dat geen sprake is van een prijsgeven als bedoeld in artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 ingeval de bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, van die wet, dan wel bij een lichaam als bedoeld in artikel 36b van die wet, ondergebrachte aanspraken ingevolge een pensioenregeling, waarvan de uitkeringen op 1 januari 2013 reeds zijn ingegaan, worden verminderd in verband met de vermogenspositie van de verzekeraar en blijkt dat is voldaan aan de door Onze Minister te stellen voorwaarden. De in de eerste volzin bedoelde voorwaarden kunnen mede betrekking hebben op het bepalen van de winst van de verzekeraar voor de vennootschapsbelasting of een daarmee vergelijkbare buitenlandse belasting en van de omvang van de verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk belang in die verzekeraar voor de toepassing van de inkomstenbelasting.

ARTIKEL V

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. loon: loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen:

    • 1°. loon uit vroegere dienstbetrekking;

    • 2°. loon ter zake waarvan de belasting ingevolge artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt geheven van de inhoudingsplichtige;.

2. Het eerste lid, onderdeel d, vervalt.

3. In het eerste lid, onderdeel h, onder 2°, wordt »het derde lid» vervangen door: het tweede lid.

4. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel d, vervalt.

2. In het vierde lid wordt «De in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, e en f, opgenomen bedragen, alsmede het toetsloon,» vervangen door: De in het eerste lid, onderdelen a, b, c, e en f, opgenomen bedragen.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen bedrag wordt vervangen door «€ 2340». Voorts wordt «per kalenderjaar» vervangen door: per studiejaar.

2. Het in het eerste lid, onderdeel c, opgenomen bedrag wordt vervangen door «€ 2450». Voorts wordt «per kalenderjaar» vervangen door: per studiejaar.

3. In het eerste lid wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. de in artikel 14, eerste lid, onderdeel e, bedoelde werknemer: € 350 per diploma voor een opleiding als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, en € 240 per diploma voor een opleiding als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d;.

4. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «per kalenderjaar» vervangen door: per studiejaar.

5. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «per kalenderjaar» vervangen door: per studiejaar.

6. Na het derde lid worden, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot zesde tot en met achtste lid, twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. De in het eerste lid, onderdelen a, c, e en f, opgenomen bedragen worden in aanmerking genomen:

    • a. bij een studie die het gehele studiejaar duurt: in het laatste loontijdvak dat in het studiejaar eindigt of in het daaropvolgende loontijdvak;

    • b. bij een studie die gedurende het studiejaar eindigt: in het loontijdvak waarin de studie eindigt of in het daaropvolgende loontijdvak.

    Bij toepassing van de eerste volzin, onderdeel b, wordt het op grond van het eerste lid in aanmerking te nemen bedrag naar tijdsgelang herrekend naar het aantal maanden waarin de studie is gevolgd. Indien het op grond van de eerste en tweede volzin in aanmerking te nemen bedrag meer bedraagt dan op grond van artikel 3, eerste lid, in aanmerking kan worden genomen, wordt het restant in aanmerking genomen in het loontijdvak volgend op het laatste loontijdvak waarin het bedrag ingevolge de eerste volzin in aanmerking wordt genomen.

  • 5. Met betrekking tot de in artikel 14a, eerste lid, bedoelde werknemer wordt de afdrachtvermindering voor het loontijdvak waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 14a, eerste lid, wordt afgegeven, per loontijdvak gesteld op een evenredig deel van de in het eerste lid, onderdeel a, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel f, opgenomen bedragen. Het op grond van de eerste volzin vastgestelde bedrag wordt in aanmerking genomen in het loontijdvak waarin de verklaring, bedoeld in artikel 14a, eerste lid, wordt afgegeven of in het daaropvolgende loontijdvak.

7. In het zesde lid (nieuw) wordt «De in het eerste lid, onderdelen a, b, c, e en f, opgenomen bedragen worden» vervangen door: Het in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen bedrag wordt.

8. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 7. De in het eerste lid, onderdeel d, opgenomen bedragen worden in aanmerking genomen in het loontijdvak waarin het diploma wordt behaald of in het daaropvolgende tijdvak. Een diploma wordt geacht te zijn behaald zodra zowel het bevoegd gezag als de deelnemer het diploma hebben ondertekend. Indien het behaalde diploma betrekking heeft op een meerjarenopleiding wordt het op grond van het eerste lid, onderdeel d, voor dat diploma in aanmerking te nemen bedrag met inachtneming van artikel 14, vierde lid, vermenigvuldigd met de duur van die door de werknemer gevolgde meerjarenopleiding.

D

In artikel 6, eerste lid, wordt «De in artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b, c, d en f, opgenomen bedragen alsmede het toetsloon» vervangen door: De in artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b, c en f, opgenomen bedragen.

E

Artikel 13a vervalt.

F

In hoofdstuk V wordt vóór artikel 14 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13

  • 1. De afdrachtvermindering onderwijs geldt voor een werknemer die de intentie heeft:

    • a. een volledig onderwijsprogramma te volgen behoudens vrijstellingen op basis van vooropleiding of ervaring die zijn verleend door de examencommissie van de onderwijsinstelling en zijn vastgelegd in een schriftelijk besluit van die commissie dat voldoet aan bij ministeriële regeling nader te stellen eisen; en

    • b. de opleiding af te sluiten met het voor die opleiding erkende diploma.

  • 2. Indien de werknemer, bedoeld in het eerste lid, een opleiding volgt als bedoeld in:

    • a. artikel 14, eerste lid, onderdeel a: dient hij te voldoen aan de voor die opleiding voorgeschreven urennormen, bedoeld in artikel 12.4a.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • b. artikel 14, eerste lid, onderdeel d: dient hij te voldoen aan de voor die opleiding vastgestelde studielast per studiejaar, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de door de instelling in de onderwijs- en examenregeling vastgelegde studielast per studiejaar voor een deeltijdopleiding, indien deze afwijkt van de studielast, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van die wet;

    • c. artikel 14, eerste lid, onderdeel f: dient hij te voldoen aan de voor die opleiding voorgeschreven urennormen, bedoeld in de artikelen 10b en 10b1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. artikel 14, eerste lid, onderdeel g: dient hij te voldoen aan de voor die opleiding voorgeschreven urennormen, bedoeld in artikel 7.2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 3. De in het eerste lid opgenomen intentie van de werknemer alsmede omvang, inhoud en opleidingsniveau van het door de werknemer te volgen onderwijsprogramma dienen te blijken uit een door de partijen, genoemd in artikel 14, eerste lid, onderdelen a, d of g, of artikel 10b3 van de Wet op het voortgezet onderwijs, gezamenlijk ondertekende verklaring. De verklaring wordt als bijlage bij de in artikel 14, eerste lid, onderdelen a, d, f of g, genoemde overeenkomst opgenomen en bewaard bij de loonadministratie. Bij tussentijdse wijziging van de intentie van de werknemer of van omvang en inhoud van het te volgen onderwijsprogramma dient de verklaring, bedoeld in de eerste volzin, overeenkomstig te worden aangepast.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de verklaring, bedoeld in het derde lid.

G

Artikel 13, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «artikel 14, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 14, eerste lid, onderdelen a of g» en wordt «artikel 12.4a.2» vervangen door: artikel 7.2.7.

2. Onderdeel d vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel e, vervalt.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot derde tot en met zevende lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt in de eerste volzin «op de voet van het eerste lid, onderdelen b en c» vervangen door «, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c» en wordt in de tweede volzin «op de voet van het eerste lid, onderdeel d» vervangen door: , bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

4. Het vierde lid (nieuw) vervalt.

5. In het zevende lid (nieuw) wordt «de in het eerste lid, onderdeel h, het vijfde lid, onderdeel b, en artikel 14a, eerste lid, bedoelde verklaringen» vervangen door: de in het eerste lid, onderdeel h, en artikel 14a, eerste lid, bedoelde verklaringen.

I

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. de werknemer die de opleiding, bedoeld in de onderdelen a of d, met goed gevolg heeft afgerond, hetgeen blijkt uit het behaalde diploma;.

2. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Onverminderd de toepassing van het derde lid is de afdrachtvermindering onderwijs met betrekking tot een werknemer ten hoogste het aantal maanden van de maximaal op basis van artikel 7.2.4, negende lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 7.4, 7.4b en 7.8a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onderscheidenlijk artikel 10a van de Wet op het voortgezet onderwijs, voorgeschreven opleidingsduur van toepassing, vermenigvuldigd met de verhouding tussen de studieduur van het door die werknemer te volgen onderwijsprogramma en de hiervoor bedoelde maximale studieduur van het volledige onderwijsprogramma. Bij toepassing van de eerste volzin wordt de uitkomst naar boven afgerond op hele maanden.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt «bedoelde verklaringen» vervangen door: bedoelde verklaringen alsmede een afschrift van het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde diploma.

J

In artikel 14, vierde lid (nieuw), wordt «artikel 7.2.4, negende lid,» vervangen door: artikel 7.2.4a.

K

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt «het vierde lid» telkens vervangen door: het derde lid.

L

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «31 percent» telkens vervangen door «24 percent» en wordt «€ 150 000» vervangen door: € 200 000.

2. In het vierde lid wordt «een veelvoud van € 5» vervangen door: een bedrag in hele euro’s.

3. In het vijfde lid wordt «€ 8 500 000» telkens vervangen door: € 14 000 000.

4. In het zevende lid wordt «Het in het derde lid vermelde percentage van 31 wordt vervangen door 46» vervangen door: Het in het derde lid vermelde percentage van 24 wordt vervangen door 36.

M

Artikel 24, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven doet van het aantal uren dat zijn werknemers hebben besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk in de periode waarop de verklaring betrekking heeft, mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, indien het aantal bestede uren minder is dan het in de S&O-verklaring opgenomen aantal. Indien het aantal bestede uren aan het speur- en ontwikkelingswerk ten minste gelijk is aan het in de S&O-verklaring opgenomen aantal, doet de S&O-inhoudingsplichtige aan wie de S&O-verklaring is afgegeven daarvan mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

N

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de in artikel 24, tweede lid, bedoelde mededeling» vervangen door: de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, eerste volzin,.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «de verplichting bedoeld in artikel 24, tweede lid» vervangen door: de verplichting, bedoeld in artikel 24, tweede lid, eerste volzin.

O

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 24, eerste lid» vervangen door: artikel 24, eerste lid of tweede lid, tweede volzin.

2. In het tweede lid wordt «artikel 24, tweede lid» vervangen door: artikel 24, tweede lid, eerste volzin.

P

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29

Teneinde zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de S&O-afdrachtverminderingen en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kan bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, onder overeenkomstige aanpassing van dit artikel, met ingang van 1 januari van enig jaar:

  • a. het in artikel 23, derde lid, vermelde percentage van 14, worden verhoogd tot ten hoogste 25, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld;

  • b. het in artikel 23, derde en zevende lid, vermelde percentage van 24, worden verhoogd tot ten hoogste 33,5, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld;

  • c. het in artikel 23, zevende lid, vermelde percentage van 36, worden verhoogd tot ten hoogste 46, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld.

De nieuwe percentages gelden met betrekking tot S&O-verklaringen die betrekking hebben op een periode die aanvangt op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt.

Q

Artikel 30a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw), eerste volzin, wordt «artikel 5, eerste lid» vervangen door «artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b, c, e en f» en wordt «vervangen door andere» vervangen door: bij ministeriële regeling gewijzigd in andere bedragen.

3. In het eerste lid (nieuw), tweede volzin, wordt «de te vervangen bedragen» vervangen door: de te wijzigen bedragen.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, genoemde bedrag bij ministeriële regeling gewijzigd in een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te wijzigen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte afrondingen aan te brengen.

R

Artikel 30a, tweede lid (nieuw), wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin komt te luiden: Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 5, eerste lid, onderdelen d en g, genoemde bedragen bij ministeriële regeling gewijzigd in andere bedragen.

2. In de tweede volzin wordt «Dit bedrag wordt berekend door het te wijzigen bedrag» vervangen door: Deze bedragen worden berekend door de te wijzigen bedragen.

S

Artikel 31 vervalt.

T

Na artikel 32 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XIA HORIZONBEPALING

Artikel 32a

Hoofdstuk V vervalt met ingang van 1 januari 2018.

U

De artikelen 34 en 41a vervallen.

ARTIKEL VI

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10a, vierde lid, wordt in de aanhef «10, 10d, 13» vervangen door «10, 13» en wordt in onderdeel d «15a, tenzij het de toepassing betreft van artikel 10d» vervangen door: 15a.

B

Artikel 10d vervalt.

C

In artikel 15ah, eerste lid, vervalt «zonder toepassing van artikel 10d».

D

In artikel 17a, onderdeel d, wordt « werkzaamheden die worden verricht als bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: werkzaamheden die worden verricht als bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede leidende werkzaamheden en functies die worden verricht voor een zodanig lichaam.

ARTIKEL VII

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan, indien de ontwikkelingen van de vastgoedmarkt daartoe aanleiding geven, in afwijking van het eerste lid tijdelijk een afwijkende termijn worden vastgesteld waarbij voor woningen en niet-woningen een verschillende termijn gehanteerd kan worden en voor zover nodig kan worden voorzien in overgangsrecht.

B

Aan artikel 14, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onder woningen worden mede begrepen aanhorigheden die tot woningen behoren of gaan behoren.

ARTIKEL VIII

In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt artikel 67ca als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel e, wordt «, of» vervangen door een puntkomma.

2. In het eerste lid wordt, onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • g. artikel 13, derde lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;.

ARTIKEL IX

In de Invorderingswet 1990 wordt na artikel 22 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22bis

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder bodemzaak: een zaak als bedoeld in artikel 22, derde lid, die zich op de bodem van de belastingschuldige bevindt.

  • 2. Houders van pandrechten of overige derden die geheel of gedeeltelijk recht hebben op een bodemzaak, zijn gehouden de ontvanger mededeling te doen van het voornemen hun rechten met betrekking tot deze bodemzaak uit te oefenen, dan wel van het voornemen enigerlei andere handeling te verrichten of te laten verrichten waardoor die zaak niet meer kwalificeert als bodemzaak.

  • 3. Handelingen die worden verricht in de normale uitoefening van het bedrijf of beroep van de belastingschuldige behoeven niet te worden gemeld.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde mededeling door de houders van pandrechten of overige derden moet worden gedaan.

  • 5. Gedurende vier weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, mag de pandhouder of overige derde die de mededeling heeft gedaan, zijn rechten op de bodemzaak niet uitoefenen alsmede geen andere handeling verrichten of laten verrichten waardoor de ontvanger beperkt wordt in zijn recht met betrekking tot de bodemzaak.

  • 6. Indien de ontvanger na een mededeling als bedoeld in het tweede lid besluit geen beslag te leggen op de bodemzaak, doet hij de pandhouder of de overige derde, bedoeld in dat lid, daarvan zo spoedig mogelijk kennisgeving. Gedurende vier weken na de dagtekening van de kennisgeving zijn de houders van pandrechten of de overige derden, bedoeld in het tweede lid, tot wie die kennisgeving is gericht, bevoegd hun rechten met betrekking tot die bodemzaak uit te oefenen, dan wel enigerlei handeling te verrichten dan wel te laten verrichten waardoor de zaak niet meer als bodemzaak kwalificeert. Na verloop van vier weken na de dagtekening van de kennisgeving is op handelingen die door de pandhouder of de derde, bedoeld in het tweede lid, worden verricht dit artikel onverkort van toepassing. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing indien de ontvanger geen kennisgeving doet, waarbij de termijn van vier weken aanvangt na afloop van de in het vijfde lid genoemde termijn.

  • 7. De pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, die in gebreke is gebleven om de mededeling, bedoeld in dat lid, te doen, dan wel die handelt in strijd met het vijfde lid, is op vordering van de ontvanger verplicht een met bescheiden gestaafde verklaring te doen omtrent de executiewaarde van de zaak, bedoeld in het tweede lid, en vervolgens verplicht die waarde aan de ontvanger af te dragen tot maximaal het bedrag van de materieel bestaande belastingschulden van de belastingschuldige ter zake van de rijksbelastingen, bedoeld in artikel 22, derde lid, op het tijdstip waarop de zaak niet meer als bodemzaak kwalificeert. Bij weigering verklaring te doen, is de ontvanger bevoegd de executiewaarde te schatten. Bij weigering de vordering van de ontvanger te voldoen, vordert de ontvanger de in de eerste volzin bedoelde waarde in bij dwangbevel ten laste van de pandhouder of de derde, bedoeld in het tweede lid, als ware die waarde een rijksbelasting.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing indien de waarde van de bodemzaak bij het aangaan van de overeenkomst tussen belastingschuldige en pandhouder of derden als bedoeld in het tweede lid onder een bij ministeriële regeling vast te stellen drempel blijft.

  • 9. Dit artikel vindt overeenkomstige toepassing tijdens de afkoelingsperiode.

ARTIKEL X

Ingeval de samenloop van wetten die in 2012 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

ARTIKEL XI

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, met dien verstande dat:

    • a. artikel V, onderdelen M, N en O, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot in het kalenderjaar 2013 aan speur- en ontwikkelingswerk bestede uren;

    • b. artikel VI voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013;

    • c. artikel IX voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot belastingschulden die zijn ontstaan na 31 december 2012, en tot 1 april 2013 niet van toepassing is met betrekking tot pandrechten en de andere rechten, bedoeld in artikel 22bis, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, die zijn ontstaan voor 1 januari 2013.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden artikel V, onderdelen C, F, I en R, en artikel VIII in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en vinden deze artikelen en onderdelen voor het eerst toepassing met betrekking tot het eerstvolgende studiejaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel V, onderdelen G en J, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

  • 4. Artikel VII, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 september 2012.

ARTIKEL XII

Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2013.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven