33 400 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2013

Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2012

Tijdens het notaoverleg over het MIRT, onderdeel Water, op 13 december 2010 (Kamerstuk 32 500 A, nr. 74) heeft de toenmalig staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Milieu uw Kamer toegezegd de resultaten van de onderzoeken naar onder andere de effecten van het realiseren van windmolenparken op zee toe te zenden.

Deze onderzoeken zijn in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd in nauwe samenspraak met en grotendeels gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken (totale kosten onderzoek ca. € 4,1 miljoen). In deze brief presenteer ik u, mede namens de bewindslieden van het ministerie van Economische Zaken, de resultaten van het onderzoek.1

Aanleiding

De realisatie van windmolenparken op zee kan negatieve effecten hebben op het mariene leven. Hierbij kan gedacht worden aan effecten door onderwatergeluid als gevolg van heien, en aanvaringsslachtoffers onder vogels.

Over de aard en omvang van de effecten bestaat nog onbekendheid. Conform de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geldt in dit soort gevallen het voorzorgs-beginsel waarbij op basis van de best beschikbare kennis een veilige marge wordt aangenomen, opdat er redelijkerwijs geen twijfel bestaat over mogelijke schadelijke gevolgen voor de mariene Natura 2000-gebieden. Dit heeft ertoe geleid dat in de vergunningvoorwaarden beperkende voorschriften zijn opgenomen (met name in relatie tot de geluidsproductie) en enkele vergunningen (o.a. in verband met onaanvaardbaar negatieve effecten op Kleine Mantelmeeuwen) zijn afgewezen.

Door toepassing van het voorzorgsbeginsel bij vergunningverlening en beleid worden onaanvaardbaar negatieve effecten op het mariene leven bij de bouw en exploitatie van de huidige parken voorkomen. De keerzijde van het toepassen van het voorzorgbeginsel is dat het ruimtegebruik voor wind op zee wordt beperkt en kostprijsverhogende heibeperkingen moeten worden opgelegd.

Onderzoek

Om meer kennis te krijgen over de ecologische effecten van de realisatie van windmolenparken op zee en zo de voorzorgsmaatregelen mogelijk te versoepelen hebben de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu aan Rijkswaterstaat gevraagd om onderzoek te laten uitvoeren, startend met de meest urgente ecologische vragen rond windparken op zee, het zogenaamde Shortlistonderzoek. Het onderzoek richtte zich op die vragen, die het meest bepalend zijn voor het ruimtegebruik voor wind op zee en de vergunningvoorschriften van de bouw en exploitatie van windturbineparken.

Het onderzoek heeft zich gericht op vislarven (verspreiding en geluidseffecten), zeezoogdieren (verspreiding en geluidseffecten), vogels (verspreiding) en akoestiek. Het onderzoek is uitgevoerd door een consortium (bestaande uit Bureau Waardenburg, SEAMARCO, NIOZ, Imares en TNO) onder leiding van Imares en TNO. De onderzoeken zijn nationaal en internationaal gereviewd.

De eindrapporten met de resultaten van de shortlistonderzoeken zijn ontsloten voor zowel de markt, de kenniswereld als het publiek. De uitkomsten zijn te vinden op de website www.informatiehuismarien.nl onder Shortlist.

Resultaten

Het Shortlistonderzoek heeft veel kennis opgeleverd, die kan worden benut bij beleid en vergunningverlening. Het beleid kan nu scherper worden geformuleerd in de zin dat:

  • Er meer ruimte beschikbaar komt voor windparken op zee op basis van verzamelde gegevens over het gedrag en het verspreidingsgebied van de Kleine Mantelmeeuw.

  • Er meer maatwerk per gebied mogelijk is bij de vergunningverlening in aangewezen en aan te wijzen windgebieden, door meer locatiespecifieke informatie over het voorkomen van soorten.

In bijlage 1 worden de bovenstaande resultaten nader toegelicht.

Op basis van de nieuwe onderzoeksresultaten is het beleidskader uit 2008 geactualiseerd. Hierin is scherper geformuleerd welke methodieken en modellen dienen te worden gehanteerd voor een Passende Beoordeling. Dit is relevant voor toekomstige nieuwe vergunningaanvragen en planvormen voor windparken op zee. Een samenvatting van de actualisatie treft u aan in bijlage 2.

Vervolg

Zoals aangegeven, is met het shortlistonderzoek een belangrijke stap voorwaarts gezet, maar zijn nog niet alle kennisleemtes voldoende ingevuld. Om die reden zijn er vervolgonderzoeken gedefinieerd, waarbij prioriteit is gegeven aan kansrijke onderzoeken die kunnen leiden tot een optimaler ruimtegebruik en kostenreductie voor wind op zee. Ook deze vervolgonderzoeken zullen in nauwe samenwerking met de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu worden uitgevoerd. Deze aanvullende onderzoeken zullen in 2015 worden afgerond. Uw Kamer zal uiteraard worden geïnformeerd over de resultaten van deze onderzoeken.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven