33 322 Wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet)

Nr. 8 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 januari 2013

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft aan de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken verzocht om haar te informeren over zijn voornemens betreffende de verdere behandeling van de wijziging van de Meststoffenwet. Met deze brief geef ik, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, invulling aan dit verzoek. Tevens geven wij met deze brief invulling aan uw verzoek van 20 december 2012 om een reactie op de brief van Provinciale Staten van Noord-Brabant over het handhaven van het stelsel van dierrechten.

Wij streven gezamenlijk naar een duurzame toekomst voor een duurzame landbouw en in het bijzonder voor een duurzame veehouderij in Nederland. Daartoe stelt de overheid eisen aan de veehouderij. Dit betreft vooral eisen die betrekking hebben op de milieubelasting door de veehouderij.

Binnen het kader van ons streven naar een duurzame veehouderij is er ruimte voor een sterk agrarisch ondernemerschap. Daarbij hoort een zakelijke relatie tussen de rijksoverheid en deze sector, waarbij de verantwoordelijkheid om binnen de gestelde milieurandvoorwaarden te produceren bij de sector ligt.

Het doel van het mestbeleid staat voor ons voorop: schoon grond- en oppervlaktewater en een schone lucht. Om dit doel te bereiken kent het huidige mestbeleid twee belangrijke pijlers. De eerste pijler is de regulering van het gebruik van meststoffen met het stelsel van gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften. Ondersteunend daaraan is de tweede pijler: de regulering van de productieomvang van mest met het stelsel van varkens- en pluimveerechten en, indirect, de melkquotering.

Op basis van de huidige Meststoffenwet eindigen de varkens- en pluimveerechten van rechtswege per 1 januari 2015; de melkquotering zal op basis van een Europees besluit per 1 april 2015 vervallen. Hiermee vervalt op korte termijn één van de twee pijlers van het mestbeleid. Dit roept de vraag op of het treffen van aanvullende maatregelen in de Nederlandse situatie noodzakelijk blijft voor de periode na 2015. Wij beantwoorden deze vraag, net als onze ambtsvoorgangers, bevestigend.

Na nauw overleg met vertegenwoordigers uit de agrarische sector (LTO, NVV en CUMELA) heeft toenmalig staatssecretaris Bleker het wetsvoorstel verantwoorde mestafzet (Kamerstukken II 2012/13, 33 322, nr. 2) ingediend. Dit voorstel beoogt door middel van een mestverwerkingsplicht en mestplaatsingsovereenkomsten verlichting te brengen op de mestmarkt. Cruciaal voor ons is het bereiken van het doel van het mestbeleid. Daarbinnen is ruimte voor ondernemerschap. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van mestverwerkingscapaciteit en concrete mestverwerking – en daarmee het verlichten van de druk op de mestmarkt – ligt bij het bedrijfsleven. Ondernemers die een overschot aan dierlijke mest produceren dienen een percentage van dit overschot via verwerking buiten de Nederlandse mestmarkt te brengen. De mestverwerkingsplicht is daarmee een noodzakelijke maatregel om het stelsel van gebruiksnormen te ontlasten; mest die niet op Nederlandse landbouwgrond afgezet hoeft te worden geeft immers verlichting op de mestmarkt. Het is evident dat in dit kader de verantwoordelijkheid voor de toepassing van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium bij vergunningaanvragen voor mestverwerkingsinstallaties op decentraal niveau ligt, bij provincies en gemeenten.

Het wetsvoorstel verantwoorde mestafzet, zoals dit in juli van 2012 aan uw Kamer is aangeboden, kent naast de mestverwerkingsplicht tevens voor ondernemers de plicht om het restant van het bedrijfsoverschot via mestplaatsingsovereenkomsten te verantwoorden. Beide verplichtingen tezamen moeten zorgen voor een mestproductie waarvan vooraf de mestafzetruimte is verzekerd.

In de periode na het openbaar maken van het wetsvoorstel zijn er door uw Kamer en door belangenvertegenwoordigers uit de sector vragen en bedenkingen gerezen over de meerwaarde van de mestplaatsingsovereenkomsten naast de mestverwerkingsplicht, en naast de nog tot 1 januari 2015 geldende varkens- en pluimveerechten en tot 1 april 2015 bestaande melkquotering. Dit heeft toenmalig staatssecretaris Bleker doen besluiten te koersen op inwerkingtreding van uitsluitend de mestverwerkingsplicht. Dit is aangekondigd in de op 2 november 2012 aan uw Kamer aangeboden nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2011/12, 33 322, nr. 6). Wij onderschrijven de in de nota naar aanleiding van het verslag neergelegde opvatting dat de mestplaatsingsovereenkomsten onvoldoende meerwaarde hebben als sturingsinstrument, zolang de varkens- en pluimveerechten en melkquotering nog van kracht zijn. Wij kunnen ons daarmee ook vinden in het besluit om bij de start van het stelsel van verantwoorde mestafzet de verplichting tot het afsluiten van mestplaatsingsovereenkomsten niet van kracht te laten worden. Deze lijn willen wij voortzetten. Als u deze lijn steunt, zullen wij een nota van wijziging opstellen, die voorziet in de aanpassing van het wetsvoorstel tot alleen een zo spoedig mogelijk in te voeren mestverwerkingsplicht. Dit betekent dat de verplichting tot het afsluiten van mestplaatsingsovereenkomsten en daarmee de koppeling van mestproductie aan mestplaatsingsruimte uit het wetsvoorstel wordt gehaald.

Mocht mestverwerking niet van de grond komen, dan is sturing door middel van dierrechten vanaf 2015 noodzakelijk. Hiertoe is het van belang dat verzekerd is dat de daarvoor benodigde wetgeving tijdig beschikbaar is. Daartoe is met het huidige wetsvoorstel de datum waarop het stelsel van varkens- en pluimveerechten vervalt (1-1-2015) uit de Meststoffenwet geschrapt en vervangen door «op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip». Tevens zullen wij nog dit jaar een nieuw wetsvoorstel voorbereiden waarmee de werking van het stelsel van dierrechten naar rund-/melkvee kan worden uitgebreid.

Wij nodigen het bedrijfsleven uit binnen enkele maanden te komen met concrete plannen voor de realisatie van voldoende mestverwerkingscapaciteit en aanvullende maatregelen, gericht op de realisatie van de doelen van het mestbeleid en alle overige aan de veehouderij gerelateerde milieudoelen. De sleutel voor succes ligt daarmee nadrukkelijk daar waar die hoort te liggen, bij het bedrijfsleven. Duurzaam ondernemen met een goed bedrijfsperspectief is in onze ogen mogelijk, maar vraagt om voortvarendheid bij het bedrijfsleven. Mocht blijken dat de sector deze verantwoordelijkheid niet waar kan maken, dan is ingrijpen van de overheid in de omvang van de veehouderij onvermijdelijk.

Wij zullen een ex-ante beleidsevaluatie laten uitvoeren door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en LEI Wageningen UR (LEI) naar het effect van de voorstellen van de sector, in combinatie met de drie hierna genoemde ontwikkelrichtingen voor het mestbeleid, op de realisatie van de milieudoelen voor de veehouderij.

Voor de periode vanaf 2015 zien wij drie ontwikkelingsrichtingen:

  • 1. Alleen mestverwerkingsplicht: In deze situatie wordt de totale productie niet gemaximeerd omdat het verwerkingspercentage niets zegt over de totale bedrijfsproductie, en kunnen individuele bedrijven hun mestproductie verhogen, zolang ze voldoende verwerken. De hoogte van het verwerkingspercentage is bepalend voor de druk op de mestmarkt. Groeit de veehouderij, dan zou het percentage mee kunnen groeien;

  • 2. Mestverwerkingsplicht in combinatie met mestplaatsingsovereenkomsten: Op het moment van vervallen van de dierrechten en de melkquotering worden deze alsnog vervangen door de koppeling van mestproductie aan mestplaatsingsruimte (via onder andere mestplaatsingsovereenkomsten). Via de mestplaatsingsruimte wordt de productie op bedrijfsniveau jaarlijks gemaximeerd. Dit vereist een nieuw wetsvoorstel waarin deze verplichting, die met de nota van wijziging uit het wetsvoorstel wordt gehaald, alsnog wordt ingevoerd;

  • 3. Mestverwerkingsplicht in combinatie met dierrechten: de varkens- en pluimveerechten blijven ook vanaf 2015 in stand. Daarbij ligt het, om ongecontroleerde groei van de rundveesector te voorkomen en vanuit oogpunt van rechtsgelijkheid, voor de hand om ook voor rund-/melkvee een rechtenstelsel te introduceren. Ook dit zal een nieuw wetsvoorstel vereisen. De dierrechten leggen zowel nationaal als op bedrijfsniveau een maximum op het totaal aantal te houden dieren. Indien deze optie wordt gekozen, zal deze moeten worden uitgevoerd binnen de afspraken ten aanzien van regeldruk in het regeerakkoord, inhoudende een ambitieuze taakstelling voor juist een reductie van de totale regeldruk.

Uiterlijk eind 2013 zullen wij onze keus bepalen voor eventueel aanvullende instrumenten voor de periode vanaf 2015, gehoord uw Kamer en gelet op de concrete plannen van het bedrijfsleven voor realisatie van mestverwerkingscapaciteit en de impact van aanvullende maatregelen op het milieu. Daarbij zullen wij tevens, op uw verzoek, ingaan op de brief van Provinciale Staten van Noord-Brabant waarin de Eerste en Tweede Kamer opgeroepen worden om «het stelsel van dierrechten ook na 2014 te handhaven, tenzij er een beter systeem wordt ingevoerd om de veestapel te reguleren». Over de keuze voor de periode na 2014 zullen wij in 2013 nader met uw Kamer overleg voeren.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven