33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

F VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 23 november 2015

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. De commissie verzoekt de regering de vragen uiterlijk 4 december 2015 te beantwoorden. Vertrouwende op een volledige en tijdige reactie achten de leden van de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.2

Inleiding

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun vragen. Zij hebben nog de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie willen de regering bedanken voor de verhelderende antwoorden op de vragen die zij gesteld hebben in het voorlopig verslag. Zij hebben nog de volgende opmerkingen en vragen.

De fractieleden van GroenLinks danken de regering voor de beantwoording. Zij hebben nog een aantal nadere vragen.

De fractieleden van de PvdD danken de regering voor de beantwoording. Zij hebben nog een aantal vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De faunabeheereenheden worden uitgebreid met een lid van maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld een natuurorganisatie. Tijdens de deskundigenbijeenkomst3 bleek dat deze organisaties er niet op vertrouwen dat zij gewicht in de schaal kunnen leggen, ofwel dat een toevoeging uit hun gelederen tot een evenwichtige samenstelling van de faunabeheereenheden zal leiden. De gedachte is dat er een eenling tussen een groep mensen komt te zitten die heel andere ideeën hebben en een ruime meerderheid vertegenwoordigen. Is de regering het met de SP-fractieleden eens dat het belangrijk is dat de faunabeheereenheid een evenwichtige samenstelling heeft? Hoe kan zij garanderen dat er een evenwichtige samenstelling is, waarbij ook de belangen van alle betrokken partijen/stakeholders worden vertegenwoordigd? En is de regering bereid om kaders te stellen waaruit de vertegenwoordiging van de deelnemers aan de faunabeheereenheden uit dient te bestaan?

Wanneer een lid van een faunabeheereenheid van mening is dat de faunabeheereenheid niet doet waarvoor ze is opgericht, waar kan deze persoon dit dan melden? En wat kunnen daarvan de consequenties zijn?

Er zal achteraf verantwoording afgelegd moeten worden door jagers over de maatregelen die er in een gebied zijn genomen. Hoe wordt een dergelijke verantwoording gecontroleerd? Zal er voldoende capaciteit zijn om die controle daadwerkelijk uit te oefenen? En wie controleert uiteindelijk de controleur?

In het wetsvoorstel wordt gesproken over duurzame jacht. Er zijn echter meerdere manieren om tot een goede wildstand te komen. Tijdens de deskundigenbijeenkomst4 werd gemeld dat menselijk ingrijpen weer leidt tot volgende menselijke ingrepen. Tevens zijn er mogelijkheden om de groei van populaties van een aantal dieren te beperken op andere manieren dan ze te bejagen (bijvoorbeeld het schudden van eieren van ganzen). Is de regering het met de SP-fractieleden eens dat er bij het voorkomen of oplossen van overpopulatie, ook zou moeten worden gekeken naar andere manieren dan bejaging om dit te bewerkstelligen?

Tijdens de deskundigenbijeenkomst5 is benadrukt wat het belang van nationaal natuurbeleid is. Hoe kan de regering de samenhang in het natuurbeleid garanderen terwijl er zoveel verschillende entiteiten iets over te zeggen hebben?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Het is duidelijk dat het Rijk via de Provinciewet en de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (wet NErpe), «harde» sturingsinstrumenten heeft om bij nalatigheid rekenschap te vergen van de provincies ten aanzien van de in Europees verband aangegane verplichtingen. Tegelijkertijd zijn dit in hoge mate «reactieve» instrumenten die trachten te herstellen wat op enig moment verkeerd is gegaan. Het is de vraag of «zachte» sturingsinstrumenten aan de voorkant (convenanten, financiële afspraken, samenwerkingsarrangementen, instructieregels rondom monitoring et cetera)6 hierbij niet een meer bepalende rol moeten spelen. Wat is de visie van de regering hierop en in welke mate wil zij hierop actief inspelen?

Gelet op de ongunstige staat van instandhouding van veel Europese natuurwaarden in Nederland (80%) en de instrumenten die de Wet natuurbescherming en de nieuwe Omgevingswet mogelijk maken, willen de leden van de PvdA-fractie de vraag stellen of een programmatische aanpak ten behoeve van een actieve soortenbescherming, die de regering zou moeten opstellen in overleg met provincies, gemeenten en waterschappen, niet een krachtiger instrument zou zijn dat bijdraagt aan de nationale doelstellingen, conform artikel 12 van de Habitatrichtlijn.

Uit de beantwoording van de zijde van de regering is duidelijk geworden dat de beoogde samenhangende, transparante en met draagvlak tot stand te brengen faunabeheerplannen sterk afhankelijk zijn van de mate waarin de provincies erin slagen hun faunabeheereenheid op een goede wijze, breed en divers, te doen samenstellen en de wijze waarop de informatie kan worden verzameld voor een goede cijfermatige basis van deze plannen.7 Is de regering het met de PvdA-fractieleden eens dat er bijzondere aandacht en betrokkenheid nodig is om het opstarten van deze faunabeheereenheden te doen slagen? En wil zij ook met de nodige betrokkenheid en bijdragen ten behoeve van de «governance» van deze overleggremia, haar rol spelen ten behoeve van een goede vergunningverlening die bijdraagt aan nationale en de Europese beschermingseisen? Welke initiatieven zou zij hierbij willen nemen?

Vreest de regering niet een ongewenste juridificering als provincies onverhoopt er niet in slagen de vergunningverlening en toezichtfunctie te baseren op een breed tot stand gebracht faunabeheerplan? Is zij bereid overleg te entameren tussen partijen ten behoeve van een «nationaal» akkoord waar provinciale afspraken van kunnen worden afgeleid?

Uit de beantwoording blijkt dat de regering overweegt via «aanvullingswetvoorstellen» de inbouw van de Wet natuurbescherming te regelen in de Omgevingswet.8 Tegelijkertijd wordt er nog gewerkt aan «praktische» oplossingen ter zake van de gemeentelijke verantwoordelijkheid van de natuurtoets bij de vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op dit moment ontbreekt het bij de PvdA-fractieleden aan inzicht in deze oplossingen. Het op orde brengen van de noodzakelijke capaciteit en kunde bij alle gemeenten lijkt niet goed mogelijk, en een rol van de omgevingsdiensten lijkt meer voor de hand te liggen. Er zullen aanvullende afspraken moeten komen, op financieel en beleidsmatig terrein, om deze capaciteit te borgen tussen de provincies en de betrokken besturen van de omgevingsdiensten. Wat is de visie van de regering hieromtrent en op welk moment zal de regering de Kamer ter zake kunnen informeren?

Tijdens de deskundigenbijeenkomst is van de zijde van de Vogelbescherming gewezen op de te ruime formulering van het artikel 3.16 van het wetsvoorstel ten behoeve van vrijstelling van gemeenten ter bestrijding van overlast door inheemse vogels en andere beschermde dieren in de bebouwde kom.9 Kan de regering de PvdA-fractieleden informeren met betrekking tot de stelling dat artikel 3.16 van het wetsvoorstel overbodig is, gelet op de regelingen in artikel 3.3, artikel 3.8 en artikel 3.10 van het wetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie kijken uit naar de antwoorden van de regering op hun nadere vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De regering geeft aan dat een aanwijzingsbevoegdheid van het Rijk richting de provincies, ingeval nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen in het geding is, niet nodig is. Het kabinet kan in dat geval op basis van de Provinciewet en de Wet NErpe de nodige maatregelen nemen.10 Is de regering het eens met de fractieleden van GroenLinks dat deze wetten veel minder mogelijkheden bieden tot actief ingrijpen? Zo ja, waarom acht de regering dit afdoende?

Op welke wijze voorziet de Wet natuurbescherming in bescherming van gebieden, grenzend aan Natura 2000-gebieden, waar activiteiten schadelijke effecten kunnen hebben op soorten en habitats van de desbetreffende Natura 2000-gebieden? Kunnen de Europese verplichtingen voldoende geborgd worden, wanneer ook aangrenzende gebieden niet beschermd worden?

Veel soorten, zoals de grutto, leven in landelijke gebieden waar geen «natuurstatus» op rust, zoals in agrarische cultuurgebieden. Op welke wijze denkt de regering met de Wet natuurbescherming ook in deze gebieden soorten te beschermen?

Acht de regering de bescherming van landschappen van belang? Zo ja, waarom laat zij de keuze voor het al dan niet beschermen volledig over aan de provincies?

De regering geeft aan dat een apart regime voor «beschermde natuurmonumenten», zoals nu bestaat, niet nodig is, omdat 98% van deze gebieden in het Natuurnetwerk Nederland is gelegen.11 Welke gebieden vallen buiten het Natuurnetwerk en waarom is niet gekozen voor een beschermend regime voor deze gebieden?

De regering antwoordt op de vraag hoe actieve soortenbescherming wordt ingevuld, dat dit gebeurt door monitoring.12 Monitoring op zich leidt nog niet tot actieve bescherming. Graag horen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de regering de actieve soortenbescherming gaat uitvoeren. Ten aanzien van de motie-Grashoff/Leenders ten behoeve van actieve soortenbescherming van weidevogels13, verwijst de regering naar een brief die eind oktober naar de Tweede Kamer zou worden verstuurd. Graag horen de GroenLinks-fractieleden of deze brief inmiddels is verstuurd, zodat zij het antwoord op hun vraag kunnen vernemen.

De regering acht het niet nodig dat natuur op zee, en bescherming van vissen en weekdieren onder deze wet vallen, omdat andere beschermingsregimes van kracht zijn. Het kabinet verwijst onder meer naar het gemeenschappelijk visserijbeleid, wat het kader biedt voor maatregelen met het oog op de Vogel- en Habitatrichtlijn.14 De fractieleden van GroenLinks vinden het gemeenschappelijk visserijbeleid een nogal magere vorm van natuurbescherming. Hoe wordt hier invulling gegeven aan actieve soortenbescherming?

De regering antwoordt dat na amendering de Wet natuurbescherming doelen ten aanzien van de jacht realiseert met minder administratieve lasten voor burgers.15 De fractieleden van GroenLinks betoogden dat het vervallen van het verplichte afschotplan juist de waarborgen voor terughoudende inzet van jacht, alleen wanneer het noodzakelijk is, ondergraaft. Acht de regering het geamendeerde wetsvoorstel gelijkwaardig op dit punt? Zo ja, graag een toelichting. Waarom hoeven jachtaktehouders gegevens over afschot alleen te verstrekken aan faunabeheereenheden en niet aan de provincie of het publiek? Een evenredige vertegenwoordiging van natuur-en dierenbeschermingsorganisaties in de provinciale faunabeheereenheden is niet in de Wet natuurbescherming geregeld, en wordt aan de provincies overgelaten. Is de regering het met de fractieleden van GroenLinks eens dat deze evenredige vertegenwoordiging van groot belang is, en wil zij dit bij wet regelen?

Sovon betoogde tijdens de deskundigenbijeenkomst16 dat het van groot belang is dat uniforme gevalideerde telmethoden worden gehanteerd om tot betrouwbare bepalingen van trends in de populaties van in het wild levende dieren te komen. Dit is onder andere belangrijk voor adequate monitoring door provincies. Zal de regering borgen dat dit adequate systeem van monitoring tot stand komt, en leidt tot betrouwbare en vergelijkbare rapportages die een adequaat beeld geven van de trends in populaties? Zal de regering borgen dat ook faunabeheereenheden deze gevalideerde telmethodieken hanteren?

Provincies krijgen zeer ruime bevoegdheden om vrijstellingen en ontheffingen te verlenen in het kader van schadebestrijding en overlastbestrijding, onder meer aan gemeenten voor overlast in de bebouwde kom. Welke criteria worden gehanteerd voor schade en overlast? Zijn deze vrijstellingsregelingen niet dermate ruim dat ze in strijd zijn met Europese regels, zoals de Vogelrichtlijn?

Op welke wijze zal de regering de handhaving van de Wet natuurbescherming versterken? Acht de regering alle vergunningverlenende instanties in staat om deze taak adequaat te vervullen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De fractieleden van de PvdD zijn van mening dat het beschermingsniveau bij zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming wordt teruggeschroefd met de Wet natuurbescherming; beschermde natuurmonumenten vervallen, de verbodsbepalingen sluiten aan bij de, minder strenge, Europese richtlijnen en het beschermingsregime van «nationale soorten» is afgezwakt.

Het wetsvoorstel is primair geschreven vanuit de wens om bestaande wetgeving te vereenvoudigen en samen te voegen, regeldruk te verlagen en bevoegdheden te herverdelen. De bescherming van diersoorten en van individuele dieren vindt plaats door strikte afmeting aan de Europees- en internationaalrechtelijke kaders. Deze bieden aanzienlijk minder bescherming dan de Flora- en faunawet (Ffw). Daarnaast ontbreken heldere, landelijk gestelde kaders waarbinnen de taken en bevoegdheden van provincies kunnen worden uitgevoerd. Kan de regering aangeven in welk opzicht zij van mening is dat de bescherming van de natuur verbetert ten opzichte van de vigerende wetgeving?

Ten opzichte van één beschermingsregime in de Ffw, heeft de regering in dit wetsvoorstel verschillende beschermingsregimes uit de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en de Verdragen van Bonn en Bern als uitgangspunt genomen, en daarbij toegewerkt naar het absolute minimum dat deze internationale afspraken verplicht stellen. De PvdD-fractieleden constateren dat elk van deze internationale verdragen en richtlijnen verschillende specifieke afwijkingsgronden kent, wat de helderheid, de vereenvoudiging van wetgeving, en de beschermingsgraad van de natuur, de planten en de dieren niet ten goede komt. Werkelijke bescherming wordt ingeruild door wat weliswaar wettelijke bescherming heet, maar waarvan geen bescherming uitgaat. Kan de regering aangeven of zij meent dat de Nederlandse wetgeving op dit gebied hogere ambities zou mogen hebben dan de binnen Europees verband vastgestelde minimumeisen? Zo ja, op welke wijze wil zij deze ambities vorm en ruimte geven? Zo nee, waarom niet?

Jacht

Het verlaten (omkeren) van het uitgangspunt dat in natuurgebieden in beginsel niet gejaagd mag worden, is een grote stap terug ten aanzien van de huidige wetgeving. Dit levert conflicten op tussen natuurbeheerders en jagers. Natuurbeheerders kunnen in het geval van verlaten van het huidige standpunt, niets anders doen dan jacht in hun natuurgebied toestaan of bij gebreke daarvan, aansprakelijk worden gesteld. Kan de regering aangeven of dit uitgangspunt niet een aanzienlijke aantasting van het eigendomsrecht en de beheersvrijheid met zich brengt van terreineigenaren en terreinbeheerders die willen beheren zonder gebruikmaking van het jachtgeweer? Hoe ziet de regering de vrijheid van grondbezitters om hun terrein jachtvrij te beheren, zonder het risico op ongewenste inmenging van buitenaf en/of schadeclaims?

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat het openen van de jacht in Natura 2000-gebieden een zeer kwalijke zaak is. Als de natuur ergens haar gang zou mogen gaan, dan is dat in internationaal beschermde natuurgebieden. De regering maakt het nog erger door de jachthouder in Natura 2000-gebieden verantwoordelijk te houden voor vermeende schade die dieren uit het Natura 2000-gebied buiten het terrein van de jachthouder aan zouden richten. Hierdoor kan een natuurbeheerder, die geen jacht toestaat om te voorkomen dat natuurwaarden worden aangetast, gedwongen worden om jacht toe te staan of aansprakelijk worden gesteld. Waarom bevordert de regering met deze constructie rechtszaken tussen omwonenden en beheerders van natuurgebieden? Op basis van welke feiten en omstandigheden, gebaseerd op welk onafhankelijk onderzoek, vindt de regering dat de huidige praktijk van geen jacht in Natura 2000-gebieden en geen mogelijkheid tot aansprakelijkstelling, gewijzigd moet worden?

In de voorgestelde Wet natuurbescherming blijft plezierjacht, dat wil zeggen jacht zonder objectief vastgestelde nut of noodzaak, voortbestaan. Volgens de fractieleden van de PvdD betekent dat de bestaande jachtpraktijk niet of nauwelijks zal veranderen.

De claim dat jagers bijdragen aan duurzaam populatiebeheer, wordt verdedigd door de jacht voor te stellen als substituut voor predatie. Die voorstelling is misleidend, want de rol van predatie in ecosystemen is relatief, en predatie speelt in onze contreien een ondergeschikte rol. Met dit ecologisch gegeven wordt in het faunabeheer-met-het-jachtgeweer geen rekening gehouden. Het feit dat grote delen van populaties jaarlijks geschoten worden, geeft aan dat er geen sprake is van dat jacht bij zou dragen aan enige vorm van natuurlijk evenwicht. Integendeel, het evenwicht wordt temeer verstoord, doordat de natuurlijke populatiedynamiek en natuurlijke groepsprocessen letterlijk aan flarden worden geschoten. Kan de regering aangeven op basis van welke feiten en omstandigheden zij tot de gevolgtrekking komt dat faunabeheer-met-het-jachtgeweer op enigerlei wijze zou reguleren c.q. populatievraagstukken in positieve zin zou beïnvloeden?

Controle ontheffingen

De controle van ontheffingen moet worden aangescherpt. Als jarenlange intensieve bestrijding van bijvoorbeeld Schipholganzen niet effectief is gebleken, dan behoort een ontheffing voor deze bestrijdingsmethode niet langer te worden verstrekt. De fractieleden van de PvdD stellen voor dat een onafhankelijk instituut als Sovon of Alterra, uitstaande ontheffingen na (bijvoorbeeld) drie jaar op resultaat controleren. Als de methoden niet effectief blijken, dan dient de ontheffing te worden opgeheven. De PvdD-fractieleden vragen de regering om een reactie hierop.

Overlast

In de Wet natuurbescherming wordt «overlast» als reden genoemd om tot bestrijding van beschermde diersoorten over te gaan (artikel 3.16 van het wetsvoorstel). Gemeenten kunnen een vrijstelling krijgen van de provincie om over te gaan tot bestrijding van beschermde diersoorten. Die vrijstelling is niet vatbaar voor beroep of bezwaar, omdat het hier een algemeen verbindend voorschrift (avv) betreft. Dit gegeven maakt toetsing van het beleid door de rechterlijke macht feitelijk onmogelijk, hetgeen vanuit democratisch oogpunt en handhaving van de rechtsbeginselen als onwenselijk gezien moet worden. Ook betekent dit een achteruitgang in de rechtsbescherming van beschermde diersoorten. Dit alles is in strijd met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Waarom heeft de regering voor een avv gekozen en is zij bereid alsnog bezwaar en beroep tegen een dergelijke vrijstelling mogelijk te maken?

Handhaving

In de praktijk ontbreekt zo goed als volledig effectieve en onafhankelijke controle. Politie, buitengewoon opsporingsambtenaren, et cetera doen niets en/of zijn niet onpartijdig. Op welke wijze heeft de regering gewaarborgd dat er onafhankelijk toezicht blijft bestaan wanneer jachtopzichters zowel geacht worden de belangen van hun jachtheer te dienen (bij wie zij veelal in dienst zijn) als de wet te handhaven? In het recente verleden hebben zich tal van situaties voorgedaan waarin die twee uitgangspunten met elkaar op gespannen voet bleken te staan. Geen enkele werknemer verbaliseert zijn werkgever makkelijk, laat staan zichzelf. De sociale controle in het buitengebied is tot een minimum beperkt, de politie heeft nauwelijks mogelijkheden tot handhaving van groene wetten en nachtelijk afschot speelt zich geheel af buiten politietoezicht en sociale controle. Hoe borgt de regering de objectieve handhaving, anders dan door blind vertrouwen uit te spreken in functionarissen die ook in de uitoefening van hun eigen taak afhankelijk zijn van degenen die ze moeten controleren?

De leden van de PvdD-fractie maken zich verder zorgen over het feit dat veel ruimte wordt geboden aan provincies om beleid te voeren met betrekking tot het aanwijzen van natuurgebieden voor het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur), evenals voor het beheer van deze natuurgebieden. Het provinciale natuurbeleid is in veel gevallen te vrijblijvend. Het zet de instandhouding en versterking van Natuurwerk Nederland op het spel. Het is een illusie om te denken dat een optelsom van twaalf provinciale rapportages over natuur als vanzelfsprekend het landelijke beeld zullen weergeven. Daar moet op worden gestuurd, om niet achteraf met extra onderzoeken en dus met kosten te worden geconfronteerd. De natuur houdt zich immers niet aan provinciale grenzen. Welke waarborgen ziet de regering voor eenduidige wetstoepassing? Hoe kunnen landelijke belangenbehartigers op het gebied van flora en fauna geacht worden in twaalf provincies belangenbehartiging voor dieren, natuur en milieu te organiseren, wanneer hun enige invloed bestaat uit een minderheidspositie of een vrijblijvend waarnemerschap binnen een door jagers gedomineerde faunabeheereenheid?

In het wetsvoorstel wordt de verantwoordelijkheid voor het actieve soortenbeleid, in artikel 1.12, bij de provincies gelegd. De instrumenten die bij het vormgeven van het actieve soortenbeleid kunnen worden ingezet, zijn divers en neergelegd in verschillende wettelijke kaders. Het gaat dan bijvoorbeeld om planologische instrumenten, subsidie en grondverwerving. Indien maatregelen voor specifieke soorten, soortgroepen of leefgebieden nodig zijn, kan dat – zoals op dit moment reeds gebeurt – via buitenwettelijke soortmanagementplannen, maar ook de programmatische aanpak kan daarvoor worden gebruikt. Het wetsvoorstel voorziet niet in de mogelijkheid om actieve soortenbescherming dwingend te bewerkstelligen. Nu de verbodsbepalingen in een lager beschermingsniveau voorzien dan in de vigerende wetgeving, klemt het ontbreken van een dwingend instrumentarium voor actieve soortenbescherming echter des te meer. Graag een reactie van de regering hierop.

Volgens de artikelen 3.1 en 3.5 van het wetsvoorstel is het verboden om diersoorten «opzettelijk» te verstoren of te doden. In de praktijk kan dit betekenen dat zonder wettelijke overtreding te begaan, belangrijke stiltegebieden toch kunnen worden verstoord. Prof. dr. H. Olff van de Rijksuniversiteit Groningen illustreerde dit met een praktijkvoorbeeld.17 In de Waddenzee liggen gebieden die onder artikel 20 van de huidige Natuurbeschermingswet 1998 beschermd zijn. Deze plekken zijn vaak rustgebieden voor zeehonden en wadvogels en vormen een randvoorwaarde voor het voortbestaan van hun populaties. Jaarlijks wordt een aantal mensen bekeurd omdat zij de zeehonden en rustende vogels verstoren. Dit jaar zijn, vooruitlopend op de Wet natuurbescherming, een aantal processen-verbaal met betrekking tot verstoringen van dieren op het wad, verscheurd. Onder de Wet natuurbescherming kunnen de overtreders immers aanvoeren dat verstoringen die zij aanbrachten, niet zo bedoeld waren. De leden van de PvdD-fractie vinden dit zorgwekkend en willen van de regering weten hoe zij de bescherming van gebieden die kwetsbaar zijn voor verstoring, waaronder het door UNESCO aangewezen beschermde Waddengebied, borgt met deze wet.

Controle achteraf geeft een veel te groot mandaat aan hobbymatig belanghebbenden: hoe kan sprake zijn van wettelijke erkenning van de intrinsieke waarde van dieren, dat wil zeggen hun waarde los van hun nut voor de mens, wanneer diezelfde dieren louter voor het plezier van een jager mogen worden afgeschoten? Kan de regering aangeven waarom zij van mening is dat de lijst van vrij bejaagbare soorten onderdeel dient te zijn van de Wet natuurbescherming, die niet benutting maar bescherming als uitgangspunt zou moeten hebben?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Gerkens

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV) (vice-voorzitter), Bruijn (VVD), Gerkens (SP) (voorzitter),

Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Meijer (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Schnabel (D66),Verheijen (PvdA), Vreeman (PvdA)

X Noot
2

Op 26 oktober 2015 is in de Eerste Kamer een deskundigenbijeenkomst gehouden over de Wet natuurbescherming. Het verslag van deze bijeenkomst is nog niet definitief vastgesteld. Derhalve is het niet mogelijk om te verwijzen naar een Kamerstuk.

X Noot
3

Zie voetnoot 2.

X Noot
4

Zie voetnoot 2.

X Noot
5

Zie voetnoot 2.

X Noot
6

Zie het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI), «Ruimte voor de regio in Europees beleid», september 2015, p. 34.

X Noot
7

Kamerstukken I 2015/16, 33 348, D, p. 20.

X Noot
8

Kamerstukken I 2015/16, 33 348, D, p. 10.

X Noot
9

Zie voetnoot 2.

X Noot
10

Kamerstukken I 2015/16, 33 348, D, p. 11.

X Noot
11

Kamerstukken I 2015/16, 33 348, D, p. 25.

X Noot
12

Kamerstukken I 2015/16, 33 348, D, p. 27.

X Noot
13

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 130.

X Noot
14

Kamerstukken I 2015/16, 33 348, D, p. 27–28.

X Noot
15

Kamerstukken I 2015/16, 33 348, D, p. 29.

X Noot
16

Zie voetnoot 2.

X Noot
17

Zie voetnoot 2.

Naar boven