33 400 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2013

Nr. 89 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2013

Tijdens de regeling van werkzaamheden van dinsdag 29 februari is door de Kamer verzocht om feitelijke informatie over de effecten van de maatregelen van de kabinetten Rutte I en II op de koopkracht van ouderen. Ook heeft de Kamer gevraagd naar een oordeel over de effecten van deze maatregelen. In deze brief ga ik namens het kabinet in op dit verzoek. Ik zie zowel de monitoring van inkomenseffecten als de beoordeling daarvan als een continu proces. De inkomenseffecten zijn meegewogen bij de opstelling van het Regeerakkoord, ze zijn aan de orde gekomen bij het debat over de regeringsverklaring en zullen ook aan de orde komen bij het debat over de koopkrachtontwikkeling dat het kabinet met uw Kamer zal voeren. Ook bij de uitwerking van individuele maatregelen uit het Regeerakkoord zullen inkomenseffecten in kaart worden gebracht en beoordeeld. In augustus zal bij de begrotingsbesluitvorming het koopkrachtbeeld voor 2014 worden bezien.

Uw Kamer heeft gevraagd naar de effecten van het kabinet Rutte I en van het huidige kabinet. In de bijlage zijn de koopkrachteffecten van de maatregelen van het kabinet Rutte II, de koopkrachtontwikkeling 2011–2017 en de koopkrachtontwikkeling 2002–2017 in een tabel opgenomen. In de tabel is onderscheid gemaakt naar de totale koopkrachtontwikkeling over de periode 2002 tot en met 2017 (eerste kolom), de totale koopkrachtontwikkeling over de periode 2011 tot en met 2017 (tweede kolom) en de koopkrachteffecten als gevolg van het regeerakkoord van het kabinet Rutte II (derde kolom). De effecten van het kabinet Rutte I zijn niet afzonderlijk gepresenteerd. In de periode 2011–2013 valt geen onderscheid te maken tussen de effecten van de maatregelen van het kabinet Balkenende IV, het kabinet Rutte I, het Begrotingsakkoord en het kabinet Rutte II. Om die reden wordt het koopkrachteffect over de hele periode 2011–2017 apart gepresenteerd, zodat een beoordeling van de koopkrachtontwikkeling tijdens beide kabinetten en van het Begrotingsakkoord wel mogelijk wordt. Over de effecten van de wet Uniformering Loonbegrip op de koopkracht van ouderen in 2012 en 2013 heeft de staatssecretaris van Financiën u nader geïnformeerd in de brief van 29 januari 2013.

Deze koopkrachteffecten zijn weergegeven op de wijze waarop het kabinet de Kamer doorgaans over koopkracht informeert. Hierbij is niet alleen de koopkrachtontwikkeling van ouderen zichtbaar, maar ook van andere groepen in de samenleving zoals werknemers en bijstandsgerechtigden.

De cijfers over de periode 2011 tot en met 2017 laten zien dat de koopkracht van ouderen onder druk staat. Dit geldt evenwel niet alleen voor ouderen maar voor meerdere groepen. Ook zijn er duidelijke verschillen tussen groepen ouderen. Ouderen met een aanvullend pensioen blijken er meer dan andere huishoudens op achteruit te gaan. Dit is voor het overgrote deel niet het gevolg van maatregelen uit het regeerakkoord. Uit de tabel valt af te lezen dat de maatregelen in het regeerakkoord van Rutte II ouderen relatief ontzien. Vooral werkenden met hoge inkomens zien hun koopkracht afnemen. Het verschil tussen ouderen met een aanvullend pensioen en veel andere groepen kan vrijwel volledig worden toegeschreven aan de slechte financiële positie van pensioenfondsen. Pensioenfondsen zijn net als de overheid hard getroffen door de crisis. Veel pensioenfondsen zullen dan ook niet in staat zijn het aanvullende pensioen te indexeren voor inflatie. Een aantal pensioenfondsen zal zelfs het pensioen moeten verlagen. Hierbij past nog de opmerking dat naast de genoemde effecten de koopkracht ook (en soms in sterke mate) wordt beïnvloed door economische factoren als de inflatie en de economische groei die moeilijk voorspelbaar zijn en waarvan de gevolgen voor verschillende groepen kunnen variëren. De tabel laat ook zien dat ouderen met een laag inkomen hun koopkracht in veel beperktere mate zien afnemen. Deze ligt in lijn met of is beter dan de koopkracht van andere groepen.

Wanneer de koopkrachtontwikkeling van huishoudens over een langere tijdshorizon wordt bezien, blijkt de koopkrachtontwikkeling van ouderen, ondanks de problemen bij pensioenfondsen, niet fors af te wijken van andere huishoudens.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Bijlage 1: koopkrachteffecten

Onderstaande tabel laat voor achttien standaardhuishoudens de inkomensontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten-)premies, kinderbijslag en kindgebonden budget. Specifieke maatregelen die voor een deel van de huishoudens gelden zoals wijzigingen in de kinderopvangtoeslag, tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en dergelijke zijn in deze cijfers niet meegenomen.

Tabel 1: koopkrachtontwikkeling voor achttien voorbeeldhuishoudens
 

2002–2017

waarvan 2011–2017

waarvan effect Rutte II

Actieven:

     

Alleenverdiener met kinderen

     

modaal

– 7 ½

– 8 ¼

0

2 x modaal

– 7

– 9 ½

– 3

       

Tweeverdieners

     

modaal + ½ x modaal met kinderen

– 1

– 2 ¼

0

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

– 1 ¾

– 5

– 1 ½

modaal + modaal zonder kinderen

– 1 ½

– 1

+ ¼

2 x modaal + modaal zonder kinderen

– 4 ¼

– 4

– 1 ½

       

Alleenstaande

     

minimumloon

+ 5 ½

+ 2 ½

+ 4 ½

modaal

– 1 ½

– 1 ¼

+ ¼

2 x modaal

– 6

– 5 ¾

– 2 ½

       

Alleenstaande ouder

     

minimumloon

+ 18 ¼

+ 5 ¾

+ 8 ½

modaal

+ 4 ¾

– 2 ¼

+ ¾

       

Inactieven:

     

Sociale minima

     

paar met kinderen

+ ½

– 5 ¼

+ 3

alleenstaande

– 4 ¼

– 5 ½

+ 2 ½

alleenstaande ouder

+ 1

– 7

– ¼

       

AOW (alleenstaand)

     

(alleen) AOW

+ 6 ¼

– 1 ¼

+ 1 ¼

AOW +10000

– 6

– 9

– ½

       

AOW (paar)

     

(alleen) AOW

+ 2

– 3 ¼

+ ¼

AOW +10000

– 2

– 9

+ ¼

Bron: SZW-berekeningen

De cijfers in de eerste kolom en tweede kolom zijn gebaseerd op realisatiecijfers tot en met 2011 en bevatten de meest recente informatie van het CPB (decemberraming 2012) voor 2012 en 2013. De cijfers voor de jaren 2014 tot en met 2017 zijn gebaseerd op de doorrekening van het regeerakkoord door het CPB. De cijfers in de derde kolom laten het effect van het regeerakkoord zien. Deze cijfers zijn eerder naar de Kamer gestuurd als bijlage bij de motie Zijlstra-Samsom (Kamerstuk 33 410, nr. 32).

Naar boven