33 400 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) en van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2013

Nr. 79 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juli 2013

Dit kabinetsstandpunt is een reactie op verschillende adviezen, rapporten en verzoeken die ons hebben bereikt over de rol van de overheid ten aanzien van maatschappelijk initiatief en sociaal ondernemerschap, door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en anderen kortweg aangeduid als de Doe democratie.

Het betreft de volgende stukken:

  • het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Vertrouwen in Burgers»;

  • het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) «Loslaten in Vertrouwen»;

  • een brief van negen voorzitters van adviesraden aan de regering waarin zij uitspreken dat «het bevorderen van burgerbetrokkenheid en vermaatschappelijking vereist dat de Rijksoverheid systematisch nagaat of zij wel voldoende gebruik maakt van de vitaliteit van de samenleving en van de kennis en expertise van burgers.»

  • Het recente advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) getiteld «Terugtreden is vooruitzien, maatschappelijke veerkracht in het publiek domein»;

  • Het jaarlijkse rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), met als thema «Eigen Verantwoordelijkheid» («Beroep op de burger»). De Vaste Commissie BZK van de Tweede Kamer vroeg mij ook hierop te reageren

  • de motie-Voortman (Kamerstuk 33 400 VII, nr. 28), waarin de regering werd verzocht «te concretiseren of en, zo ja, op welke manier zij van plan is zeggenschap over te dragen aan burgers en hoe zij deze overdracht wil bevorderen op lokaal niveau.»

De bedoeling van het kabinetsstandpunt is de desbetreffende ontwikkelingen in de samenleving te duiden en in het bijzonder de positie van de overheid aangaande meer eigenaarschap en zeggenschap van burgers te bepalen.

Zoals in bijgaand document1 uitgebreid wordt toegelicht, is de rol van de rijksoverheid bij dit onderwerp beperkt, maar in voorwaardenscheppende en stimulerende zin niet onbelangrijk. Nuttig is in deze fase vooral in beeld te brengen wat er landelijk (en internationaal) op dit vlak gebeurt en wat het voor het openbaar bestuur betekent.

Belangrijker is echter nog de rol van het lokaal bestuur, omdat verreweg de meeste voorbeelden van doe democratie zich op dat niveau afspelen. Burgers zijn, met hun toegenomen opleidingsniveau en sterk verbeterd organiserend vermogen, het meest gemotiveerd zich in te zetten voor hun directe leefomgeving. Actuele bestuurlijke ontwikkelingen vergroten de uitdagingen voor het lokaal bestuur nog om goed aansluiting te vinden bij de vitale samenleving.

Ik noem de schaalvergroting van bestuurlijke instanties, die dichtbij bewoners ruimte opent voor eigen initiatief en op buurt- en dorpsniveau. Een belangrijke impuls gaat ook uit van de komende decentralisaties die in het sociale domein kansen bieden voor het ontplooien van burgerkracht. Ten slotte vormen de bezuinigingen in de overheidsfinanciën niet zelden een noodzaak om de creativiteit van de samenleving aan te spreken, waar tot dusver voorzieningen van overheidswege werden verwacht. Over de stand van zaken bij de gemeenten heb ik een enquête laten houden, waarvan de uitkomst als tweede bijlage is bijgevoegd2.

Omdat overheden en maatschappelijke organisaties een sleutelrol vervullen bij het kiezen van een passende handelwijze om zich tot initiatieven in het publieke domein te verhouden, heeft het kabinet vooral de schijnwerper gericht op voorbeelden die laten zien hoe her en der in het land al goede praktijken worden toegepast. Het vinden van aansluitingsvermogen tot maatschappelijk initiatief vergt maatwerk, maar wel kunnen overheden en maatschappelijke organisaties zich door deze voorbeelden laten inspireren.

Het kabinet ziet de doe democratie als een nauwelijks te stuiten krachtige ontwikkeling. Overheden en maatschappelijke organisaties zullen zich moeten inspannen om de transitie in de verhoudingen met de samenleving te volgen of zelfs voor te blijven. Soms kan de overheid helpen om burgers in positie te brengen voor betekenisvolle bijdragen die hun meer gevoel van eigenaarschap in het publieke domein zal geven. Maar de drijvende kracht zal van de samenleving uitgaan. De overheid past bescheidenheid bij de ondersteuning van die kracht.

De marges zijn smal, het evenwichtskoord is dun. Als de geschetste transitie lukt, voorziet het kabinet een kansrijke verbetering in de verdeling van verantwoordelijkheden en van zeggenschap in het publieke domein. Dit kan daar ook tot herstel van vertrouwen leiden, waar Nederland als geheel de vruchten van zal plukken.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven