33 400 IV Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2013

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 oktober 2012

In de regeling van werkzaamheden van 2 oktober 2012 (Handelingen II 2012/13, nr. 7, item 6, blz. 9–15) die plaatsvond na de behandeling van mondelinge vragen van de Kamer over de politieke situatie op Curaçao heeft mevrouw Hachchi (D66) verzocht om een brief waarin wordt ingegaan op de benoeming van het interim-kabinet op Curaçao en de rol die de Gouverneur daarbij heeft gespeeld. Uit de vraagstelling en de eerdere mondelinge vraag van mevrouw Hachchi maak ik op dat zij nader geïnformeerd wenst te worden over de benoeming van het interim-kabinet van Curaçao en de rol van de Gouverneur vanuit staatsrechtelijk oogpunt.

Een belangrijke vraag die in dit verband heeft gespeeld alvorens het interim-kabinet op Curaçao aantrad, is of een demissionair kabinet dat van zijn ontbindingsrecht gebruik heeft gemaakt en nieuwe verkiezingen heeft uitgeschreven, in het zicht van die verkiezingen door dat parlement per direct kan worden heengezonden en kan worden vervangen door een interim-kabinet. De voormalige minister-president Schotte heeft gesteld dat door de ontbinding ook het parlement demissionair was en dat deze niet het recht had het vertrek met onmiddellijke ingang te eisen van een regering die haar ontslag al had aangeboden.

Vastgesteld kan echter worden dat volgens de Staatsregeling van Curaçao de ontbinding van de Staten pas ingaat met ingang van het tijdstip dat het nieuw gekozen parlement voor het eerst bijeenkomt. Het ontbindingsbesluit stelt de ontbinding op de dag van 2 november 2012.

Dat impliceert dat de Staten in de oude samenstelling tot 2 november hun rechten en bevoegdheden behouden, zowel in de aanloop naar de verkiezingen van 19 oktober, als daarna tot 2 november. Dat een parlement in een demissionaire periode rekening houdt met de politieke constellatie zoals deze zich voordoet en mogelijk na de verkiezingen zal voordoen, betekent niet dat hij in de periode tussen het ontbindingsbesluit en de daadwerkelijke ontbinding geen gebruik zou mogen maken van de hem ter beschikking staande instrumenten. Een parlement, en dat zijn de Staten, kent geen demissionaire status.

De Staten dienen ook bij een demissionair kabinet en als verkiezingen zijn uitgeschreven bijeen te kunnen komen en hun constitutionele taken te kunnen vervullen. Doordat de voorzitter dit belette, ontstond er een bijzondere situatie. Daarbij is duidelijk geworden dat de meerderheid van de Staten het vertrouwen in de ministers van het – inmiddels demissionaire – kabinet-Schotte had verloren. Deze meerderheid heeft de Gouverneur gevraagd een interim-kabinet te formeren.

Daarop heeft de (waarnemend) Gouverneur de ontslagaanvraag van het kabinet-Schotte ingewilligd. Nadat de Gouverneur adviezen heeft ingewonnen van de fractievoorzitters is een interim-kabinet onder leiding van de heer Betrian beëdigd.

De Gouverneur treedt in een situatie van kabinetsformatie daarbij op als vertegenwoordiger van het staatshoofd, niet als lid van de regering en evenmin als Koninkrijksorgaan. De Gouverneur draagt zorg voor het ordelijk verloop van het formatieproces, waarbij de hem blijkende opvattingen van de meerderheid van het parlement maatgevend zijn. De handelingen van de Gouverneur in een formatieproces zijn uit de aard der zaak gericht op een toekomstige politieke situatie waarbij het zittende kabinet geen rol speelt. Het is daarbij gebruik dat de nieuwe minister-president achteraf verantwoording aflegt aan het parlement over het formatieproces en de uitkomst daarvan.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies

Naar boven