33 400 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) en van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2013

Nr. 151 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juli 2013

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking naar aanleiding van de brief van 27 juni 2013 inzake de nieuwe begrotingsindeling Hoofdstuk V Buitenlandse Zaken en Hoofdstuk XVII Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 33 400 V, nr. 141).

De ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 24 juli 2013.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nieuwe begrotingsindeling Hoofdstuk V Buitenlandse Zaken en Hoofdstuk XVII Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zij hebben hierover enkele vragen.

Het voorstel is pas later naar de Kamer gestuurd dan oorspronkelijk gepland. Hierdoor resteerde voor de leden minder tijd dan gebruikelijk om een inbreng te leveren. De leden van de PvdA-fractie vragen de ministers welke redenen hieraan ten grondslag lagen?

Ook wat betreft de nieuwe indeling van artikelen hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen. Zij willen dat de Kamer goed inzicht krijgt en heeft op de begroting en besteding van de budgetten voor de speerpunten en private sector ondersteuning. Zij vragen de ministers op welke wijze zij dit inzichtelijk gaan maken en of de voorziene indeling voldoet aan deze wens van de leden van de PvdA-fractie. Zijn de speerpunten en het budget voor private sector ondersteuning in de nieuwe begroting financieel te volgen?

De leden van de PvdA-fractie roepen de ministers op om zo duidelijk als mogelijk aan te geven in de begroting welke sub-artikelen onder deze artikelen vallen en via welke kanalen de bestedingen op de artikelen en sub-artikelen (zullen) lopen en vragen hierop een reactie van de ministers. Ook vragen deze leden aan de ministers om zo goed als mogelijk inzichtelijk te maken onder welk(e) artikel(en) het bedrijfsleveninstrumentarium voor ontwikkelingssamenwerking valt en aan te geven of dit mogelijkerwijs een apart sub-artikel zou kunnen zijn.

De leden van de PvdA-fractie vinden het ook van belang in de begroting te kunnen zien welke budgetten direct geoormerkt zijn voor besteding door maatschappelijke organisaties en vragen de ministers dit zo inzichtelijk als mogelijk te maken. Ook achten zij het wenselijk dat voor iedereen duidelijk is op (welk deel van) welke budgetten van welke artikelen in de begroting maatschappelijke organisaties mede aanspraak kunnen maken. Zij vragen de ministers welke mogelijkheden zij zien dit in de begroting inzichtelijk te maken.

Inbreng van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de nieuwe begrotingsindeling Hoofdstuk V Buitenlandse Zaken en Hoofdstuk XVII Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Deze leden hebben enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de D66-fractie constateren in algemene zin dat het kabinet de ambitie om ontwikkelingssamenwerking en handel hand in hand te laten lopen in concreto nog niet waarmaakt. Deze leden zijn van mening dat een integrale benadering voor de bevordering van duurzame groei mogelijk is, als de middelen en visie aansluiten op de doelstellingen. Die benadering ontbreekt op dit moment. Het feit dat de minister na het notaoverleg over de notitie «Wat de wereld verdient» nog twintig brieven moest sturen op verschillende beleidsonderdelen onderschrijft volgens hen deze stelling. Daar komt bij dat er nog altijd grote onduidelijkheid bestaat over de twee nieuwe fondsen die het kabinet in het leven roept, het Dutch Good Growth Fund en het Budget voor Internationale Veiligheid. Deze leden hadden liever een duidelijkere invulling van beleid gezien; zij vinden het daarnaast wenselijker dat de nieuwe begrotingsindeling pas gerealiseerd zou moeten worden na de formulering van dat beleid.

De leden van de D66-fractie constateren dat de ministers ervoor kiezen nu al over te gaan tot de nieuwe indeling. Dat had volgens deze leden dan tijdig moeten gebeuren. De ministers hadden toegezegd de nieuwe begrotingsindeling medio mei naar de Kamer te sturen. De Kamer kreeg de nieuwe begrotingsindeling echter één week voor het zomerreces. De leden hebben hier acht vragen over, die zij graag apart beantwoord zien:

  • 1) Waarom hebben de ministers de brief niet eerder verstuurd?

  • 2) Wanneer was voor de ministers duidelijk dat er vertraging zou optreden?

  • 3) Waarom heeft de Kamer op dat moment geen notificatie ontvangen van deze vertraging?

  • 4) Waarom hebben de ministers in de brief van 27 juni 2013 geen moverende redenen opgesomd die de vertraging zouden kunnen verklaren?

  • 5) Delen de ministers de mening dat het door deze vertraging – in verband met het reces en in verband met Prinsjesdag – nauwelijks mogelijk is voor de Kamer om mogelijke aanpassingen van het hele pakket met de ministers te bespreken?

  • 6) Delen de ministers de mening dat de Kamer na Prinsjesdag de mogelijkheid heeft om de begrotingsindeling per amendement aan te passen, maar dat eventuele aanpassingen in brede zin in de praktijk zeer moeilijk realiseerbaar zijn?

  • 7) Hoe verhoudt deze vertraging zich volgens de ministers tot de volgende uitspraak van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 13 juni 2013, waarin zij de suggestie wekt de Kamer de kans te geven om over het pakket te spreken: «Gelet op hetgeen wij vanavond hebben gewisseld, kan ik mij goedvoorstellen dat het voor de Kamer interessant is om naar deze nieuwe begrotingshoofdstukken en de beleidsartikelen te kijken. Als de Kamer dat graag wil, kunnen wij daar wellicht op een later moment nog over spreken»?

  • 8) Delen de ministers de mening dat het beter was geweest als de nieuwe indeling in mei was opgestuurd, zodat de commissies meer mogelijkheden hadden gehad om zich uit te spreken over de nieuwe indeling, bijvoorbeeld naar analogie van de commissie Infrastructuur en Milieu die begin 2012 advies vroeg aan de Algemene Rekenkamer, waarna de minister van Infrastructuur en Milieu inderdaad een aantal aanpassingen doorvoerde?

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe de «nieuwe agenda» en de drie ambities van het kabinet (het uitbannen van extreme armoede in één generatie, duurzame en inclusieve groei en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland) expliciet tot uitdrukking komen in de nieuwe begrotingsindeling. Hoe zal dat gebeuren? Deze leden constateren dat een betere aansluiting bij de speerpunten van het OS-beleid één van de uitgangspunten is van de nieuwe begrotingsindeling. Komt dit in de nieuwe indeling helder naar voren? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet? Deze leden constateren dat het artikel «Duurzame handel en investeringen» de versterking van internationale handelssystemen, de Nederlandse handelspositie, de private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden en het Dutch Good Growth Fund omvat. De ministers stellen dat «het fonds zichtbaar wordt gemaakt in de begroting als artikelonderdeel.» Wat betekent dit precies? Hoe zal dit eruit gaan zien? Wordt uitgesplitst hoe het Dutch Good Growth Fund precies zal worden ingevuld? Zo neen, waarom niet?

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over specifieke artikelen. Waarom komt het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid niet meer tot uitdrukking in een artikel? Wat betekent de toevoeging «met een breed draagvlak» in artikel 1.1 ten aanzien van internationale instellingen? Wat is inhoudelijk en budgettair het verschil tussen 1.3 en 1.4 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Wat valt er onder 5.2, «overig armoedebeleid» in de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Hoe verhouden artikel 5.1 (versterkte multilaterale betrokkenheid) van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en 1.1 (een goed functionerende internationale rechtsorde) van Buitenlandse Zaken zich tot elkaar?

II Reactie van de ministers

Vragen PvdA-fractie

Vraag 1:

Het voorstel is pas later naar de Kamer gestuurd dan oorspronkelijk gepland. [...] De leden van de PvdA-fractie vragen de ministers welke redenen hieraan ten grondslag lagen?

Antwoord:

De brief over de nieuwe begrotingsindeling is helaas later naar de Kamer gestuurd dan oorspronkelijk gepland. De oorzaak van de late verzending ligt in het feit dat de uiteindelijke begrotingsherindeling het sluitstuk is van een complex traject met een aantal onderlinge afhankelijkheden (zowel beleidsmatig als administratief). Wij hebben getracht de Kamer in dit proces steeds zo goed en zorgvuldig als mogelijk te betrekken.

Met het aantreden van de regering Rutte/Asscher is besloten tot het instellen van een aparte begroting voor de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS). Daarom is in december 2012 een Nota van Wijziging (NvW) op de begroting 2013 aan uw Kamer gestuurd. In deze nota zijn de budgetten voor internationale handel overgeheveld uit de begroting van Economische Zaken naar de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en zijn de bijbehorende apparaatsbudgetten toegevoegd aan de begrotingsstaat van Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding van deze NvW zijn Kamervragen gesteld en beantwoord en heeft een technische briefing door onze ambtenaren plaatsgevonden. Op 13 februari 2013 heeft u van het Kabinet de Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) ontvangen (Kamerstuk 33 544, nr. 1). In deze ISB heeft het Kabinet uiteengezet op welke wijze de budgetten, die voorheen op één begroting stonden, inhoudelijk zijn verdeeld tussen de begroting van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Naar aanleiding hiervan zijn Kamervragen gesteld, beantwoord en is de ISB vervolgens door uw Kamer vastgesteld.

Vervolgens is het Kabinet gestart met de voorbereiding van de begrotingsherindeling. Deze herindeling heeft tot doel om de prioriteiten van het buitenlandbeleid beter tot uitdrukking te brengen en samenhang aan te brengen binnen de twee begrotingsstaten die bij ISB zijn gesplitst. Overigens heeft het Kabinet de stappen van inhoudelijke splitsing (ISB) en vervolgens herindeling binnen de twee begrotingen bewust van elkaar gescheiden om het gehele proces inzichtelijker te maken voor uw Kamer. Inhoudelijk bezien was de behandeling in de Kamer van de Nota «Wat de wereld verdient» van belang voor de indeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zoals opgenomen in de brief. Na afronding van het tweede deel van het debat (op 29 mei 2013) is de Kamerbrief zo snel als mogelijk afgerond. In het wetgevingsoverleg van 13 juni jongstleden is toegezegd om de brief over de begrotingsherindeling binnen een week te versturen. Dat is een termijn van 2 weken geworden. Daar wij elkaar op 13 juni over dit onderwerp spraken is geen nadere motivatie gegeven van de vertraging in de brief.

Vraag 2:

Zijn de speerpunten en het budget voor private sector ondersteuning in de nieuwe begroting financieel te volgen? Wordt er aangegeven onder welke sub-artikelen deze artikelen vallen en via welke kanalen de besteding op de artikelen en sub-artikelen zullen lopen?

Antwoord:

In de nieuwe begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn de budgetten voor de vier speerpunten en private sectorontwikkeling duidelijk herkenbaar opgenomen per sub-artikel. De speerpunten zijn op de volgende sub-artikelen opgenomen:

  • 1. Voedselzekerheid valt onder het sub-artikel Toename van voedselzekerheid (2.1).

  • 2. Water is ondergebracht onder Verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitatie (2.2).

  • 3. Vrouwenrechten en SRGR is verdeeld over de twee sub-artikelen Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/aids (3.1) en Gelijke rechten en kansen voor vrouwen(3.2).

  • 4. Veiligheid en rechtsorde is ook opgenomen op twee artikelonderdelen: Budget voor internationale veiligheid en voorkomen en terugdringen van conflictsituaties (4.2) en Rechtstaatontwikkeling, wederopbouw, vredesopbouw, versterkte legitimiteit van democratische structuren en tegengaan van corruptie (4.3).

De private sectorontwikkeling is ondergebracht onder het sub-artikel versterkte private sector en verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden (1.3).

Zoals aangegeven in de nota «Wat de wereld verdient» zal niet vooraf worden gestuurd op de verdeling van geldstromen over kanalen. Partners worden gekozen omdat ze effectief en efficiënt opereren, niet omdat ze tot een bepaald kanaal behoren.

Vraag 3:

Ook vragen deze leden [van de PvdA-fractie, red.] aan de ministers om zo goed als mogelijk inzichtelijk te maken onder welk(e) artikel(en) het bedrijfsleveninstrumentarium voor ontwikkelingssamenwerking valt en aan te geven of dit mogelijkerwijs een apart sub-artikel zou kunnen zijn.

Antwoord:

Het bedrijfsleveninstrumentarium voor ontwikkelingssamenwerking maakt deel uit van het sub-artikel Versterkte private sector (1.3) en is op instrumentniveau duidelijk te identificeren, conform de opzet van «verantwoord begroten».

Vraag 4:

De leden van de PvdA-fractie vinden het ook van belang in de begroting te kunnen zien welke budgetten direct geoormerkt zijn voor besteding door maatschappelijke organisaties en vragen de ministers dit zo inzichtelijk als mogelijk te maken.

Vraag 5:

Ook achten zij [de leden van de PvdA-fractie, red.] het wenselijk dat voor iedereen duidelijk is op (welk deel van) welke budgetten van welke artikelen in de begroting maatschappelijke organisaties mede aanspraak kunnen maken. Zij vragen de ministers welke mogelijkheden zij zien dit in de begroting inzichtelijk te maken.

Antwoord vragen 4 en 5:

Een groot deel van de begrote uitgaven voor het maatschappelijk middenveld wordt in de nieuwe begroting opgenomen op het sub-artikel Versterkt maatschappelijk middenveld (3.3). In de nota «Wat de wereld verdient» is aangegeven dat maatschappelijke organisaties cruciaal zijn in het signaleren van sociale en economische misstanden. Om deze rol te kunnen vervullen blijft op artikel 3.3 na 2015 (dat wil zeggen na afloop van MFS II) een afgeslankt budget beschikbaar. Daarnaast kunnen maatschappelijke organisaties een beroep doen op financiering uit de budgetten voor de speerpunten.

Vragen D66-fractie

Vraag 1:

Waarom hebben de ministers de brief niet eerder verstuurd?

Vraag 2:

Wanneer was voor de ministers duidelijk dat er vertraging zou optreden?

Vraag 3:

Waarom heeft de Kamer op dat moment geen notificatie ontvangen van deze vertraging?

Vraag 4:

Waarom hebben de ministers in de brief van 27 juni 2013 geen moverende redenen opgesomd die de vertraging zouden kunnen verklaren?

Antwoord vragen 1 t/m 4:

De brief over de nieuwe begrotingsindeling is helaas later naar de Kamer gestuurd dan oorspronkelijk gepland. De oorzaak van de late verzending ligt in het feit dat de uiteindelijke begrotingsherindeling het sluitstuk is van een complex traject met een aantal onderlinge afhankelijkheden (zowel beleidsmatig als administratief). Wij hebben getracht de Kamer in dit proces steeds zo goed en zorgvuldig als mogelijk te betrekken.

Met het aantreden van de regering Rutte/Asscher is besloten tot het instellen van een aparte begroting voor de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS). Daarom is in december 2012 een Nota van Wijziging (NvW) op de begroting 2013 aan uw Kamer gestuurd. In deze nota zijn de budgetten voor internationale handel overgeheveld uit de begroting van Economische Zaken naar de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en zijn de bijbehorende apparaatsbudgetten toegevoegd aan de begrotingsstaat van Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding van deze NvW zijn Kamervragen gesteld en beantwoord en heeft een technische briefing door onze ambtenaren plaatsgevonden. Op 13 februari 2013 heeft u van het Kabinet de Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) ontvangen (Kamerstuk 33 544, nr. 1). In deze ISB heeft het Kabinet uiteengezet op welke wijze de budgetten, die voorheen op één begroting stonden, inhoudelijk zijn verdeeld tussen de begroting van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Naar aanleiding hiervan zijn Kamervragen gesteld, beantwoord en is de ISB vervolgens door uw Kamer vastgesteld.

Vervolgens is het Kabinet gestart met de voorbereiding van de begrotingsherindeling. Deze herindeling heeft tot doel om de prioriteiten van het buitenlandbeleid beter tot uitdrukking te brengen en samenhang aan te brengen binnen de twee begrotingsstaten die bij ISB zijn gesplitst. Overigens heeft het Kabinet de stappen van inhoudelijke splitsing (ISB) en vervolgens herindeling binnen de twee begrotingen bewust van elkaar gescheiden om het gehele proces inzichtelijker te maken voor uw Kamer. Inhoudelijk bezien was de behandeling in de Kamer van de Nota «Wat de wereld verdient» van belang voor de indeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zoals opgenomen in de brief. Na afronding van het tweede deel van het debat (op 29 mei 2013) is de Kamerbrief zo snel als mogelijk afgerond. In het wetgevingsoverleg van 13 juni jongstleden is toegezegd om de brief over de begrotingsherindeling binnen een week te versturen. Dat is een termijn van 2 weken geworden. Daar wij elkaar op 13 juni over dit onderwerp spraken is geen nadere motivatie gegeven van de vertraging in de brief.

Vraag 5:

Delen de ministers de mening dat het door deze vertraging – in verband met het reces en in verband met Prinsjesdag – nauwelijks mogelijk is voor de Kamer om mogelijke aanpassingen van het hele pakket met de ministers te bespreken?

Antwoord:

Zoals u aangeeft is het vanwege het zomerreces thans lastig om de brief te agenderen voor overleg met de Kamer. De begrotingsherindeling is het sluitstuk van het splitsingstraject van de begroting, waarbij zowel de inhoudelijke splitsing van de budgetten als de prioriteitstelling van beleid in uw Kamer aan de orde is geweest.

Vraag 6:

Delen de ministers de mening dat de Kamer na Prinsjesdag de mogelijkheid heeft om de begrotingsindeling per amendement aan te passen, maar dat eventuele aanpassingen in brede zin in de praktijk zeer moeilijk realiseerbaar zijn?

Antwoord:

In het recht van amendement voor de Kamer verandert niets ten opzichte van eerdere begrotingen die door onze voorgangers zijn ingediend. Vaststelling van de begrotingen geschiedt door het parlement en het is aan uw Kamer om te beslissen over amendementen op de ingediende begrotingen.

Vraag 7:

Hoe verhoudt deze vertraging zich volgens de ministers tot de volgende uitspraak van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 13 juni 2013, waarin zij de suggestie wekt de Kamer de kans te geven om over het pakket te spreken: «Gelet op hetgeen wij vanavond hebben gewisseld, kan ik mij goedvoorstellen dat het voor de Kamer interessant is om naar deze nieuwe begrotingshoofdstukken en de beleidsartikelen te kijken. Als de Kamer dat graag wil, kunnen wij daar wellicht op een later moment nog over spreken»?

Antwoord:

De uitspraak van minister Ploumen van 13 juni waaraan wordt gerefereerd had specifiek betrekking op de beleidsdoorlichtingen. Zoals aangegeven in het debat van 13 juni is het uitgangspunt, conform de wens van de Kamer, om doorlichtingen zo veel als mogelijk op artikelniveau te laten plaatsvinden en terug te vallen op artikelonderdeel-niveau als een doorlichting op algemeen doelniveau niet mogelijk is. Dat neemt niet weg dat het Kabinet, zoals ook tijdens het wetgevingsoverleg is gemeld, hier nog op een later moment met u over zou kunnen spreken.

Vraag 8:

Delen de ministers de mening dat het beter was geweest als de nieuwe indeling in mei was opgestuurd, zodat de commissies meer mogelijkheden hadden gehad om zich uit te spreken over de nieuwe indeling, bijvoorbeeld naar analogie van de commissie Infrastructuur en Milieu die begin 2012 advies vroeg aan de Algemene Rekenkamer, waarna de minister van Infrastructuur en Milieu inderdaad een aantal aanpassingen doorvoerde?

Antwoord:

Idealiter was de brief reeds in mei aan uw Kamer gestuurd. Echter, zowel vanwege inhoudelijke als procesmatige redenen (antwoord op vraag 1 t/m 4) heeft de verzending later plaatsgevonden.

Vraag 9:

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe de «nieuwe agenda» en de drie ambities van het Kabinet (het uitbannen van extreme armoede in één generatie, duurzame en inclusieve groei en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland) expliciet tot uitdrukking komen in de nieuwe begrotingsindeling.

Vraag 10:

Deze leden [van de D66-fractie, red.] constateren dat een betere aansluiting bij de speerpunten van het OS-beleid één van de uitgangspunten is van de nieuwe begrotingsindeling. Komt dit in de nieuwe indeling helder naar voren? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet?

Antwoord vragen 9 en 10:

De drie ambities van het Kabinet op het gebied van buitenlands beleid (uitbannen van extreme armoede in één generatie, duurzame en inclusieve groei en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland) worden in de begroting tot uitdrukking gebracht in afzonderlijke sub-artikelen voor de vier speerpunten, private sectorontwikkeling, handelsbevordering, het Dutch Good Growth Fund en het budget voor internationale veiligheid. De drie ambities kunnen niet los van elkaar worden gezien: in de nieuwe agenda gaan handel en ontwikkelingssamenwerking juist waar mogelijk hand in hand. Door duurzame en inclusieve groei wordt armoede teruggedrongen en ontstaan kansen voor het Nederlands bedrijfsleven.

Vraag 11:

Deze leden constateren dat het artikel «Duurzame handel en investeringen» de versterking van internationale handelssystemen, de Nederlandse handelspositie, de private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden en het Dutch Good Growth Fund omvat. De ministers stellen dat «het fonds zichtbaar wordt gemaakt in de begroting als artikelonderdeel.» Wat betekent dit precies? Hoe zal dit eruit gaan zien? Wordt uitgesplitst hoe het Dutch Good Growth Fund precies zal worden ingevuld? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund wordt als apart artikelonderdeel opgenomen onder beleidsartikel 1; Duurzame handel en investeringen en wordt hiermee duidelijk zichtbaar op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld, wordt de uitwerking van dit onderdeel opgenomen in de toegezegde brief over het Dutch Good Growth Fund en private sectorontwikkeling.

Vraag 12:

Waarom komt het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid niet meer tot uitdrukking in een artikel?

Antwoord:

Het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid is geen doel op zich. Wel voeren wij beleid om burgers te informeren over het Nederlandse beleid en mondiale ontwikkelingen die burgers in Nederland raken, zoals de ramp in de textielindustrie in Bangladesh. De uitgaven worden bij de nieuwe indeling van de begroting opgenomen onder Overige armoedebeleid (5.2). Hiervoor is gekozen vanwege de geringe omvang van dit specifieke onderdeel en de verlaging van het budget hiervoor.

Vraag 13:

Wat betekent de toevoeging «met een breed draagvlak» in artikel 1.1 ten aanzien van internationale instellingen?

Antwoord:

De toevoeging «met een breed draagvlak» in artikel 1.1. op de begroting van Buitenlandse Zaken in het sub-artikel Goed functionerende internationale instellingen met een breed draagvlak betreft een nadere invulling van de algemene doelstelling van artikel 1 (Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van de mensenrechten). Een sterke rechtsorde maakt de wereld op termijn stabieler, veiliger, vrijer en welvarender. Dit vereist goed functionerende internationale instellingen, waaronder internationale hoven en tribunalen, met een breed draagvlak en voortdurende inzet tegen straffeloosheid.

Vraag 14:

Wat is inhoudelijk en budgettair het verschil tussen 1.3 en 1.4 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord:

Het verschil tussen de artikelen Versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat (1.3) en het Dutch Good Growth Fund (1.4) houdt in dat de uitgaven voor private sectorontwikkeling een niet-revolverend karakter hebben ter verbetering van het ondernemersklimaat in ontwikkelingslanden. Op artikel 1.4 wordt de voeding van het Dutch Good Growth Fund opgenomen.

Vraag 15:

Wat valt er onder 5.2, «overig armoedebeleid» in de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord:

Onder artikel 5.2 vallen de uitgaven voor schuldverlichting en activiteiten op het terrein van cultuur, sport en ontwikkeling en draagvlakversterking. Op dit artikel worden tevens de veranderingen in het ODA-budget verantwoord die het gevolg zijn van aanpassingen in de BNP-ramingen en nog moeten worden verdeeld over de overige sub-artikelen in de begroting.

Vraag 16:

Hoe verhouden artikel 5.1 (versterkte multilaterale betrokkenheid) van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en 1.1 (een goed functionerende internationale rechtsorde) van Buitenlandse Zaken zich tot elkaar?

Antwoord:

Artikel 5.1 op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking omvat de vrijwillige bijdragen aan multilaterale organisaties (zoals UNICEF, UNDP en regionale ontwikkelingsbanken) die niet direct aan één van de speerpunten kunnen worden toegerekend. Op artikel 1.1 van de begroting van Buitenlandse Zaken is daarentegen een aantal verplichte contributies opgenomen (bv. aan de VN).

Naar boven