33 308 Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht)

G BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2020

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), het evaluatieonderzoek van de Wet auteurscontractenrecht1 aan, alsmede onze eerste reactie op dit onderzoek.

De Wet Auteurscontractenrecht (hierna de Wet ACR) is op 1 juli 2015 in werking getreden. De wet ACR heeft tot doel de contractuele positie van auteurs en uitvoerende kunstenaars ten opzichte van de exploitanten van hun werk te verstevigen. Tijdens de parlementaire behandeling is toegezegd dat de wet vijf jaar na de inwerkingtreding ervan zal worden geëvalueerd. Met dit onderzoek is deze toezegging gestand gedaan.

De onderzoekers geven aan dat het, vijf jaar nadat de wet in werking is getreden, nog te vroeg is om de vraag te beantwoorden of de wet haar doelen reeds heeft bereikt. Zij hebben zich daarom in het onderzoek gericht op een beschrijving van de effecten van de invoering van de Wet ACR op de contractuele praktijk, op het signaleren van praktische onduidelijkheden en aandachtspunten en op het aandragen van mogelijke oplossingen. Voor een overzicht van de aandachtspunten en mogelijke oplossingen verwijs ik u naar de samenvatting van het onderzoek.

Ik kan mij op hoofdlijnen vinden in de geconstateerde aandachtspunten en aanbevelingen van het onderzoek. Bij een aantal artikelen geven de onderzoekers aan dat deze in de praktijk weinig problemen oproepen c.q. dat de bepalingen door de praktijk als positief worden ervaren. Bij een aantal andere artikelen constateren de onderzoekers dat er nog weinig gebruik van is gemaakt c.q. dat de bepalingen in de praktijk weinig heeft veranderd. Hoewel, zoals de onderzoekers zelf aangeven, het nog te vroeg is om een algeheel oordeel te geven over de effectiviteit van de wet, zie ik hierin toch aanleiding om wijziging van de wet te overwegen.

De onderzoekers geven bij een aantal aandachtspunten aanpassing van de wet in overweging. Dit betreft de artikelen 2, 25c, 25e, 25g en 45d van de Auteurswet. Ik zal dit met een positieve grondhouding beoordelen en een voorontwerp van wet opstellen waar in ieder geval de aanpassing van artikel 45d Auteurswet inzake de collectief beheerde proportionele billijke vergoeding voor beschikbaarstelling van filmwerken (video on demand) onderdeel van zal uitmaken. Bij het voorbereiden van het voorontwerp van wet zal tevens aandacht worden besteed aan de wisselwerking met lopende en voorgenomen wetgevingstrajecten, zoals de implementatiewetsvoorstellen bij de richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt en de richtlijn online omroepdiensten. Ook het door de Minister van OCW aangekondigde wetsvoorstel dat momenteel nog in voorbereiding is en dat dient om als ultimum remedium te komen tot collectieve afspraken in de culturele sector, wordt hierbij betrokken. Het veld zal over het voorontwerp van wet inzake het auteurscontractenrecht uitvoerig worden geconsulteerd. Ik verwacht het voorontwerp van wet in het eerste kwartaal van 2021 in consultatie te kunnen geven.

Daarnaast zal ook overleg met het veld gevoerd worden over de door de onderzoekers gedane aanbevelingen die zich (mede) richten op het handelen door partijen in het veld. Dit ziet op de aanbevelingen bij artikel 25c (onderhandelingen over collectieve vergoedingen), artikel 25d (best practices over de vergoeding van makers bij exploitatiesucces) en artikel 25g (makersorganisaties moeten meer gebruik maken van de mogelijkheid om collectief – en dus voor de maker anoniem – geschillen over algemene voorwaarden of modelcontracten aanhangig te maken). In dat kader zal ook aandacht worden besteed aan het in zijn algemeenheid stimuleren van de totstandkoming van collectieve regelingen waar door de onderzoekers ook een aantal positieve ontwikkelingen zijn waargenomen. Voor een deel zal dit overleg plaatsvinden binnen de reeds lopende overleggremia, zoals het reguliere overleg dat door het Ministerie van OCW met veldpartijen wordt gevoerd. De Minister van OCW en ik zullen u te zijner tijd berichten over de uitkomsten van dit overleg.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij de Directie Inhoud.

Naar boven