33 328 Voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid)

35 112 Voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (Wijzigingswet Woo)

O1 VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING2

Vastgesteld 13 april 2021

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben niet zonder zorgen kennisgenomen van de voorstellen van de initiatiefnemers. Zij vragen de indieners en de Minister te reflecteren op de gedachten die leven bij deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel en de novelle. De leden onderschrijven de doelstellingen van het voorstel en benadrukken dat de voorgestelde maatregelen een essentiële verbetering van de openbaarheid van bestuur zullen brengen. De leden hebben enkele vragen voor de initiatiefnemers en de regering.

De leden van de fractie van D66 nemen met belangstelling kennis van de wetsvoorstellen Woo. Zij stellen vast dat het een minder ingrijpend voorstel is geworden dan de initiatiefnemers oorspronkelijk beoogden. Zo is de registerplicht vervallen en de afgrenzing van welke documenten tot het domein van de wet behoren aangescherpt. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de Fractie-Nanninga hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel en de novelle en hebben nog enige vragen aan de initiatiefnemers en de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefvoorstel Wet open overheid en de novelle Wet open overheid (33 328 / 35 112). Zij onderschrijven het doel van een transparante en actief openbaarmakende overheid. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de wetsvoorstellen en hebben een aantal vragen.

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Wet Open Overheid en de daarbij ontwikkelde novelle. De leden van deze fractie hebben een aantal vragen.

De leden van de fractie van de PvdD sluiten zich aan bij alle vragen die in het voorlopig verslag zijn gesteld.

2. Algemeen

Het initiatiefwetsvoorstel Woo kent al een lange voorgeschiedenis. Er is in de tussenliggende jaren veel gebeurd. Niet in het minst in de afgelopen weken en maanden. Juist ook op het terrein van de gedachtevorming over het transparant functioneren van de overheid. Denk aan het rapport van de commissie-Van Dam over de Toeslagenaffaire en de kabinetsreactie hierop. Of aan het debat over de uitgelekte respectievelijk onder druk van de Tweede Kamer vrijgegeven papers van de verkenners en de aantekeningen van hun secretariaat aan het begin van het recente formatieproces. Dit brengt de leden van de CDA-fractie tot de volgende vragen aan de initiatiefnemers en de regering. Is het nog wel dienstig de behandeling van de onderhavige voorstellen voort te zetten? Of bestaat niet meer behoefte aan een fundamentele herbezinning op de manier waarop de overheid – centraal en decentraal – op een bij de tijdgeest passende en efficiënte wijze transparantie betracht over haar doen en laten? Is het geen tijd voor «radicale hervormingen», waarover eerder bij de komende kabinetsformatie richtinggevende afspraken moeten worden gemaakt dan voor technische wijzigingen van de bestaande wetgeving? En moet het bij die hervormingen niet meer over de attitude en mentaliteit van overheidsdienaren – ambtelijk en bestuurlijk – gaan dan over toevoeging van nog meer regels en controlemechanismen? Of anders gezegd: hoe kunnen we slim investeren in een cultuur van vertrouwen in plaats van in een al maar uitdijend systeem van regels en controle, dat gebaseerd is op wantrouwen? Hoe denken de initiatiefnemers dat hun initiatiefvoorstel wezenlijk kan bijdragen aan de door de leden van de CDA-fractie zo gewenste mentaliteitsverandering?

De verdere behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel en de novelle vinden plaats tegen de achtergrond van de grote actualiteit van bestuurscultuur en informatievoorziening tussen regering, parlement en burger, mede als gevolg van de Toeslagenaffaire. Hebben initiatiefnemers de laatste inzichten en ontwikkelingen voldoende kunnen incorporeren in het voorstel, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Het (actief) verstrekken van informatie is als gevolg van de recente Toeslagenaffaire en het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag Ongekend onrecht in een nieuw daglicht komen te staan, zo stellen de leden van de Fractie-Nanninga. Het oorspronkelijke wetsvoorstel dateert echter al van ver voor de Toeslagenaffaire. Kunnen de initiatiefnemers reflecteren op hoe hun inmiddels langdurig lopende initiatiefwetsvoorstel Woo inclusief novelle zich verhoudt tot de Toeslagenaffaire, specifiek ten aanzien van het (actief) verstrekken van informatie door de overheid? Zijn de voorstellen Woo, mede gelet op de lessen uit de Toeslagenaffaire, volgens de initiatiefnemers dan eigenlijk wel ambitieus genoeg? Is er niet juist véél meer nodig? Zijn de initiatiefnemers van mening dat indien de Woo van kracht was geweest de afgelopen jaren, de Toeslagenaffaire in al haar hevigheid zich niet op deze wijze zou hebben voorgedaan? Op welke punten zien de initiatiefnemers de Woo een nieuwe «toeslagenaffaire», tenminste ten aanzien van het verstrekken van informatie door de overheid, voorkomen?

De leden van de PvdD-fractie wensen in het bijzonder de vraag van de Fractie-Nanninga te onderstrepen of het voorstel – mede in het licht van de gewijzigde opvattingen over openbaarheid op basis van de «lessen» die uit de Toeslagenaffaire kunnen worden getrokken – wel voldoende ambitieus is. Waarom is de zogeheten Rutte-doctrine niet verlaten, zo vragen deze leden.

In de wetsbehandeling tot nu toe en buiten het parlement is door de initiatiefnemers aangegeven dat dit voorstel een «compromis» betreft. Kunnen de initiatiefnemers helder aan de aan het woord zijnde leden uiteenzetten op welke punten dat «compromis» nodig was? Welke partijen stonden tegenover elkaar? Waar liepen hun belangen dan precies uiteen? En hoe zijn die uiteindelijk afgewogen en heeft dat geleid tot een compromis? Graag krijgen de leden van de Fractie-Nanninga inzicht in de totstandkoming van «het compromis».

Er is een aanzienlijk aantal belangenorganisaties negatief over dit wetsvoorstel, zo stellen deze leden. VVOJ, NVJ, Genootschap van Hoofdredacteuren, OSF en NDP willen veranderingen zien in het voorstel. Hoe kijken de initiatiefnemers tegen deze kritiek aan?

3. Recht op toegang

De initiatiefnemers geven aan dat het toegankelijk maken van publieke informatie geen gunst is van de overheid, maar een recht van de burger. De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven dat het voorliggende voorstel hier meer invulling aan geeft dan de huidige Wet openbaarheid van bestuur. In het rapport van de Staatscommissie Grondwet uit 2010 wordt, in lijn met het advies van de eerdere commissie-Franken, echter voorgesteld om een zelfstandig grondrecht op toegang tot bij de overheid berustende informatie in de Grondwet op te nemen, in de volgende vorm: «Ieder heeft recht op toegang tot bestuurlijke documenten onder bij wet te stellen beperkingen.» Een van de argumenten die hiervoor aangehaald wordt, is «het evenwicht in het stelsel van grondwettelijke informatierechten, in het bijzonder bij de belangenafweging van – botsende – openbaarheidsaanspraken en de grondrechten op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op de bescherming van persoonsgegevens3» Hoe duiden de initiatiefnemers dit voorstel van de Staatscommissie? Zijn de initiatiefnemers van mening dat dit een waardevolle toevoeging aan het juridisch kader zou zijn na invoering van het voorliggende voorstel? Zijn de initiatiefnemers van mening dat de proportionaliteitsafweging van verschillende rechten zoals benoemd door de Staatscommissie voldoende uitgewerkt is in het voorliggende voorstel? En zou een grondwettelijke status van het recht op toegang tot bestuurlijke documenten volgens de initiatiefnemers tot een andere uitkomst van de proportionaliteitsafweging leiden, met nog meer mogelijkheden voor toegang tot informatie? Hoe duidt de regering het advies voor deze grondwetswijziging, in het licht van het voorliggende voorstel?

De initiatiefnemers geven aan dat met het voorliggende voorstel wordt voldaan aan het Verdrag van Tromsø. Nederland heeft dit verdrag nog niet ondertekend. Is de regering voornemens om, indien het voorliggende voorstel aangenomen wordt, het Verdrag van Tromsø wel te ondertekenen? Waarom wel of niet, zo vragen deze leden de regering.

De leden van de Fractie-Nanninga wensen ter zake het volgende naar voren te brengen. Nederland was in 2009 initiatiefnemer van het Verdrag van Tromsø, waarin het algemeen recht op toegang tot officiële documenten van overheidsinstanties werd vastgelegd. Dit verdrag is tot op heden niet geratificeerd door Nederland. Dit terwijl er tot voor kort nog één land nodig was om ervoor te zorgen dat de verdragstekst ook daadwerkelijk rechtsgeldig zou worden. Notabene nadat Oekraïne zich als tiende land meldde voor ratificering, kon het Tromsø-verdrag op 1 december 2020 in gang worden gezet. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe zij tegen het Verdrag van Tromsø aankijken in relatie tot de door hen ingediende voorstellen Woo? Welke belangrijke verschillen zien zij tussen het verdrag en hun voorstellen en kan per afwijking van het verdrag worden aangegeven waarom deze afwijking beter zou zijn dan wat in het verdrag staat? Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen het feit dat Nederland als initiatiefnemer dit verdrag uiteindelijk niet ondertekend heeft? En een land als Oekraïne wel? Wat zegt dit de initiatiefnemers? Kunnen de initiatiefnemers aangeven waarom zij in plaats van het voorliggende voorstel te doen, niet actief werk gemaakt hebben van het alsnog Nederland bewegen tot het ratificeren van en aansluiten bij het Tromsø-Verdrag? Toenmalig Minister Dönner sprak in 2011 de volgende woorden in de Tweede Kamer ten aanzien van het verdrag van Tromsø: «Totdat een definitief besluit is genomen over ondertekening van het verdrag zullen geen voorstellen worden gedaan tot wijziging van de Wob die indruisen tegen de bepalingen in het verdrag van Tromsø.» Kunnen de initiatiefnemers beargumenteren hoe hun wetsvoorstellen Woo zich verhouden tot deze uitspraak? In beide wetsvoorstellen Woo is de categorie «jurisprudentie» niet te vinden. Een categorie die volgens het Verdrag van Tromsø wel verplicht is. Waarom ontbreekt dit? Kunnen de initiatiefnemers dat aan deze leden toelichten? Welk land zien de initiatiefnemers als gidsland als het gaat om een transparantie en een actief informatieverstrekkende overheid? En waarom?

4. Begripsbepalingen

De leden van de fractie van de PvdA hebben allereerst een reeks vragen aan de initiatiefnemers naar de precieze betekenis van enkele begrippen in de voorstellen Woo. In artikel 2.1 ontbreekt het begrip «intern beraad», terwijl dit elders in de wet wel wordt gehanteerd. Hoewel dit begrip reeds in de Wob is opgenomen, zouden deze leden van de initiatiefnemers nog eens een precieze omschrijving ontvangen wat met «intern beraad» in de Woo wordt bedoeld.

Het begrip «persoonlijke beleidsopvattingen» is (in artikel 5.2, eerste lid Woo) wel omschreven. Het gaat daarbij om «ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter». Betekent het woord «ambtelijk» hier dat adviezen, visies, standpunten en overwegingen van externen die aanwezig zijn bij het intern beraad of door het intern beraad gevraagde externe adviezen daar niet onder vallen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat is hier dan de betekenis van de term «ambtelijk»?

In artikel 5.2., tweede lid Woo wordt gesproken van «bestuursvoering». Hoewel dit begrip eveneens uit de Wob is overgenomen, vragen deze leden wat hiermee in de Woo precies wordt bedoeld en wat het verschil is met «beleidsvoering» en «besluitvorming»;

In artikel 5.2, derde lid Woo komt het begrip «formele bestuurlijke besluitvorming» voor. In de toelichting op het amendement dat leidde tot het derde lid wordt het begrip weliswaar omschreven, maar wat betekent de term «bestuurlijke» hierin precies en waarin onderscheidt «bestuurlijke besluitvorming» zich van «politieke besluitvorming» of van «besluitvorming» tout court? En waarin verschilt «formele bestuurlijke besluitvorming» van de in lid 2 genoemde «bestuursvoering»? Valt besluitvorming door de Tweede Kamer, de Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal, de Raad voor de rechtspraak, de Nationale ombudsman, de Algemene Rekenkamer of de Raad van State (niet zijnde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) ook onder het begrip «bestuurlijke besluitvorming»?

In hetzelfde artikel 5.2, derde lid worden ook de gedeputeerde en de wethouder genoemd. In de toelichting op het amendement dat ten grondslag ligt aan het derde lid wordt weliswaar gesteld dat het hier een opsomming van de betrokken bestuursorganen betreft, maar waarom worden de wethouder en de gedeputeerde daarin opgenomen, terwijl zij geen bestuursorganen zijn volgens artikel 125 Gw en zij ook niet worden genoemd in artikel 2.2 Woo?

5. Reikwijdte van de Woo

Uit het wetsvoorstel blijkt dat organisaties zoals de VNG, het IPO etc. niet vallen onder de reikwijdte van de Woo, zo stellen de leden van de Fractie-Nanninga vast. Kunnen de initiatiefnemers motiveren wat de reden is om dergelijke oranisaties niet te betrekken in de reikwijdte van de Woo? Zijn de initiatiefnemers met deze leden van mening dat het uitbreiden van de reikwijdte van de Woo tot veel meer organisaties met vergelijkbare taken een verbetering zou zijn? Deze leden ontvangen graag een gemotiveerd antwoord. Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen uitbreiding van de reikwijdte van de Woo tot alle met publieke middelen gefinancierde organen en instellingen? Zou radicale verbreding van de reikwijdte niet veel vernieuwender zijn en passen bij een veranderende en transparantere overheid die dienstbaar is aan de samenleving?

Kunnen de initiatiefnemers voorts reflecteren op de keuze om een documentenregister (zoals Noorwegen en Zweden dit ook kennen) uit het wetsvoorstel te halen, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers en de Minister aan te geven in hoeverre dit voorstel betrekking heeft op documenten van bestuurlijke overlegtafels, zoals klimaattafels, regionale overlegtafels asielopvang, het veiligheidsberaad, etcetra.

6. Actieve openbaarmaking

Artikel 3.1 Woo gaat uit van openbaarmaking uit eigen beweging. Dit hoeft niet als dit zonder onevenredige inspanning of kosten redelijkerwijs mogelijk is. Is dat niet juist het grote probleem van de toekomst, namelijk dat er discussie zal ontstaan zodra op basis van deze overweging besloten wordt om niet tot openbaarmaking over te gaan, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Dit klemt te meer daar wordt gesteld dat het bestuursorgaan bij een gedeeltelijke niet-openbaarmaking hiervan mededeling doet gelijktijdig met de openbaarmaking. Zal dit geen extra onduidelijkheid teweegbrengen?

Ook wordt een lange lijst van documenten genoemd die uit eigen beweging openbaar moeten worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld agenda’s en besluitenlijsten van vergaderingen van de ministerraad, gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders en dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Hoe verhoudt zich dit tot de vertrouwelijkheid die soms nodig is in de diverse colleges?

7. Openbaarmaking op verzoek

Bestaat er inzicht bij de initiatiefnemers en de regering over het aantal fte dat jaarlijks (peiljaar 2020) bij de rijksoverheid belast is met het beantwoorden van Wob-verzoeken (flexkrachten inbegrepen), zo vragen de leden van de D66-fractie. Is er een significante ontwikkeling in verzoeken over de afgelopen vijf jaar te zien? Acht de regering de voorliggende voorstellen ontlastend voor die inspanning of zullen ze juist additionele inspanningen oproepen?

Nederland kent een van de langste behandel- en beslistermijnen in heel Europa als het gaat om openbaarmaking van stukken, zo menen de leden van de Fractie-Nanninga te kunnen vaststellen. In 2020 rapporteerde RTL-nieuws dat ministeries in 68 procent van de Wob-verzoeken de eigen regels overtrad. Kunnen de initiatiefnemers en/of de Minister de actuele stand van zaken geven ten aanzien van Wob-verzoeken in Nederland (niet alleen van de rijksoverheid, maar ook van lokale overheden, provincies etc.)? Om hoeveel verzoeken gaat het, wat is de gemiddelde doorlooptijd van het reageren op dergelijke verzoeken en hoe vaak worden de termijnen overschreden? Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe de huidige termijnen volgens de Wob en de voorgestelde termijnen in de Woo zich verhouden tot de termijnen die in de rest van de EU worden gehanteerd? Deze leden stellen een antwoord in tabelvorm (uitgesplitst naar land) op prijs zodat zij een goede vergelijking kunnen maken. Kunnen de initiatiefnemers aangeven welk ambitieniveau Nederland uitstraalt, wanneer de termijnen genoemd in de Woo worden vergeleken met andere landen in Europa? Is Nederland nu volgens de initiatiefnemers met de Woo qua behandeltermijnen dan zeer ambitieus, gematigd ambitieus, of amper ambitieus? Deze leden ontvangen graag een gemotiveerd antwoord. Ook vernemen zij graag waarom gedurende de behandeling van beide wetsvoorstellen Woo de inperking van de beslistermijnen uit het oorspronkelijke wetsvoorstel is komen te vervallen.

8. Uitzonderingen

Artikel 5.1 van onderhavig wetsvoorstel bevat uitzonderingsgronden op basis waarvan het openbaar maken van informatie op grond van de Woo achterwege blijft. Door de gedeeltelijke samenhang van het wetsvoorstel op dit punt met de Aanwijzingen voor de externe contacten van rijksambtenaren4 hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog enkele vervolgvragen aan de regering naar aanleiding van de antwoorden van de regering in reactie op de vragen hierover vanuit de commissie.5

De regering schrijft in haar antwoorden dat de eenheid van het regeringsbeleid onder omstandigheden onder het belang van de staat worden beschouwd. De regering specificeert dit niet nader, waardoor er in de optiek van deze leden veel interpretatieruimte ontstaat. Onder welke omstandigheden zou dit in de optiek van de regering het geval kunnen zijn? Kan de regering in haar antwoorden exhaustief zijn zodat in de toekomst exact duidelijk is wanneer dit belang wél en wanneer dit belang niet overlappend is. Ook vernemen deze leden graag van de regering wie deze afweging maakt.

De regering schrijft ook dat het kan zijn dat zaken die pijnlijk zijn voor de Minister, niet de doorslag mogen geven om informatie vrij te geven. Zegt de regering hiermee dat dit dus wel mag meespelen? Begrijpen de leden het goed dat de regering hier ruimte neemt inzake pijnlijke informatie voor een bewindspersoon? Welk proces van informatiedeling van onderliggende departementale nota’s bestaat er momenteel? Kan de regering hierbij specifiek ingaan op de leesbaarheid, leeswijzers en duiding van de informatie? Hoe vaak komt het voor dat ambtenaren naar het Huis voor Klokkenluiders zijn gestapt? Hoe vaak is het voorgekomen dat ambtenaren naar integriteitscoördinatoren en vertrouwenspersonen zijn gestapt? Acht de regering dat er sprake is van voldoende veiligheid?

De leden van de fractie van de PvdA hebben een aantal vragen over de onderlinge verhouding van de bepalingen in artikel 5.2 Woo over de persoonlijke beleidsopvattingen. Lid 1 en lid 2 corresponderen in belangrijke mate met lid 1 en lid 2 van artikel 11 Wob. Artikel 5.2, lid 1 Woo bevat een imperatieve bepaling (er wordt geen informatie verstrekt). Lid 2 zegt dat daarvan door het bestuursorgaan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering kan worden afgeweken door over persoonlijke beleidsopvattingen geanonimiseerde informatie te verstrekken. Was het niet beter geweest, zo vragen deze leden dat lid 2 (net als lid 4) was begonnen met de frase: «In afwijking van het eerste lid»? Of zijn de initiatiefnemers van mening dat lid 2 geen afwijking is van de imperatieve bepaling in lid 1 van artikel 5.2 Woo? Het nieuwe lid 3 begint met de woorden «Onverminderd het eerste en tweede lid». Volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving (aanwijzing 3.35) houdt de term «onverminderd» in: «onverkort van toepassing zijn». Ook in dit geval vragen deze leden de initiatiefnemers of het niet beter was geweest lid 3 te laten beginnen met «In afwijking van het eerste lid», in plaats van met «Onverminderd»?

Een volgende categorie vragen van de leden van de PvdA-fractie zien op een vergelijking van de gewijzigde opvatting van de regering over de reikwijdte van artikel 68 Gw over de informatieplicht jegens de Staten-Generaal met het voorliggende wetsvoorstel. In de brief van de Minister-President van 15 januari 2021 in reactie op het POK-rapport Ongekend onrecht staat op pagina 17: «Het kabinet wil de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet. [...] Deze nieuwe lijn geldt zowel voor documenten die op verzoek van de Kamer worden verstrekt als voor documenten die het kabinet op eigen initiatief openbaar maakt.» In artikel 5.1. Woo over de uitzonderingsgronden staat in lid 2, onder i dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen «het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen». Betekent dit dat verzoeken om informatie op basis van de Woo in meer gevallen kunnen worden geweigerd met een beroep op het belang van de staat dan een verzoek door het parlement om informatie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie de regering en de initiatiefnemers. Zien de initiatiefnemers en de regering een verschil in de bescherming van deelnemers van intern beraad tussen voorliggend wetsvoorstel en het voornemen van de regering, zoals beschreven in de genoemde brief van 15 januari 2021? Zo ja, welk en hoe beoordelen initiatiefnemers en regering dit verschil? Zo nee, waarom niet?

Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie een aantal vragen aan de initiatiefnemers en de regering over artikel 5.4 Woo, dat gaat over de kabinetsformatie. Daarin wordt gesteld dat in afwijking van de artikelen 5.1 en 5.2 de informatie die berust bij de formateur of de informateur niet openbaar is totdat de formatie is afgerond. Geldt dit ook, zo vragen zij, voor de informatie die berust bij een «verkenner» aan het begin van het formatieproces? Wat behoort tot die informatie? Behoren tot die informatie ook gespreksverslagen en inventariserende voorbereidingsnotities die verkenners bij hun werk gebruiken? Zijn de initiatiefnemers en de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat periode met «verkenners» voorafgaande aan de (in)formatie integraal onderdeel is van het proces van de kabinetsformatie?

Houdt de stellende bepaling in artikel 5.4 Woo dat de informatie die berust bij of gezonden is aan de (in)formateur niet openbaar is totdat de formatie is afgerond, ook in dat de Tweede Kamer die informatie niet vóór de afronding van de formatie ontvangt, ook al zou zij er om verzoeken? Artikel 68 Gw ziet immers niet op een informatieplicht van verkenners en (in)formateurs aan (de leden van) de Kamer. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de praktijk van de verkenning in de periode 25 maart–2 april 2021?

De leden van de PVV-fractie lezen in artikel 5.2 van het voorstel de mogelijkheid voor uitzonderingen op de openbaarheid vanwege persoonlijke beleidsopvattingen. Kunnen zowel de initiatiefnemers als de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot de kabinetsuitspraak naar aanleiding van de Toeslagenaffaire dat stukken niet meer zouden worden achtergehouden vanwege persoonlijke beleidsopvattingen?

Ook vragen de aan het woord zijnde leden of de initiatiefnemers en de Minister kunnen aangeven hoe dit wetsvoorstel zich in de praktijk verhoudt tot de toepassing van artikel 68 Gw.

Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de fractie van de SGP eens dat de onafhankelijke positie van ambtenaren onder druk komt te staan als openbaarmaking van stukken vrijwel geautomatiseerd wordt? Hoe kan worden voorkomen dat er een schijnwereld ontstaat, namelijk door zoveel mogelijk informatie mondeling te delen, waarbij verslaglegging wordt gemanipuleerd of zelfs achterwege blijft?

Er zijn ook uitzonderingen geformuleerd. Een lange lijst van situaties waarin geen openbaarmaking hoeft te volgen. Zien de initiatiefnemers dit als een limitatieve opsomming? En zien zij ook de risico’s die dit met zich meebrengt, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

In het licht van de huidige situatie rond de formatie hebben de leden van de SGP-fractie nog de volgende vraag. In het wetsvoorstel staat dat in afwijking van de artikelen 5.1 en 5.2 informatie die berust bij de formateur of de informateur, dan wel informatie die door een bestuursorgaan aan de formateur of de informateur is gezonden niet openbaar is totdat de formatie is afgerond. Zien de initiatiefnemers dit ook voor het proces rond de verkenning? En zo ja, wat had er dan moeten gebeuren in de situatie rond de eerste verkenningsronde, waarbij de Tweede Kamer juist volledige openheid vroeg?

9. Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding

De leden van de Fractie-Nanninga vragen waarom er door de initiatiefnemers voor gekozen is om geen informatiecommissaris in de wet op te nemen, die berispend wettelijk kan optreden tegen treuzelende bestuursorganen.

In Nederland is het voorts zo – in tegenstelling tot in veel andere Europese landen – dat de archiefinspectie geen handhavingsbevoegdheden heeft. Ook in de initiatiefwetsvoorstellen Woo is hierover niets opgenomen. Deze leden horen graag waarom hier niet voor gekozen is en hoe de initiatiefnemers hier tegenaan kijken. Zou een archiefinspectie met handhavingsbevoegdheden niet een duidelijke verbetering opleveren qua informatiebeheer ten opzichte van de huidige situatie?

10. Kosten

De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers het begrip «kosteneffectief» dat onder andere in het Advies van de Raad van State en de reactie daarop wordt vermeld, nader toe te lichten?

De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet de memorie van antwoord met belangstelling tegemoet en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, A.A. Dittrich

De griffier van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, A.A. Bergman


X Noot
1

Letter O heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 33 328.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA). Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU).

X Noot
3

Rapport Staatscommissie Grondwet, 2010, p. 92.

X Noot
4

Kamerstukken I 2020/21, 34 430, W.

X Noot
5

Kamerstukken I 2020/21, 34 430, AA.

Naar boven