33 400 Nota over de toestand van ’s Rijks financiën

AF BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2015

Tijdens de Algemene financiële beschouwingen in de Eerste Kamer op 19 november 2012 is stilgestaan bij de bankenunie. In september van dat jaar had de Europese Commissie een voorstel ingediend om de Europese Centrale Bank (ECB) de prudentiële toezichthouder te maken. De heer Ester van de ChristenUnie heeft tijdens deze beschouwingen opgebracht dat wij in Nederland in het toezicht op banken ook niet-financiële parameters hanteren ten aanzien van gedrag en integriteit, ofwel de cultuur binnen een bank. De heer Ester heeft mij gevraagd of ik mij sterk zou willen maken om een met Nederland vergelijkbare gedrags- en integriteitscode onderdeel te laten zijn van het toezicht dat de ECB zou uitvoeren. Ik heb hierop geantwoord dat er alles voor te zeggen is om de Nederlandse aanpak ook in Europees verband te agenderen. De eventuele inzet hierop zou eerst na de totstandkoming van het Europees bankentoezicht aan de orde zijn om geen vertragende of complicerende factor te hoeven vormen.

De Europese onderhandelingen hebben geresulteerd in de verordening bankentoezicht inzake het zogenaamde single supervisory mechanism uit 2013 (SSM) en de bijbehorende kaderverordening uit 2014.1 Het Europees prudentieel toezicht door de ECB is op 4 november 2014 aangevangen. Op 12 juni jl. is de Uitvoeringswet verordening bankentoezicht in werking getreden waarmee de nationale regelgeving met het SSM in lijn is gebracht.

In de betreffende verordeningen is vastgelegd dat de ECB bevoegdheden heeft waarmee zij toezicht houdt op de cultuur binnen de significante banken in de aangesloten lidstaten waarop zij het rechtstreeks prudentieel toezicht uitoefent. Uit de verordening bankentoezicht blijkt namelijk dat de taken van de ECB onder meer betrekking hebben op het toezien op solide governanceregelingen. De verordening noemt daarbij onder meer risicobeheerprocessen, de geschiktheid en betrouwbaarheid van bestuurders en het beloningsbeleid (artikel 4 van de verordening).

Dat wil zeggen dat de ECB de bevoegde toezichthouder is die bestuurders van (significante) banken beoordeelt op geschiktheid en betrouwbaarheid. Ook houdt zij toezicht op het beloningsbeleid van de betreffende banken. De ECB is daarbij bevoegd om nationale regelgeving toe te passen op deze terreinen. Verder is de ECB bevoegd het zogeheten supervisory review and evaluation process (SREP) uit te voeren. Dit is een overkoepelende procedure van prudentiële toetsing en evaluatie die jaarlijks wordt uitgevoerd door de toezichthouder. De SREP heeft als voornaamste doel te waarborgen dat bij banken de interne governance, strategieën en processen toereikend zijn voor een gedegen beheersing en dekking van al hun risico's. Ook toetst de toezichthouder binnen het proces de kapitaal- en liquiditeitspositie van banken. De ECB geeft aan dat de SREP het belangrijkste toezichtinstrument is om alle verschillende typerisico’s te adresseren, op grond van de bevindingen bij het lopend toezicht, inspecties ter plaatse en andere toezichtwerkzaamheden.2 Naar aanleiding van de uitkomsten van de SREP kan de toezichthouder verschillende maatregelen nemen. Hieronder vallen onder meer het eisen van aanscherpingen in interne governance en controlesystemen bij banken en het (tijdelijk) verhogen van kapitaaleisen.

Uit de prioriteitenlijst van de ECB voor 2015 in het jaarverslag van de ECB blijkt bovendien dat de ECB de cultuur binnen de onder haar toezicht vallende banken belangrijk vindt. Zoals de ECB aangeeft in dit jaarverslag zullen de gezamenlijke toezichtteams op de significante banken zich richten op governance op het institutionele niveau, zoals de opzet, deskundigheid, diversiteit, cultuur en uitdagingen van de raden van bestuur. Een top-downbeoordeling van de kwaliteit van het risicobereidheidskader en de werkwijzen van de banken is in ontwikkeling, aldus de ECB. Belangrijke instellingen zullen sterk worden aangemoedigd om hun risicobereidheid formeel vast te leggen, en de gezamenlijke toezichtteams zullen controleren of deze risicobereidheid wordt weerspiegeld in het dagelijkse risicobeheer.3

De heer Ester verzocht mij de Nederlandse aanpak in Europees verband te bepleiten. Zoals eerder opgemerkt kent Nederland nationale regelgeving ten aanzien van de beoordeling van de geschiktheid en betrouwbaarheid van bestuurders en het beloningsbeleid van banken. Dit zijn aanvullende regels op de Europese regels (de richtlijn en verordening kapitaalvereisten4) die de ECB toepast in haar toezicht op grond van het SSM. De ECB heeft in haar jaarverslag genoteerd dat zij de komende jaren een prioriteit wil maken van het verder (doen) harmoniseren van dergelijke wetgeving in het SSM. Hiervoor is de Europese wetgever aan zet. Ik zal mij er voor inzetten dat waar in de toekomst de regelgeving op dit terrein verder wordt geharmoniseerd, de Nederlandse wetgeving als voorbeeld zal dienen en dat bij harmonisatie de zogenaamde best practices tot uitgangspunt worden genomen waar ik de Nederlandse regelgeving tot reken.

Tot slot merk ik op dat DNB in september een internationaal seminar organiseert dat betrekking heeft op effectief toezicht op gedrag en cultuur in financiële instellingen. Voor dit seminar zijn onder meer vertegenwoordigers van de ECB uitgenodigd maar ook van het Internationaal Monetair Fonds en andere toezichthouders. Ik ben een van de sprekers op dit seminar en zal de gelegenheid aangrijpen de Nederlandse praktijk toe te lichten.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (SSM-kaderverordening) (Pb EU 2014, L 141).

X Noot
2

ECB Jaarverslag 2014 blz. 56.

X Noot
3

ECB Jaarverslag 2014 blz. 7.

X Noot
4

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176), en verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176).

Naar boven