33 328 Voorstel van wet van de leden Voortman en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid)

Nr. 20 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 24 maart 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel 1.2 vervalt.

2

In artikel 2.1 vervallen de begripsbepalingen betreffende archief, bibliotheek, met een publieke taak belaste instelling, museum en richtlijn en wordt de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling betreffende register vervangen door een punt.

3

In artikel 2.2, tweede lid, vervalt «en de met een publieke taak belaste instellingen, bedoeld in hoofdstuk 6».

4

Aan artikel 2.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

5

In artikel 2.4, derde lid, onderdeel a, wordt «de richtlijn» vervangen door: Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEG 2003 L 345), zoals deze is gewijzigd bij Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEU 2013 L 175).

6

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «provinciale staten en gemeenteraden» vervangen door: provinciale staten, gemeenteraden en algemene besturen van waterschappen.

b. In het vierde lid wordt «een week» vervangen door: twee weken.

c. In het vijfde lid, onderdeel e, wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel d.

7

In artikel 4.4, eerste lid, wordt «twee weken» vervangen door: vier weken.

8

Artikel 5.2 komt te luiden:

Artikel 5.2 – Persoonlijke beleidsopvattingen

1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.

2. Het bestuursorgaan kan over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

3. In afwijking van het eerste lid wordt bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

9

Hoofdstuk 6 vervalt.

10

Artikel 8.1 vervalt.

11

Het opschrift van artikel 8.3 komt te luiden: Artikel 8.3 Geen dwangsom niet tijdig beslissen

12

Artikel 8.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 8.4 Beroep bij niet tijdig beslissen

2. In het vierde lid wordt «hijde bestuursrechter» vervangen door: hij.

13

Artikel 8.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde tot en met vijfde lid vervalt.

2. Het zesde lid wordt vernummerd tot derde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door: tweede lid.

14

In artikel 8.9 wordt «vijf jaar» vervangen door: drie jaar.

15

Artikel 9.7 komt te luiden:

Artikel 9.7 Wijziging Comptabiliteitswet 2001

In de Comptabiliteitswet 2001 wordt na artikel 96 een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4 Openbaarheid

Artikel 96a

1. Bij de Algemene Rekenkamer berustende informatie is openbaar, tenzij:

1°. een van de uitzonderingen van de artikelen 5.1 of 5.2 van de Wet open overheid aan de orde is, of

2°. de Algemene Rekenkamer de informatie in het kader van haar wettelijke taakuitoefening heeft verzameld.

2. Voor zover een aan de Algemene Rekenkamer gericht verzoek op grond van de Wet open overheid betrekking heeft op van een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2 van die wet aan de Algemene Rekenkamer afkomstige informatie ten behoeve van een onderzoek, zendt de Algemene Rekenkamer het verzoek ter behandeling door aan het orgaan, de persoon of het college.

Artikel 96b

In afwijking van artikel 96a, eerste lid, kan de Algemene Rekenkamer door onderzoek verkregen informatie in het rapport verwerken als zij dat nodig oordeelt en de uitzonderingen van de artikelen 5.1 of 5.2 van de Wet open overheid niet naar haar oordeel aan de orde zijn.

16

De artikelen 9.61, 9.62 en 9.63 worden vervangen door:

Artikel 9.61

Na artikel 4 van de Wet hergebruik van overheidsinformatie worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 4a

Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op besluiten op grond van deze wet en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten.

Artikel 4b

1. In geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit, waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.

2. Indien de bestuursrechter oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk het gevolg is van de wijze van indiening van het verzoek en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter, indien het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een langere termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.

3. De bestuursrechter kan artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing laten en een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht achterwege laten, indien de indiener van het beroepschrift, gelet op de omvang van het verzoek, onvoldoende heeft meegewerkt aan het bereiken van overeenstemming over:

1°. een opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, of

2°. verder uitstel van de beslistermijn als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, onderdeel a of b, van de Algemene wet bestuursrecht.

4. De bestuursrechter kan eveneens artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing laten en een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht achterwege laten, indien hij oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk het gevolg is van de wijze van indiening van het verzoek.

17

Artikel 10.3 komt te luiden:

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

1. Deze wet treedt, met uitzondering van de artikelen 3.2, 8.3, 8.4, 9.1, onderdelen A, B, C en D, 9.3, onderdelen C, D en E, en 9.61 en hoofdstuk 7 in werking met ingang van de eerste dag van de zevende kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel 3.2 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

3. Hoofdstuk 7, artikel 9.1, onderdelen A, B, C en D, en artikel 9.3, onderdelen C, D en E, treden in werking vier jaren na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid.

4. De artikelen 8.3, 8.4, en 9.61 treden in werking met ingang van de eerste dag van de derde maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, met dien verstande dat tot de datum van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, in deze artikelen voor «deze wet» wordt gelezen: Wet openbaarheid van bestuur.

18

De bijlage bij artikel 8.8 wordt als volgt gewijzigd:

a. de komma aan het slot van het onderdeel betreffende de Aanbestedingswet 2012 vervalt.

b. het onderdeel betreffende de Algemene wet bestuursrecht komt te luiden: Algemene wet bestuursrecht: artikel 3:11 en de artikelen 9:36, vijfde lid en 9:36, voor zover de documenten berusten bij de ombudsman

c. in de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: Burgerlijk Wetboek: de artikelen 457 en 458 van Boek 7

d. het onderdeel betreffende de Comptabiliteitswet 2001 komt te luiden: Comptabiliteitswet 2001: hoofdstuk VII, paragraaf 4, voor zover de documenten berusten bij de Algemene Rekenkamer

e. in de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: Wet tuchtrechtspraak accountants: de artikelen 21e en 29a

Toelichting

Persoonlijke beleidsopvattingen (8)

Uit het debat rondom het gewijzigde artikel 5.2 bleek dat de grenzen van wat wel en niet als persoonlijke beleidsopvatting beschermd zou worden voor discussie vatbaar was. Om te voorkomen dat ambtenaren als gevolg hiervan zich beperkt zouden voelen in wat zij vrijelijk kunnen opschrijven, maken de initiatiefnemers de wijziging van artikel 5.2 uit de eerste nota van wijziging ongedaan. De tekst van dat artikel zoals dat luidde in de versie van het wetsvoorstel na het advies van de Raad van State wordt teruggeplaatst. Hiermee wordt aangesloten bij de tekst van artikel 11 van de Wob dat de anonimiteit beschermt van degene die in een intern beraad een persoonlijke beleidsopvatting naar voren brengt. Het derde lid, met een aparte bepaling over milieu-informatie, vloeit voort uit het Verdrag van Aarhus en komt overeen met artikel 11, vierde lid, van de Wob. Het artikel is verder toegelicht in de memorie van toelichting bij de versie van dit wetsvoorstel die is uitgebracht na het advies van de Raad van State. 1

Ten opzichte van artikel 11 van de Wob is een opsomming toegevoegd van hetgeen in ieder geval niet onder persoonlijke beleidsopvattingen wordt verstaan. Deze opsomming onderscheidt in een document, opgesteld voor intern beraad, de objectieve elementen van de persoonlijke beleidsopvattingen. Zo gaat het bij beleidsalternatieven om objectieve effecten of gevolgen van een beleidsalternatief, niet om de weging ervan, die wel als een persoonlijke beleidsopvatting wordt aangemerkt. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan hetgeen in de eerste termijn door verschillende fracties op dit punt naar voren is gebracht.

Positie Algemene Rekenkamer (15)

De Algemene Rekenkamer heeft bij brief van 10 november 2014 haar zorg uitgesproken over de toepassing van de Wet open overheid op de Rekenkamer.2 De zorg van de Rekenkamer kwam, kort gezegd, voort uit de vrees dat instanties die door de Rekenkamer worden onderzocht, terughoudender zouden worden met het verstrekken van vertrouwelijke informatie. De Rekenkamer verwees daarbij naar de thans gehanteerde werkwijze inzake openbaarheid zoals beschreven in de brief van de Minister van Financiën van 17 november 1999 (TK 26 248, nr. 11). Uit nader overleg met de Rekenkamer bleek de Rekenkamer principieel van oordeel is dat de voor de Wob geldende uitzondering voor Hoge Colleges van Staat voor de Rekenkamer gehandhaafd moet blijven. Uit dat overleg bleek ook dat een uitzondering voor de onderzoekstaak van de Rekenkamer belangrijker wordt gevonden dan een uitzondering voor bedrijfsvoeringaspecten. Een ontwerp van de hier voorgestelde artikelen 96a en 96b zijn aan de Algemeen Rekenkamer voorgelegd. Bij brief van 23 juni 2015 heeft de Rekenkamer te kennen gegeven dat met deze regeling van de openbaarheid voor de Algemene Rekenkamer tegemoet wordt gekomen aan het eerder door de Rekenkamer geuite bezwaar, waarbij de Rekenkamer enige verduidelijkingsvoorstellen doet voor de artikelen en de toelichting.3 Deze tekstvoorstellen zijn in deze nota van wijziging allen overgenomen.

De initiatiefnemers hadden reeds in artikel 9.7 van het wetsvoorstel al een bepaling opgenomen die de Rekenkamer vrijwaarde van het nemen beslissingen op verzoeken om informatie die betrekking hebben op uit onderzoek verkregen informatie. De initiatiefnemers erkennen dat de Rekenkamer al transparant werkt en haar werk op de huidige manier moet voortzetten. De initiatiefnemers zien hierin geen aanleiding om voor de Rekenkamer als enig hoog college informatie over de bedrijfsvoering niet openbaar te maken. Wel hebben de initiatiefnemers de uitzondering die al in het wetsvoorstel was opgenomen, verder uitgebreid, om zo aan de zorg van de Rekenkamer tegemoet te komen, zonder het uitgangspunt van de Woo te verlaten dat ook informatie die bij Hoge Colleges van Staat berust, in principe openbaar is. Hiertoe wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd aan de Comptabiliteitswet 2001. Hiervoor is het stelsel dat is beschreven in de brief van 17 november 1999 tot uitgangspunt genomen. Uitdrukkelijk wordt bepaald dat vertrouwelijk aan de Rekenkamer verstrekte informatie niet openbaar is. Het voorgestelde tweede lid maakte al onderdeel uit van dit wetsvoorstel. Als bij de Rekenkamer een verzoek wordt ingediend om ten behoeve van onderzoek verstrekte informatie verstrekte informatie, wordt het verzoek doorgezonden aan de betreffende instantie ter behandeling. Het is dan de verantwoordelijkheid van die instantie om (met de criteria van de Woo), op het verzoek te beslissen.

Het voorgestelde artikel 96a, eerste lid, beperkt in zoverre de bevoegdheden van de Rekenkamer als beschreven in de brief van 17 november 1999, dat volgens die brief de Rekenkamer beslist over het opnemen van vertrouwelijk verstrekte informatie in onderzoeksrapporten. Onder «wettelijke taakuitoefening» wordt niet alleen de onderzoekstaak van de Algemene Rekenkamer verstaan, maar ook de ambtelijke en bestuurlijke verificatie van onderzoeksbevindingen en de informatie die bij de Algemene Rekenkamer berust vanwege haar wettelijke adviesrol van artikel 96 van de Comptabiliteitswet 2001. Bovendien wordt met deze formulering tot uitdrukking gebracht dat de Algemene Rekenkamer degene is die informatie verzamelt bij gecontroleerden. Het feit dat deze informatie mogelijk vertrouwelijk is doet daarbij niet ter zake; het oordeel daarover is niet aan gecontroleerden.

Om dezelfde reden wordt aan artikel 96b van de Comptabiliteitswet 2001 een lid toegevoegd dat voor de rapporten van de Rekenkamer de Rekenkamer vertrouwelijk verstrekte informatie mag gebruiken indien de Rekenkamer dat nodig oordeelt en de uitzonderingen van de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo niet aan de orde zijn. Voor zover die uitzonderingen wel aan de orde zijn, zal de Rekenkamer het met die uitzondering te beschermen belang respecteren. Zij kan dan op grond van artikel 94 de betrokken Minister of de Staten-Generaal informeren over zaken die zij niet in het rapport opneemt. In de brief van 17 november 1999 wordt nog aandacht besteed aan door een Minister aan de Rekenkamer verstrekte informatie waarvan opname in het rapport in strijd zou komen met artikel 68 van de Grondwet. De indieners achten het ondenkbaar dat informatie die op grond van artikel 68 van de Grondwet niet aan de Staten-Generaal kan worden verstrekt, niet op grond van artikel 5.1 of artikel 5.2 van de Woo moet worden geweigerd. Dit standpunt heeft ook de regering ingenomen in de brief van 21 januari 2002 (Kamerstukken II 28 362, nr. 2, p. 4), waar het ging om de verhouding tussen artikel 68 en de Wob. Op grond van het voorgestelde artikel 96b van de Comptabiliteitswet 2001 kan de Rekenkamer dus geen informatie openbaar maken die door de regering op grond van artikel 68 van de Grondwet niet aan de Staten-Generaal wordt verstrekt.

De Algemene Rekenkamer spreekt in haar brief van 23 juni 2015 nog haar zorg uit over de samenloop van een wijziging van de huidige Comptabiliteitswet 2001 met een in voorbereiding zijnde herziening van d e Comptabiliteitswet 2001 die thans voor advies bij de Raad van State aanhangig is. Zolang dat wetsvoorstel niet bij de Kamer aanhangig is, kunnen de indieners in de Woo voor die wet geen voorziening opnemen in de vorm van een samenloopbepaling. Gebruikelijk is dat in later ingediende wetsvoorstellen de samenloop wordt geregeld met eerder ingediende wetsvoorstellen. De indieners gaan er daarom van uit dat bij een eventueel voorstel tot wijziging van de Comptabiliteitswet met de Woo rekening zal worden gehouden.

Informatiecommissaris (17)

De indieners zijn van oordeel dat de Informatiecommissaris het voornaamste instrument is om de boogde cultuuromslag te bewerkstelligen. Zij zijn het eens met de Kamerleden die zeiden dat een cultuurverandering niet bij wet kan worden afgedwongen. Bij wet kunnen echter wel voorzieningen worden getroffen die een dergelijke cultuurverandering stimuleren. De Informatiecommissaris is volgens de initiatiefnemers zo’n voorziening, maar blijkens de eerste termijn van de Kamer delen niet alle fracties die opvatting. In deze nota van wijziging wordt, om aan die bezwaren tegemoet te komen, de inwerkingtreding van het hoofdstuk over de Informatiecommissaris uitgesteld tot vier jaar nadat de hoofdmoot van de Wet open overheid werking gekregen heeft. Hetzelfde geldt voor de artikelen in de Wet op de Nationale ombudsman en de Algemene wet bestuursrecht die op de Informatiecommissaris betrekking hebben. Op deze wijze wordt de inwerkingtreding van de bepalingen over de – evaluatie van de Woo.

Wijziging evaluatiebepaling (14)

De termijn waarbinnen deze wet wordt geëvalueerd wordt verkort tot drie jaar. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan hetgeen het Kamerlid Segers (ChristenUnie) in de eerste termijn naar voren heeft gebracht.

Voorhang amvb semipublieke sector (4)

In de eerste termijn van de zijde van de Kamer hebben verschillende leden de vrees geuit dat te snel voor onderdelen van de semipublieke sector een amvb wordt vastgesteld. Om aan deze zorg tegemoet te komen wordt nu bepaald dat een dergelijke amvb bij de Staten-Generaal wordt voorgehangen.

Beslistermijn (7)

Om tegemoet te komen aan de bezwaren uit de Kamer wordt in artikel 4.4, eerste lid, de termijn waarop in ieder geval op een verzoek om informatie moet zijn beslist, gesteld op vier weken in plaats van twee weken. Deze termijn kan voor het einde van die vier weken eenmaal worden verlengd met twee weken. Daarnaast blijft gelden dat bij omvangrijke verzoeken van de indiener wordt verwacht dat hij meewerkt aan opschorting van de beslistermijn als van het bestuursorgaan redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat het verzoek binnen de wettelijke termijn kan worden behandeld. Zie hiervoor ook artikel 8.4 van het wetsvoorstel.

De initiatiefnemers spreken wel nadrukkelijk de verwachting uit dat in de praktijk deze termijn niet opgebruikt hoeft te worden indien bestuursorganen hun informatiehuishouding goed op orde hebben en reeds veel actief openbaar maken. Uitzonderingsgevallen daargelaten zouden verzoeken ruim binnen deze vier weken behandeld moeten kunnen worden.

Verruiming termijn actieve openbaarmaking (6)

In de eerste termijn van de Kamer is aangegeven dat de termijn van een week waarbinnen informatie actief openbaar moet worden gemaakt, te kort is. De indieners zien daarin aanleiding om deze termijn ter verruimen tot twee weken. Hiertoe wordt artikel 3.3, vierde lid, van het wetsvoorstel gewijzigd.

Strafbepaling (10)

In artikel 8.1 is bepaald dat het onttrekken van documenten aan de werking van deze wet strafbaar is. Bij nader inzien zijn de indieners van oordeel dat een dergelijke bepaling niet bijdraagt aan de beoogde cultuurverandering binnen de overheid en hebben zij besloten dat deze bepaling kan worden geschrapt uit het wetsvoorstel.

Samenloop raadplegend referendum (17)

Artikel 10.3, derde lid, bevat een voorziening op grond waarvan de voorgestelde artikelen 8.3 en 8.4 tot afschaffing van de dwangsomregeling (en artikel 9.61 met dezelfde bepalingen in de Wet hergebruik van overheidsinformatie) met ingang van de dag na publicatie in het Staatsblad van de Woo tot de inwerkingtreding van de Woo van overeenkomstige toepassing zijn op de Wob. Op 1 juli 2015 is de Wet raadgevend referendum in werking getreden. Op grond van artikel 8, eerste lid, van die wet treden onderdelen van wetten op zijn vroegst in werking als vast staat dat over de nieuwe wet geen referendum wordt gehouden. Inwerkingtredingsbepalingen die hiermee in strijd zijn, worden op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum van rechtswege opgeschort tot acht weken na de mededeling van het besluit dat over een wet een referendum kan worden gehouden. De huidige inwerkingtredingsbepaling is dus in strijd met de Wet raadgevend referendum. Om die strijd te vermijden is de inwerkingtreding van het afschaffen van de dwangsomregeling gesteld op een tijdstip dat ligt na achtweken na de mededeling dat over de Woo een referendum kan worden gehouden.

Bijlage bij artikel 8.8 van de Woo (18)

De nieuwe bepalingen over de Rekenkamer in de Comptabiliteitswet 2001 worden opgenomen op de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo. Hieruit volgt dat de bij de Rekenkamer berustende documenten niet onder de Woo vallen, voor zover deze bij de Rekenkamer berusten. Een bestuursorgaan bij wie een verzoek om informatie wordt gedaan kan zich echter niet beroepen op het feit dat die informatie ook bij de Rekenkamer berust. Uit oogpunt van uniformiteit is een vergelijkbare zinsnede toegevoegd aan de bijlage inzake de in de Awb opgenomen uitzonderingsbepalingen voor de Nationale ombudsman en andere ombudsmannen. Tevens wordt een typefout hersteld in het onderdeel betreffende de Aanbestedingswet en worden twee wetten toegevoegd, te weten een eerder over het hoofd geziene bijzondere bepaling uit de Wet tuchtrechtspraak accountants en twee artikelen over de behandelovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek die op 17 juni 2015 door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn aangemerkt als een uitputtende regeling die voorgaat op de Wob.

Vervallen bepalingen hergebruik (1, 2, 3, 5, 9, 13, 16)

Inmiddels is de Wet hergebruik van overheidsinformatie in werking getreden. De regering heeft in het kader van de implementatie van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEG 2003 L 345) de hergebruikbepalingen uit de Wet openbaarheid van bestuur gehaald en ondergebracht in een zelfstandige Wet hergebruik van overheidsinformatie. De regering volgde hiermee een advies van de Raad van State. De Tweede en Eerste Kamer hebben dit wetsvoorstel inmiddels aanvaard en de Wet hergebruik van overheidsinformatie is op 1 juli 2015 in werking getreden. Daarmee passen de hergebruikbepalingen van hoofdstuk 6 van de Woo, die zijn bedoeld ter vervanging van hoofdstuk VA van de Wob, niet langer in deze wet. Om deze reden worden in deze nota van wijziging in de Woo alle bepalingen geschrapt die op hergebruik betrekking hebben. Omdat in artikel 2.1 de definitie van Hergebruikrichtlijn vervalt, wordt de citeertitel van deze richtlijn in artikel 2.4, derde lid, onderdeel a, voluit geschreven. Wel worden de bepalingen over misbruik en omvangrijke verzoeken uit de artikelen 8.3 en 8.4 van de Woo via een nieuw artikel 9.61 toegevoegd aan de Wet hergebruik van overheidsinformatie, op dezelfde wijze als ook de regering voorstelde in de nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik (Kamerstukken II, 34 106, nr. 7).

Kleine correcties (6)

De wijziging in artikel 3.3 betreft een correctie van een omissie waarop het lid Sjoerdsma (D66) heeft gewezen in de eerste termijn van de Kamer en herstelt een onjuiste verwijzing. Ook in artikel 8.4 en in de bijlage bij artikel 8.8 worden typefouten hersteld. De artikelen 8.3 en 8.4 worden van kopjes voorzien.

Voortman Van Weyenberg


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 49 e.v.

X Noot
2

Kamerstukken II 2014/15, 33 328, nr. 15.

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 33 328, nr. 17.

Naar boven