33 311 Voorstel van wet van het Lid Bontes tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het beperken van de duur van partneralimentatie en tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het desverzocht verstrekken van berekeningen van draagkracht en behoefte in zaken betreffende partneralimentatie

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 12 maart 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I ALGEMEEN DEEL

De kern van het initiatiefwetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben met waardering voor het initiatief maar met afwijzing van de inhoud kennisgenomen van bovengenoemd initiatiefwetsvoorstel. Zij danken de initiatiefnemer voor zijn werk en delen zijn mening dat het stelsel van partneralimentatie toe is aan een wijziging. Wel zijn zij van mening dat deze wijziging goed doordacht en breed gedragen moet zijn.

Deze leden stellen vast dat de grondslag van partneralimentatie niet wordt gewijzigd. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom er in zijn ogen een verplichting bestaat na het huwelijk, op basis van de weelde in het huwelijk, voor inkomensoverdracht te zorgen? Is de initiatiefnemer van mening dat in alle gevallen een termijn van vijf jaar gerechtvaardigd is? Hoe denkt de initiatiefnemer over het overgangsrecht, gelezen de opmerkingen hierover van de Afdeling advisering van de Raad van State? Is de initiatiefnemer van mening dat de huidige berekeningsmethodiek zoals die door de rechterlijke macht is ontwikkeld voldoende duidelijk is en voor de betrokkenen te begrijpen? Hoe verklaart de initiatiefnemer de stijgende aanvragen voor bijstand van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO)?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van voornoemd initiatiefwetsvoorstel. Deze leden delen de mening dat de partneralimentatie zoals daaraan nu invulling wordt gegeven, aanpassing behoeft. Zij zijn van mening dat de eenvoud die initiatiefnemer hanteert weliswaar sympathiek is, maar op deze manier een zware belasting zal zijn voor de Wet Werk en Bijstand (WWB) en voor, met name, alimentatiegerechtigden die de zorg dragen voor jonge kinderen.

Voornoemde leden danken de initiatiefnemer voor de moeite die hij heeft genomen een thema, dat maatschappelijk de aandacht heeft, te agenderen door middel van dit initiatiefwetsvoorstel. Zij zijn samen met de leden van de VVD-fractie en de D66-fractie bezig met een initiatiefwetsvoorstel rond hetzelfde thema. Het zal initiatiefnemer niet verbazen dat zij daarom niet kunnen instemmen met dit initiatiefwetsvoorstel omdat ten eerste de visie van deze leden op partneralimentatie inhoudelijk verschilt van die van initiatiefnemer. Ten tweede zijn zij van mening dat twee keer een wijziging van het stelsel van partneralimentatie binnen enkele jaren de rechtszekerheid van de alimentatieplichtigen en -gerechtigden te veel onder druk zal zetten.

De aan het woord zijnde leden willen graag weten in hoeverre er, naar de mening van initiatiefnemer, ruimte is voor afspraken tussen ex-echtgenoten langer of korter dan vijf jaar alimentatie te betalen dan de in de wet geregelde termijn.

Deze leden missen in dit initiatiefwetsvoorstel de aandacht voor de alimentatiegerechtigde die naast een baan tevens de zorg heeft voor de kinderen. Deelt initiatiefnemer de mening dat het voor een alimentatiegerechtigde met de zorg voor één of meerdere minderjarige kinderen een zeer grote belasting zal zijn als alimentatiegerechtigde naast de zorg voor deze kinderen tevens een fulltime baan moet hebben om te komen tot volledig financieel-economische onafhankelijkheid? Deelt initiatiefnemer de gedachte dat deze financieel-economische onafhankelijkheid slechts bereikt kan worden als daarnaast de alimentatieplichtige de helft of in ieder geval een groot deel van de zorg voor de kinderen op zich neemt om de druk bij de alimentatiegerechtigde weg te nemen? Zo nee, waarom niet en hoe moet alimentatiegerechtigde zich dan staande houden met deze dubbele taken? Zo ja, waarom heeft initiatiefnemer voor de groep alimentatiegerechtigden met de zorg voor kinderen tot twaalf jaar geen uitzondering opgenomen in het initiatiefwetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie zijn bang dat deze rigide beperking van de partneralimentatie tot vijf jaar een extra belasting zal betekenen voor de WWB. Door de zorg voor jongere kinderen kunnen sommige alimentatiegerechtigden geen volledig inkomen verwerven. Dat betekent dat of de alimentatiegerechtigde gebruik zal moeten maken van de WWB of in armoede zal moeten leven. Dat is niet een ideale situatie, gezien het gegeven dat er kinderen in het spel zijn. Dit kan tot gevolg hebben dat de alimentatiegerechtigde het huis moet verkopen waar ook de kinderen wonen, dat kan vervolgens weer vergaande gevolgen hebben voor de kinderen die hier mee te maken krijgen. Acht initiatiefnemer dit wenselijk of heeft initiatiefnemer de overtuiging dat dit niet zal gebeuren en waar is die overtuiging dan op gebaseerd? Deelt initiatiefnemer de opvatting dat kinderalimentatie niet gebruikt mag worden om het financiële tekort dat de verzorgende ouder heeft, aan te vullen en dat hierin niet de oplossing voor het financiële tekort van de verzorgende ouder gevonden mag worden? Hoe ziet initiatiefnemer de oplossing voor dit probleem?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Deze leden zijn bekend met de discussie over de vraag of een termijn van twaalf jaar voor het betalen van partneralimentatie nog wel redelijk is, mede in het licht van de gewijzigde maatschappelijke verhoudingen. Het is goed dat deze discussie gevoerd wordt en dat bezien wordt of artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanpassing verdient. Echter, strikte lezing van het wetsartikel leert dat het gaat om een maximale termijn van twaalf jaar, niet een standaardtermijn die altijd wordt opgelegd. Wat is nu de praktijk? In hoeveel gevallen wordt de maximale termijn van twaalf jaar vastgesteld? Is de als maximaal bedoelde termijn van twaalf jaar in de praktijk de standaardtermijn geworden en zijn hierover cijfers beschikbaar? Welke alimentatietermijn wordt gemiddeld gehanteerd?

Deelt initiatiefnemer de mening dat bezien zou moeten worden op welke wijze het beste maatwerk geleverd kan worden, en dat de termijn van twaalf jaar als zodanig voor bepaalde gevallen redelijk zou kunnen zijn, maar dat dit niet de standaardtermijn zou moeten zijn voor vrijwel alle alimentatiezaken? Is het rigoureus verkorten en maximeren van de termijn tot vijf jaar werkelijk de best denkbare en meest eerlijke oplossing? Graag ontvangen deze leden hierop een bespiegeling van de initiatiefnemer.

Voornoemde leden vragen of er andere mogelijkheden zijn dan het rigoureus verkorten van de termijn voor iedereen om tot een eerlijkere alimentatieberekening te komen. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op het idee van het partneralimentatieplan, waarbij mensen samen afspraken maken op welke termijn de alimentatie redelijkerwijs af zal lopen en welke inspanningen de onderhoudsgerechtigde moet verrichten zelf inkomen te verwerven. Daarnaast zou de alimentatie bijvoorbeeld stapsgewijs verlaagd kunnen worden, waarbij de onderhoudsgerechtigde voor een steeds groter deel zelf inkomsten moet genereren omdat het te ontvangen alimentatiebedrag afneemt. Ziet de initiatiefnemer hier iets in? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie merken op dat de initiatiefnemer van mening is dat de onderhoudsgerechtigde in staat moet worden geacht gedurende vijf jaar een opleiding te volgen, dan wel in deeltijd te werken, hetgeen betekent dat na het verstrijken van deze termijn de onderhoudsgerechtigde in de gelegenheid moet zijn in zijn of haar eigen levensonderhoud te voorzien. Geldt dit werkelijk voor alle denkbare gevallen en situaties, dus ook indien er sprake is van zeer jonge kinderen? Kan de initiatiefnemer ingaan op de redenen die de wetgever destijds heeft aangevoerd te kiezen voor een maximale termijn van twaalf jaar? Gelden die redenen nu niet meer? Kan de initiatiefnemer daar aandacht aanbesteden? Ook de Afdeling advisering van de Raad van State wijst hierop. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie van de initiatiefnemer.

Voornoemde leden zijn groot voorstander van het beter motiveren van de alimentatievonnissen door de rechters. Duidelijk moet zijn op grond waarvan een bepaalde beslissing tot stand is gekomen. Deze leden hebben hier eerder aandacht voor gevraagd, waarna op 29 september 2011 (Kamerstuk 28 867, nr.24) in het algemeen overleg door de staatssecretaris is toegezegd dat alimentatieberekeningen altijd bij de uitspraak zullen worden gevoegd na de constatering dat sommige rechtbanken dat al deden, en andere niet, dit tot tevredenheid van de leden van de SP-fractie. Is de staatssecretaris de toezegging aan de Kamer nagekomen? Kan de initiatiefnemer toelichten waarom het dan nog nodig is voor te stellen dat dit slechts op verzoek gebeurt? Zou dat niet altijd en standaard het geval moeten zijn, zoals de Kamer verzocht? Immers, wat gebeurt er als iemand dit verzoek niet heeft ingediend en de berekening niet is bijgevoegd? Jaren later wordt een wijziging van het alimentatiebedrag aangevraagd. Wie weet dan nog op basis waarvan de eerste uitspraak tot stand is gekomen? Wat gebeurt er in de praktijk? Over welke bezwaren vanuit de rechtspraktijk heeft de initiatiefnemer het en welke bezwaren zijn dit? Wat is, in het onderhavige initiatiefwetsvoorstel, de consequentie van het niet bijvoegen van de draagkrachtberekening door de rechter?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voornoemd initiatiefwetsvoorstel. Zij hebben geconstateerd dat het nadenken over de aanpassing van de partneralimentatie onder andere gestalte heeft gekregen in een gezamenlijke initiatiefnota van de leden van de fracties van de VVD, PvdA en D66 over aanpassing van de partneralimentatie, een nota die, na consultatie, zou kunnen uitmonden in een initiatiefwetsvoorstel. Heeft de initiatiefnemer gesproken met de genoemde initiatiefnemers tot een gezamenlijk initiatief te komen? Zo nee, is hij bereid dit alsnog te doen?

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat er draagvlak bestaat voor aanpassing van de partneralimentatie c.q. inkorting van de duur ervan. Ook deze leden zijn van mening dat de duur van de partneralimentatie aan de lange kant is en de huidige berekening van de partneralimentatie onvoldoende inzichtelijk. Uit dien hoofde is het dan ook voorstelbaar dat er wordt nagedacht over aanpassing van de regelgeving c.q. verkorting van de duur van de partneralimentatie. Uitgangspunt voor deze leden is dat bij aanpassing van de duur van de alimentatie primair moet worden gekeken naar de belangen van de kinderen. Verder zijn zij van mening dat het ontvangen van partneralimentatie er niet aan in de weg moet staan dat rechthebbenden worden gestimuleerd, al dan niet in deeltijd, te participeren op de arbeidsmarkt of zich daarop voor te bereiden door middel van het volgen van een opleiding. Anderzijds menen deze leden dat mensen financieel niet in de knel moeten komen door het korter of niet meer ontvangen van partneralimentatie, bijvoorbeeld als de alimentatiegerechtigde jarenlang de opvoeding en verzorging van kinderen op zich heeft genomen en daardoor niet aan het arbeidsproces heeft kunnen deelnemen en (daardoor) ook geringere perspectieven daarop heeft. Uiteindelijk is het de rechter die in specifieke gevallen onredelijke situaties kan repareren en maatwerk kan leveren.

Voornoemde leden vragen of de initiatiefnemer kan aangeven waarom is gekozen voor een termijn van vijf jaar. Kan de initiatiefnemer onderbouwen waarom hij van mening is dat de huidige termijn van twaalf jaar vrouwen de stimulans ontneemt deel te nemen aan het arbeidsproces? Deze leden vragen ook een nadere onderbouwing van de stelling dat de alimentatiegerechtigde in staat moet worden geacht gedurende de termijn van vijf jaar een opleiding te volgen, dan wel in deeltijd te werken, mede gezien het door de initiatiefnemer zelf gememoreerde gegeven dat in 2011 (slechts) 33% van alle vrouwen tussen de 15 en 65 jaar een deeltijdbaan van 20 tot 35 uur per week had. Kan een termijn van vijf jaar problemen opleveren met name voor vrouwen die (zeer) langdurig niet aan het arbeidsproces hebben deelgenomen, bijvoorbeeld vanwege een jarenlange zorg- en verzorgingstaak binnen het gezin? Zou voor deze categorie een uitzondering moeten worden opgenomen, bijvoorbeeld in die zin dat bij een huwelijk van langer dan vijftien jaar waarbij de ontvangende partner niet heeft gewerkt, de partneralimentatie verplicht is voor de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van tien jaar? Graag vernemen deze leden de opvatting van de initiatiefnemer hierover.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de wens de duur van de partneralimentatie aan te passen en de berekening van de partneralimentatie meer inzichtelijk te maken. De wijze waarop hieraan uitvoering geeft roept bij voornoemde leden nog de nodige vragen op.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel dat zich richt op de beperking van de duur van partneralimentatie en het desgewenst verstrekken van berekeningen van draagkracht en de behoefte in zaken betreffende de partneralimentatie. Deze leden hebben meerdere vragen bij het huidige initiatiefwetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer een beschouwing te geven over de rechtsgrond voor toekenning van alimentatie. Zij verzoeken de initiatiefnemer daarbij in te gaan op de huidige rechtsgrond voor partneralimentatie, namelijk de lotsverbondenheid die ontstaat na het aangaan van een huwelijk. Deze dwingende materiële lotsverbondenheid doet een wederzijdse zorgplicht ontstaan ook na beëindiging van het huwelijk. De initiatiefnemer noemt als argumenten voor het huidige initiatiefwetsvoorstel de toename van het aantal echtscheidingen, het veranderende rollenpatroon en het ontbreken van draagvlak voor de huidige wetgeving. Uit de toename van het aantal echtscheidingen blijkt volgens initiatiefnemer dat het huwelijk niet vanzelfsprekend meer een levenslange verbintenis is. Deze leden vinden de genoemde trend zorgelijk, echter voor deze leden is niet duidelijk welk verband deze toename heeft met het huidige initiatiefwetsvoorstel.

Ten aanzien van het veranderende rollenpatroon merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat een van beide partners het grootste deel van de zorgtaken invult en dat deze zorgtaken niet verdwijnen na een scheiding. Deze leden vragen de initiatiefnemer in hoeverre de termijn van vijf jaar de zorgende partner voldoende in de gelegenheid stelt een zelfstandige inkomenspositie te verwerven. Deze leden vragen de initiatiefnemer daarbij ook aandacht te besteden aan een situatie waarbij de ene partner, bij wie de kinderen hun hoofdverblijf hebben, minder mogelijkheden heeft dan de andere het inkomen te verhogen en waarbij een deel van het inkomen besteed moet worden aan de kosten voor kinderopvang en dit voor rekening komt van de zorgende partner omdat de andere partner geen co-ouderschap wenst. Deze leden verzoeken de initiatiefnemer hierop in te gaan en vragen of onderzocht is voor welke groepen die partneralimentatie ontvangen deze regeling met name een sterke inkomensteruggang betekent. Zij vragen ook een toelichting voor de groep vrouwen die al meer dan tien jaar niet meer deelnemen aan de arbeidsmarkt en voor wie de perspectieven op terugkeer zeer slecht zijn vanwege hun leeftijd en/of opleiding.

Voornoemde leden vinden in algemene zin dat dit initiatiefwetsvoorstel onvoldoende in beeld brengt wat de verwachte neveneffecten zullen zijn van het terugbrengen van de termijn van twaalf naar vijf jaar en vragen de initiatiefnemer dit in beeld te brengen. Deze leden vragen de initiatiefnemer inzicht te geven in de achtergrond van degenen die partneralimentatie ontvangen, bijvoorbeeld als het gaat om scholing, afstand tot de arbeidsmarkt en eventuele drempels bij terugkeer tot die arbeidsmarkt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het inzicht verschaffen in de draagkrachtberekening extra bijdraagt aan de duidelijkheid van het te betalen alimentatiebedrag, nu de rechter reeds een beschikking geeft met het te betalen bedrag. Aangezien de draagkrachtberekening procesrechtelijk geen betekenis heeft, vragen zij hoe deze berekening bijdraagt aan de rechtszekerheid zoals de initiatiefnemer stelt.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. In het licht van de joods-christelijke traditie kennen zij hoge waarde toe aan de status van het huwelijk als exclusieve verbintenis tussen man en vrouw. Aanpassing aan de eisen van de tijd betekent naar de mening van deze leden vooral dat de status van het huwelijk versterkt dient te worden. Vanuit deze optiek beoordelen zij dit wetsvoorstel. De voorstelling dat de wetgeving en maatschappelijke waardering ten aanzien van het huwelijk zich de afgelopen jaren ongeveer zijn gaan verhouden als de vroegmoderne tijd ten opzichte van de moderne tijd herkennen zij niet.

Het heeft voornoemde leden verbaasd dat initiatiefnemer niet ingaat op de belangen van de kinderen in het proces van echtscheiding en de afweging die op basis daarvan gemaakt moet worden ten aanzien van de duur van de alimentatie. Initiatiefnemer benadrukt enkel dat van beide partners maximale inzet in het arbeidsproces verwacht mag worden. Op welke manier heeft initiatiefnemer rekening gehouden met de wensen van ouders zelf volledig invulling te willen geven aan de opvoeding van hun kinderen en op welke wijze geeft hij zich rekenschap van het feit dat het als gevolg van gemaakte keuzes voor deze ouders bijzonder lastig kan zijn werk te vinden? Hoe wordt de verantwoordelijkheid van beide echtgenoten voor het onderhoud van de kinderen gedurende de minderjarigheid gewogen?

Deze leden constateren dat initiatiefnemer in het beperken van de alimentatietermijn vooral een prikkel ziet tot meer arbeidsparticipatie. Zij vragen echter ook aandacht voor de negatieve prikkel namelijk dat een echtscheiding bevorderd kan worden door het beperken van de verplichtingen na echtscheiding. Zij wijzen op onderzoek van De scheidingsmakelaar (www.scheidingsmakelaar.nl) waaruit blijkt dat financiële overwegingen voor veel echtgenoten reden zijn niet te scheiden. Vindt de initiatiefnemer het gewenst dat door verkorting van de alimentatietermijn het signaal wordt afgegeven dat de gevolgen van echtscheiding steeds minder tot de verantwoordelijkheid van echtgenoten en steeds meer tot de verantwoordelijkheid van de samenleving behoren?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom initiatiefnemer mededeelt dat de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt bijzonder is toegenomen, terwijl uit het percentage deeltijdbanen slechts een stijging van acht procent in twintig jaar blijkt? Wat is de reactie van de initiatiefnemer op uiteenlopende arbeidsmarktanalyses die aangeven dat vrouwen in de moderne tijd nog steeds het leeuwendeel van de zorgtaken op zich nemen? Welke gevolgen heeft dit voor het wetsvoorstel?

Voornoemde leden lezen dat de initiatiefnemer in de stijging van het aantal echtscheidingen van 28.000 naar 32.000 een belangrijke aanwijzing ziet voor het feit dat de verhoudingen binnen de samenleving met betrekking tot het huwelijk enorm gewijzigd zijn. Kan op basis van alleen deze cijfers van een enorme stijging gesproken worden, aangezien het slechts een stijging van vijftien procent betreft?

De leden van de SGP-fractie constateren dat initiatiefnemer ter onderbouwing van de noodzaak van het wetsvoorstel veel waarde hecht aan de ontwikkeling van het aantal echtscheidingen. Zij merken op dat de genoemde cijfers, de door initiatiefnemer gewekte suggestie, ten aanzien van de status van het huwelijk onvoldoende kunnen schragen. Zo kan gewezen worden op het feit dat de cijfers juist tot de jaren negentig een sterk stijgende tendens laten zien en dat de groei daarna is afgevlakt. Ook heeft de Afdeling advisering van de Raad van State erop gewezen dat het aantal echtscheidingen in 1994 zelfs 36.000 bedroeg. Bovendien wijzen zij erop dat het bereik van het huwelijk door de openstelling van het huwelijk voor homoparen is vergroot. Zij vragen de initiatiefnemer een cijfermatig onderbouwing, waarbij op deze gegevens wordt ingegaan.

Voornoemde leden vragen of bij de resultaten van het bevolkingsonderzoek waarop de initiatiefnemer zijn voorstel mede baseert niet in hoge mate sprake is van een slager die zijn eigen vlees keurt. De kans is immers groot dat ex-partners weinig behoefte hebben heel lang alimentatie te betalen en dat dit de mogelijkheid deze lasten op de samenleving af te wentelen aantrekkelijk maakt. Welke waarde kan vanuit dat perspectief toegekend worden aan het resultaat dat twee derde van de ex-partners vindt dat zij maximaal vijf jaar alimentatie zouden moeten betalen? Is niet relevanter wat de mening is van anderen dan de bij de problematiek betrokkenen, vooral ook gezien het gegeven dat door verkorting van de termijn de collectieve lasten stijgen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat initiatiefnemer tegemoet wil komen aan de behoefte van ex-partners minder lang in het onderhoud te hoeven voorzien. Deze leden vragen de initiatiefnemer waarom het rechtvaardig is dat een probleem dat tussen twee partijen speelt nu sneller op de samenleving wordt afgewenteld. Hoe is het te verdedigen dat partners hun probleem op het bordje van anderen schuiven? Niet alleen ontstaan hierdoor meer kosten voor de samenleving, maar ook zal van gemeenten meer inspanning gevraagd worden in het kader van de bijstandsuitkering. Zij vragen hierop een reactie.

De aan het woord zijnde leden missen in dit wetsvoorstel een onderbouwing van het uitgangspunt de alimentatieverplichting te beperken tot vijf jaar. Zij lezen slechts dat de initiatiefnemer van mening is dat een periode van vijf jaar voldoende is in het levensonderhoud te voorzien. Deze leden constateren dat aan de huidige norm in het verleden een logische redenering ten grondslag is gelegd. Zij vragen met betrekking tot dit punt een reactie op de argumentatie van de interdepartementale werkgroep limitering alimentatie. Waarom heeft initiatiefnemer niet besloten de door hem als realistisch geachte termijn voor het vinden van werk te combineren met de leeftijd waarop kinderen doorgaans naar school gaan, waaruit dan een verlaging van twaalf naar negen jaar zou kunnen resulteren?

De leden van de SGP-fractie constateren dat door de voorgestelde aanpassing en het ongemoeid laten van de regeling voor kortdurende huwelijken zonder kinderen het belang van de aanwezigheid van kinderen lijkt te worden gebagatelliseerd. De situatie kan veelvuldig voorkomen dat zowel bij kortdurende huwelijken zonder kinderen als bij langdurende huwelijken met kinderen de termijn voor alimentatie vijf jaar is. Is initiatiefnemer van mening dat de vervaging van deze categorieën wenselijk is en waarom heeft hij niet besloten op enigerlei wijze een scherper onderscheid aan te brengen tussen deze categorieën?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom initiatiefnemer, gelet op zijn bedoelingen en de gewenste eenduidigheid, niet besloten heeft de draagkrachtberekening onderdeel uit te laten maken van de beschikking?

Adviezen van derden

De leden van de VVD-fractie vernemen graag met welke maatschappelijke organisaties de initiatiefnemer heeft gesproken in de voorbereiding van zijn initiatiefwetsvoorstel? Wordt zijn voorstel ondersteund door belanghebbende organisaties, zoals het LBIO, de Raad voor Rechtsbijstand, de Raad voor de rechtspraak? Wordt zijn voorstel ondersteund door de advocatuur, de wetenschap en de praktijk? Heeft de initiatiefnemer overigens gebruik gemaakt van consultatie?

Hoewel de leden van de D66-fractie de mening delen dat de duur van de partneralimentatie aan herziening toe is, vragen zij of de ingrijpende verkorting van de wettelijke termijn van twaalf naar vijf jaar in alle gevallen te rechtvaardigen is. In het door initiatiefnemer aangehaalde artikel van N. Spalter «Duur van partneralimentatie, maatwerk in plaats van ingrijpende verkorting»1, wordt gepleit voor maatwerk. Daarnaast meent de Afdeling advisering van de Raad van State dat het in het artikel aangehaalde onderzoek, onvoldoende grondslag biedt voor de veronderstelling dat een algemene termijn van vijf jaar wenselijk is.

Daarnaast vernemen deze leden graag welke andere (belangen)organisaties, deskundigen en rapporten de initiatiefnemer heeft geraadpleegd bij de totstandkoming van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom de alimentatieduur voor kortdurende huwelijken zonder kinderen niet herzien hoeft te worden, mede gezien de huidige verhoudingen in de samenleving? Deze leden verwijzen hierbij naar het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, die van mening is dat vooral de zorg voor kinderen invloed heeft op de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt en daarmee op de noodzakelijkheid tot partneralimentatie. Daarnaast is, zoals blijkt uit het onderzoek van N. Spalter, de keuze van de wetgever bij kinderloze huwelijken korter dan vijf jaar een maximumtermijn gelijk aan de huwelijksduur te laten gelden, niet sluitend beargumenteerd.2

De leden van de SP-fractie constateren dat de initiatiefnemer het onderzoek van TNS-NIPO aanhaalt, met de titel: «Duur van partneralimentatie. Maatwerk in plaats van ingrijpende verkorting». Zegt deze titel op zichzelf niet al heel veel, namelijk dat maatwerk te verkiezen is boven een ingrijpende verkorting van twaalf naar vijf jaar zoals de initiatiefnemer voorstelt? Heeft de initiatiefnemer de conclusies van dit onderzoek wel correct weergegeven? Ook de Afdeling advisering van de Raad van State plaatst daar kanttekeningen bij.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de initiatiefnemer wijst op een enquête van TNS-NIPO ter onderbouwing dat het draagvlak in de samenleving voor de termijn van twaalf jaar ontbreekt. Zij constateren dat de indiener slechts een uitkomst uit de enquête betrekt bij zijn beschouwing op het draagvlak, te weten dat een meerderheid van de geënquêteerden geen voorstander is van de termijn van twaalf jaar partneralimentatie. Zij verzoeken de indiener ook de andere uitkomsten van het onderzoek te delen. Genoemde leden vragen de indiener op welke gronden de nieuwe termijn van vijf jaar aansluit bij de uitkomsten van het onderzoek. Zij constateren dat uit de gepubliceerde conclusies vooral blijkt dat Nederlanders het aspect zorg bij de toekenning van partneralimentatie zwaarder waarderen dan in het huidige recht zijn beslag krijgt en zij zien niet hoe het voorliggende wetsvoorstel recht doet aan deze conclusie.

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de artikelen van mr. De Bruijn-Lückers en mr. Labohm over postrelationele solidariteit en het door initiatiefnemer in noot 7 aangehaalde artikel van mr. Spalter, waarin onder andere het wetsvoorstel van initiatiefnemer aan de orde wordt gesteld (WPNR, 20 oktober 2012). Hoe beoordeelt de initiatiefnemer de constatering dat de huidige regeling voldoende ruimte voor maatwerk biedt en dat de vrijheid van rechters te zoeken naar een passende oplossing door dit initiatiefwetsvoorstel teveel wordt beknot?

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I wijziging artikel 157, derde en vierde lid, Boek 1 BW

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de hardheidsclausule in het initiatiefwetsvoorstel niet wordt aangepast. Initiatiefnemer verwijst daarbij naar de jurisprudentie die is ontwikkeld ten aanzien van het vijfde lid. Dit betekent dat als er sprake is van een ingrijpende financiële wijziging, in casu beëindiging van de partneralimentatie, op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid de termijn van vijf jaar verlengd kan worden door de rechter. Zal, naar verwachting van de initiatiefnemer, na deze wetswijziging vaker een beroep worden gedaan op dit artikel? Zo ja, waar is die verwachting op gebaseerd, zo nee, waarom niet?

De leden van deD66-fractie vernemen graag of initiatiefnemer een maximale duur van vijf jaar ook gerechtvaardigd acht ingeval er sprake is van een onevenredige zorgverdeling voor kinderen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt en in het geval een huwelijk langer heeft geduurd dan vijftien jaar.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer een reactie op de kanttekening van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin wordt opgemerkt dat de mogelijkheden tot verlenging van de alimentatieduur na ommekomst van de termijn van vijf jaar buitengewoon beperkt zijn. Op grond van het niet gewijzigde vijfde lid van dit artikel is verlenging van de duur na vijf jaar slechts mogelijk als beëindiging van zo’n ingrijpende aard zou zijn dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de alimentatiegerechtigde niet kan worden gevergd.

Deze leden achten de voorgestelde regeling niet proportioneel in vergelijking met het zesde lid van dit artikel waar de onderhoudsplicht korter is dan twaalf jaar voor huwelijken die minder dan vijf jaar hebben geduurd en kinderloos zijn gebleven en waar de huwelijksduur de maximale termijn van partneralimentatie bepaalt. Zij vinden dat de duur van een huwelijk of de aanwezigheid van kinderen terechte elementen zijn die een langere termijn van alimentatie rechtvaardigen en zij vragen de initiatiefnemer de proportionaliteit tussen beide regelingen nader te beschouwen.

Artikel II Wijziging van artikelen 805, 822 en 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

De leden van de D66-fractie vragen hoe de initiatiefnemer de complexiteit van de berekeningsmethodiek van de rechter beoordeeld. Is het voldoende de bijlage bij te voegen of is het noodzakelijk de berekening te versimpelen?

Artikel III Overgangsrecht

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het initiatiefwetsvoorstel geen overgangsregeling kent. De initiatiefnemer is van mening dat ten eerste een alimentatieregeling een tijd in stand houden dat niet als correct wordt gezien, niet wenselijk is en ten tweede achten zij het niet wenselijk dat twee stelsels naast elkaar blijven bestaan. In haar advies verwijst de Afdeling advisering van de Raad van State hier ook naar. Deze leden hebben hierover nog enkele aanvullende vragen. Wat betekent dit uitgangspunt voor de rechtszekerheid van de individuele alimentatiegerechtigde die ervan uit is gegaan over een bepaalde periode alimentatie te ontvangen, maar die op basis van dit initiatiefwetsvoorstel wordt ingekort?

De leden van de SP-fractie merken op dat ook voor bestaande gevallen de alimentatie eindigt na vijf jaar, na de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Nog los van het feit dat deze inwerkingtredingsdatum een tamelijk willekeurig moment is, waar partijen geen invloed op hebben, is het ook de vraag of dit redelijk is. De Afdeling advisering van de Raad van State wijst er terecht op dat mensen verwachtingen ontlenen aan de wet die op dát moment geldt, dit geldt ook voor de duur van de partneralimentatie. Waarom acht de initiatiefnemer het gerechtvaardigd hier inbreuk op te maken?

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat het initiatiefwetsvoorstel een overgangsregeling kent waardoor voor bestaande gevallen het recht op alimentatie vijf jaar na inwerkingtreding van het initiatiefwetsvoorstel van rechtswege komt te vervallen. Dit kan betekenen dat in voorkomende (oude) gevallen het recht op alimentatie (veel) korter dan twaalf jaar blijft bestaan. Met de Raad van State (die onder andere aangeeft dat de rechtspraktijk al sinds 1994 gewend is aan het naast elkaar bestaan van verschillende stelsels van alimentatieduur) betwijfelen deze leden of er voldoende redenen zijn voor deze inbreuk op bestaande rechten. Zij zijn er vooralsnog niet van overtuigd dat de door de initiatiefnemer gegeven argumentatie afdoende is. De leden van de CDA-fractie vragen dan ook in hoeverre de voorgestelde overgangsregeling juridisch houdbaar is? Zal deze overgangsregeling veelal niet «automatisch» leiden tot rechtsprocedures? De initiatiefnemer geeft aan dat belanghebbenden zich tot de rechter kunnen wenden met het verzoek tot verlenging van de termijn.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt dat er «voor een inbreuk op bestaande rechten die aan de wet of een onderlinge afspraak worden ontleend, zwaarwegende redenen aangevoerd moeten kunnen worden». Deze zijn volgens hen niet aangevoerd. Daarnaast zijn aan het huidige stelsel van partneralimentatie gerechtvaardigde verwachtingen ontleend door alimentatiegerechtigden. Deze leden vragen in hoeverre de overgangstermijn zoals voorgesteld in het initiatiefwetsvoorstel redelijk is. Met betrekking tot de termijn van vijf jaar die gaat gelden vanaf het moment van inwerkingtreding van deze wet, vragen deze leden hoe dit zich verhoudt tot het rechtszekerheidsbeginsel van mensen die nog onder de oude regeling vallen. Hoewel vijf jaar in principe zou kunnen volstaan voor het opnieuw vinden van een baan, zijn er ook uitzonderingssituaties waar volgens hen rekening mee gehouden zou moeten worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie zien niet hoe de huidige overgangsregeling rekening houdt met het beginsel dat geen terugwerkende kracht wordt toegekend aan een regeling die belastend is. Zij wijzen daarbij op aanwijzing167 in de aanwijzing voor de regelgeving en vragen de initiatiefnemer te motiveren welke bijzondere omstandigheid er in casu is. Deze leden merken op dat deze wijziging een aantasting van de rechtszekerheid voor de burger inhoudt en zij vragen of deze bepaling, bij juridische toetsing, stand zal houden.

De leden van de SGP-fractie hebben een drietal vragen bij het voorgestelde overgangsrecht, waarmee inbreuk wordt gemaakt op de rechten en de gerechtvaardigde verwachtingen van alimentatiegerechtigden. Deze leden kunnen de redenering van de initiatiefnemer niet volgen, gelet op de regeling van overgangsrecht in vergelijkbare situaties zoals een verkorting van de duur van de werkloosheidsuitkering. Waarom verdient het in zulke gevallen voorkeur ook op bestaande rechten te korten? Zijn er niet veel situaties waarin verschillende stelsels naast elkaar blijven bestaan? Waarom dient bij de regeling van de alimentatie een uitzondering gemaakt te worden?

Voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels


X Noot
1

N. Spalter, Duur van partneralimentatie, maatwerk in plaats van ingrijpende verkorting, NJB 2012, afl. 23, 4.

X Noot
2

N. Spalter, Duur van partneralimentatie, maatwerk in plaats van ingrijpende verkorting, NJB 2012, afl. 23, 2.

Naar boven