33 295 Aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 juni 2013

Inleiding

Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag. Het verheugt mij dat de leden van de aan het woord zijnde fracties positief staan tegenover het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt dat de staat conservatoir beslag legt op alle voorwerpen van verdachten van misdrijven vanaf de vierde categorie ten behoeve van slachtoffers. Ik ben erkentelijk voor de betuigde instemming en gemaakte opmerkingen; ik zal de gestelde vragen beantwoorden in de volgorde waarin zij zijn gesteld.

Rechtsbijstand

De leden van de VVD-fractie hebben gewezen op een passage in de memorie van toelichting, waar staat dat slachtoffers van misdrijven zich kunnen laten bijstaan door gekwalificeerde medewerkers van Slachtofferhulp Nederland bij het invullen van het door de politie of het Openbaar Ministerie toegezonden formulier, waarop kan worden aangegeven of zij hun schade op de dader wensen te verhalen. In ingewikkelde zaken kan ook gebruik worden gemaakt van een gespecialiseerde advocaat.1 Daarmee is voornamelijk getracht tot uitdrukking te brengen dat er in het algemeen voldoende expertise bestaat om slachtoffers optimaal te ondersteunen, wanneer zij hun schade op de daders willen verhalen. In februari 2013 is een pilot gestart, waarin onder regie van het ministerie van Veiligheid en Justitie door Slachtofferhulp Nederland, het Landelijk Advocaten Netwerk Zeden Slachtoffers (LANZS), de vereniging voor Letselschade Advocaten (LSA), de Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP), de Raad voor rechtsbijstand en de Nederlandse Orde van Advocaten (Nova) wordt geëxperimenteerd met een snelle doorverwijzing van slachtoffers naar een gespecialiseerde advocaat, in de gevallen waarin de noodzaak daartoe aanwezig is. Maar, het staat slachtoffers van misdrijven uiteraard vrij daarvan geen gebruik te maken of zelf een advocaat aan te zoeken. Los hiervan moet niet uit het oog worden verloren dat lang niet alle vorderingen tot schadevergoeding zo ingewikkeld zijn, dat zij indiening door een professionele rechtshulpverlener vereisen.

De vraag van deze leden of zij uit de hiervoor geparafraseerde passage uit de memorie van toelichting ook mogen afleiden dat alle slachtoffers, ongeacht hun financiële positie, steeds kosteloos een gespecialiseerde advocaat krijgen aangeboden, kan in het algemeen niet bevestigend worden beantwoord. Ook niet wanneer het om ingewikkelde zaken gaat. Het gaat om een eigenstandige vraag die moet worden beantwoord tegen de achtergrond van het in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) bepaalde. Artikel 44, vierde lid, Wrb bepaalt dat alleen slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven (met inbegrip van nabestaanden van slachtoffers), ongeacht hun financiële positie, steeds aanspraak kunnen maken op kosteloze rechtsbijstand van een advocaat van hun gading. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik het belang daarvan nog eens benadrukt.2

De leden van de aan het woord zijnde fractie hebben gevraagd of de kosteloze rechtsbijstand in geval van ernstige gewelds- of zedenmisdrijven slechts beschikbaar is voor diegenen die aanspraak kunnen maken op gefinancierde rechtshulp? Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Artikel 44, vierde lid, Wrb bepaalt, als gezegd, dat slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven (met inbegrip van de nabestaanden van levensdelicten) voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komen ongeacht hun financiële positie. Het is waar dat het kabinet heeft aangekondigd de gefinancierde rechtshulp te versoberen. Voor de rechtsbijstand aan slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven zal evenwel een uitzondering worden gemaakt zoals ik tijdens het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer over het slachtofferbeleid op 28 maart 2013 heb aangegeven in reactie op vragen van de leden van de VVD-fractie. Die kwetsbare groep verdient optimale bescherming.3

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een vraag gesteld over bovengenoemd overleg tussen LANZS, Slachtofferhulp Nederland en de Raad voor Rechtsbijstand dat tot doel heeft te komen tot adequate werkafspraken over de kosteloze rechtsbijstand aan slachtoffers van ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. Kan worden aangegeven wat dat overleg heeft opgeleverd? Kan de regering ook aangeven wat de reikwijdte van de werkafspraken zijn? Betreffen deze ook de rechtsbijstand in de een eigenstandige civiele zaak of zaken (waaronder het leggen van een civiel conservatoir beslag)? De genoemde instanties zijn een pilot gestart, waaraan hiervoor al is gerefereerd, over de doorverwijzing van slachtoffers van ernstige gewelds- of zedenmisdrijven en nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten naar daarin gespecialiseerde advocaten. Slachtofferhulp Nederland verleent deze slachtoffers algemene bijstand tijdens het strafproces. Als zij dat wensen, brengt Slachtofferhulp Nederland hen ook in contact met gespecialiseerde advocaten. Daarbij worden afspraken gemaakt over de wijze waarop zij optimale ondersteuning kunnen bieden. Vooralsnog wordt gebruik gemaakt van een relatief beperkte groep advocaten om het werkproces zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen en een gerichte evaluatie van de doorverwijzing mogelijk te maken. De bijstand is steeds beperkt tot strafzaken. Civiele zaken worden daardoor dus niet bestreken.

De aan het woord zijnde leden hebben ook gevraagd wat onder ernstige gewelds- of zedendelicten wordt verstaan. Er wordt aangesloten bij de definitie die het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert voor de uitkering van een schadetegemoetkoming. Dat betekent dat er sprake moet zijn van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel als gevolg van een in Nederland gepleegd opzettelijk geweldsmisdrijf dan wel sprake is van een misdrijf tegen de zeden. Onder ernstige geweldsmisdrijven wordt onder meer begrepen: brandstichting met zwaar lichamelijk letsel (artikel 157, tweede lid, Sr), gijzeling (artikel 282a Sr), opzettelijke vrijheidsberoving met zwaar lichamelijk letsel (artikel 282, tweede lid, Sr), doodslag (artikel 287 Sr), moord (artikel 289 Sr), mishandeling met zwaar lichamelijk letsel (artikel 300, tweede lid, Sr, mishandeling met voorbedachte rade met zwaar lichamelijk letsel (artikel 301, tweede lid, Sr), zware mishandeling (artikel 302 Sr, zware mishandeling met voorbedachte rade (artikel 303 Sr) en diefstal met geweld; roofoverval in de privésfeer (artikel 312 Sr). Bij ernstige zedenmisdrijven kan worden gedacht aan: verkrachting (artikel 242 Sr), seksueel binnendringen van een bewusteloze, onmachtige of gestoorde (artikel 243 Sr), seksueel binnendringen van iemand beneden twaalf jaar (artikel 244 Sr) en seksueel binnendringen van iemand beneden zestien jaar (artikel 245 Sr).

Mondelinge machtiging rechter-commissaris

De leden van de CDA-fractie merken terecht op dat voor het leggen van beslag een ex ante machtiging van de rechter-commissaris is vereist. Deze leden hebben gevraagd hoe vaak de regering denkt dat het zal voorkomen dat de spoedeisendheid dermate zal zijn, dat de rechter-commissaris zal besluiten tot het geven van een mondelinge in plaats van een schriftelijke machtiging. Op grond van artikel 103, derde lid, Sv mag er alleen conservatoir beslag worden gelegd met een mondelinge machtiging van de rechter-commissaris ingeval van ontdekking op heterdaad. Uit artikel 94a, derde lid, Sv volgt dat het moet gaan om een misdrijf waarvoor een geldboete vanaf de vierde categorie kan worden opgelegd. Verder zal ter plaatse ten minste duidelijk moeten zijn dat het slachtoffer door het misdrijf schade heeft geleden. En, de verdachte moet voorwerpen bij zich hebben die zich er goed voor lenen daarop beslag te leggen. Voorts moet het risico bestaan dat de verdachte die voorwerpen aan het mogelijke verhaal wil onttrekken. De drie laatstgenoemde voorwaarden moeten nog nader worden uitgewerkt in een aanwijzing van het openbaar ministerie. Ik kan thans geen betrouwbare voorspelling doen over hoe vaak van een mondelinge machtiging van de rechter-commissaris gebruik zal worden gemaakt. Het gaat blijkens het vorenstaande waarschijnlijk om betrekkelijk uitzonderlijke situaties. Ik verwacht dan ook dat het eerder om enkele tientallen dan om enkele honderden gevallen per jaar zal gaan.

De leden van de aan het woord zijnde fractie merken terecht op dat een mondelinge machtiging achteraf op schrift moet worden gesteld. Zij hebben gevraagd welke regels er gelden voor het achteraf op schrift stellen, in het bijzonder ten aanzien van de termijn waarbinnen dit moet gebeuren. Voor de achteraf op schrift gestelde machtiging gelden in de kern van de zaak geen andere regels dan voor de vooraf op schrift gestelde machtiging. De interpretatie die is gegeven aan het vereiste, zoals dat voorkomt in het geldende artikel 103 Sv, is dus van overeenkomstige toepassing. Het ligt voor de hand dat de verleende mondelinge machtiging achteraf zo spoedig mogelijk op papier wordt gezet. Uiteraard dient er melding van te worden gemaakt waarom er een mondelinge in plaats van een schriftelijke machtiging moest worden verleend. Waar het op aankomt is dat de verdediging in staat moet zijn te controleren of het beslag rechtsgeldig is gelegd. Voor de kennisneming van inbeslaggenomen pakketten, brieven, stukken en andere berichten ingevolge artikel 101 Sv geldt al een vergelijkbare regeling. Een machtiging kan schriftelijk en mondeling worden gevorderd en verleend door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris. Een mondeling verleende machtiging wordt steeds schriftelijk gedocumenteerd.

Rapportage effecten wetsvoorstel

Met de leden van de CDA-fractie ben ik van mening dat het tot aanbeveling strekt te onderzoeken wat de effecten van het wetsvoorstel zijn. Daarom heb ik bij de plenaire behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer toegezegd het wetsvoorstel drie jaar na de inwerkingtreding ervan te (laten) evalueren. Bij de evaluatie zal ik meenemen of het leggen van conservatoir beslag er inderdaad toe leidt dat daders de door hen veroorzaakte schade vaker, vollediger en sneller aan slachtoffers vergoeden. Bij de evaluatie zal ik ook betrekken hoe het aantal mondelinge en schriftelijke machtigingen van de rechter-commissaris zich tot elkaar verhouden en of daarin mogelijk een ontwikkeling in valt te onderkennen. Hiervoor heb ik er al op gewezen dat ik op dit moment niet goed kan voorspellen hoe vaak conservatoir beslag zal worden gelegd op grond van een mondelinge machtiging van de rechter-commissaris. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal zo nodig gericht vervolgonderzoek plaatsvinden, dan wel een voorstel tot aanpassing van de wettelijke regeling worden overwogen. Ik zal uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van de evaluatie en eventuele vervolgstappen.

Civiele vordering in strafproces

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd hoe de strafrechter vaststelt dat de verdachte civielrechtelijk aansprakelijk is voor de door hem veroorzaakte schade, in het bijzonder wanneer dit door hem wordt betwist. Als de strafrechter een verdachte van een misdrijf veroordeelt, dan is ipso facto sprake van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek). Alvorens de strafrechter een vordering strekkende tot schadevergoeding van het slachtoffer toewijst (artikel 51f Sv) en/of een schadevergoedingsmaatregel oplegt (artikel 36f Sr), zal hij zich er wel nog van moeten vergewissen dat het slachtoffer ten gevolge van het misdrijf schade heeft geleden. Slechts wanneer de strafzaak door betwisting van de schade en/of het causaal verband onevenredig wordt belast, bestaat daarvoor in de strafzaak geen ruimte en is een afzonderlijke civielrechtelijke procedure benodigd (artikel 361 Sv).

De aan het woord zijnde leden hebben ook gevraagd of voor het toekennen van een schadevergoedingsmaatregel krachtens artikel 36f, tweede lid, Sr is vereist dat de aansprakelijkheid van de verdachte al dan niet na een civiele procedure onherroepelijk is komen vast te staan. Vooraleerst zij opgemerkt dat voor het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel alleen maar plaats is in een strafzaak. In zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechter, ook zonder dat het slachtoffer zich met zijn vordering in het strafgeding heeft gevoegd, een schadevergoedingsmaatregel opleggen. Als de strafrechter zo’n maatregel oplegt, omdat de dader naar zijn oordeel civielrechtelijk aansprakelijk is, dan wordt die maatregel onherroepelijk als daartegen niet, niet tijdig of zonder succes hoger beroep c.q. beroep in cassatie wordt ingesteld. Een slachtoffer van een misdrijf kan ook via een civielrechtelijke procedure trachten zijn schade op de dader te verhalen. Als de civiele rechter de vordering strekkende tot schadevergoeding toewijst, dan wordt dat oordeel onherroepelijk als daartegen niet, niet tijdig of zonder succes hoger beroep en/of beroep in cassatie wordt aangetekend.

Opleggen schadevergoedingsmaatregel

De leden van de fractie van de SP hebben onder verwijzing naar een drietal arresten van de Hoge Raad terecht opgemerkt dat naar geldend recht geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader ontoerekeningsvatbaar is en daarom van alle rechtsvervolging wordt ontslagen.4 Het is onwenselijk dat de strafrechter dan geen schadevergoedingsmaatregel kan opleggen. Zo’n maatregel moet kunnen worden opgelegd, wanneer de dader civielrechtelijk aansprakelijk is. In een civiele zaak staat ontoerekeningsvatbaarheid namelijk niet aan aansprakelijkheid in de weg. In het wetsvoorstel is daarom voorgesteld artikel 36f Sr zo aan te passen dat ook een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens niet strafbaarheid.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben terecht opgemerkt dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel door de rechter, naast het toewijzen van een vordering strekkende tot schadevergoeding, steeds belangrijker wordt voor slachtoffers van misdrijven. Niet alleen het uitkeren van de vergoeding in het kader van de voorschotregeling is daaraan gelieerd. Maar, ook het leggen van conservatoir beslag wordt daaraan gekoppeld. De aan het woord zijnde leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat het nalaten om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen steeds weloverwogen en gemotiveerd plaatsvindt. Zij hebben gevraagd of het mogelijk is te regelen dat automatisch een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd als een vordering strekkende tot schadevergoeding wordt toegewezen, tenzij uitdrukkelijk anders wordt beslist. Ik ben daarvan geen voorstander, omdat het een systeembreuk impliceert zonder dat daarvoor een dragende reden bestaat. In de praktijk zal de officier van justitie altijd aan de strafrechter vragen een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, mocht een slachtoffer van een misdrijf van de gelegenheid gebruik maken zich in die zaak te voegen met een vordering strekkende tot schadevergoeding. Doorgaans zal de rechter zo’n maatregel ook opleggen tot het beloop van de voor toewijzing vatbare vordering. Maar, de rechter moet – ook volgens aan het woord zijnde leden – altijd ruimte houden om geen of een lagere schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Zo zijn rechtspersonen, zoals energiemaatschappijen en gemeenten, veelal zelf heel goed in staat om toegewezen vorderingen te innen. De inzet van het CJIB is daar niet vanzelfsprekend. Volgens de aan het woord zijnde leden vergeten rechters soms simpelweg een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het is, als gezegd, vast beleid van het openbaar ministerie om in daarvoor in aanmerking komende gevallen dit altijd te vorderen. Ik heb geen aanwijzingen dat rechters deze mogelijkheid, anders dan incidenteel, over het hoofd zien. Mocht het inderdaad zo zijn, dat het OM of het slachtoffer meent dat ten onrechte geen schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, dan kan hiertegen hoger beroep worden ingesteld. Een strengere motiveringsplicht is daarvoor in ieder geval geen noodzakelijke opmaat.

Conservatoir beslag

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd te verduidelijken waarop door de staat conservatoir beslag kan worden gelegd ten behoeve van slachtoffers van misdrijven. Terecht wordt opgemerkt dat het wetsvoorstel rept over beslag op voorwerpen van verdachten. Daarmee is aansluiting gezocht bij het leggen van conservatoir beslag met het oog op ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en met het oog op verhaal van een geldboete. Onder voorwerpen wordt op grond van het geldende artikel 94a, vijfde lid, Sv verstaan: alle zaken en alle vermogensrechten. Met alle zaken wordt gedoeld op zowel onroerende zaken (bijvoorbeeld: huizen) als roerende zaken (bijvoorbeeld: juwelen). Voorbeelden van vermogensrechten zijn aandelen en lijfrentes. Het vijfde lid wordt vernummerd tot het zesde lid, maar blijft inhoudelijk intact.

De leden van de aan het woord zijnde fractie merken terecht op dat het leggen van conservatoir beslag met het oog op ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel mogelijk is bij misdrijven waarvoor een geldboete vanaf de vijfde categorie kan worden opgelegd. Als er conservatoir beslag wordt gelegd met het oog op een schadevergoedingsmaatregel, volstaat een misdrijf waarvoor een geldboete vanaf de vierde categorie kan worden opgelegd. Bij conservatoir beslag met het oog op een schadevergoedingsmaatregel speelt namelijk meer dan alleen de ernst van het misdrijf. Het beslag moet ook dienstbaar zijn voor slachtoffers van misdrijven die hun schade op de daders ervan wensen te verhalen. Uit cijfers van het CJIB blijkt dat de schadevergoedingsmaatregelen doorgaans worden opgelegd bij misdrijven vanaf de vierde categorie. Daarom haakt het wetsvoorstel daarbij aan. Zodoende kan de staat ook slachtoffers van misdrijven van de vierde categorie helpen hun verhaalsrecht te verzekeren. Bij misdrijven waarvoor een geldboete van de tweede of derde categorie kan worden opgelegd, bestaat daartoe geen noodzaak. Bovendien staat de te geringe ernst van dergelijke misdrijven aan een ingrijpende maatregel als conservatoir beslag in de weg. Op verzoek van de leden van de aan het woord zijnde fractie zijn de cijfers van het CJIB als bijlage aan deze memorie gehecht.

Met de leden van de aan het woord zijnde fractie ben ik van mening dat het voor slachtoffers van misdrijven met betrekkelijk geringe vorderingen strekkende tot schadevergoeding vanuit financieel en emotioneel oogpunt bij relatief geringe vorderingen, maar ook om andere redenen, belastend of bezwaarlijk kan zijn om zelf een civielrechtelijke procedure aanhangig te maken en dat zij door voeging in het strafproces op een relatief eenvoudige en goedkope manier de geleden schade kunnen verhalen. De wet biedt daarvoor dan ook alle ruimte. Het is echter niet zo dat het ook steeds in alle gevallen noodzakelijk is bewarende maatregelen te treffen. Per jaar worden ongeveer 12.000 schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. In 85% van die gevallen beloopt de maatregel minder dan 2000 euro. Meer dan 90% daarvan wordt binnen 3 jaar voldaan. Het leggen van conservatoir beslag heeft daar eigenlijk geen toegevoegde waarde. Bij schadevergoedingsmaatregelen van 2000 tot 5000 euro zal de toegevoegde waarde in de regel zo groot zijn. In die gevallen waarin ook na 3 jaar nog niet volledig wordt betaald, is de dader overleden, heeft hij vervangende hechtenis uitgezeten of is de executieverjaringstermijn verstreken.

Zijn de resultaten van het onderzoek van het WODC naar het schadeverhaal van slachtoffers van misdrijven inmiddels beschikbaar, zo vroegen de leden van de aan het woord zijnde fractie. In 2012 heb ik opdracht gegeven voor een reeks van drie onderzoeken naar schadeverhaal via het civiele recht. Het eerste onderzoek naar het schadeverhaal van slachtoffers bij de sector civiel van de rechtbank is in augustus 2012 afgerond. Het tweede onderzoek naar de ervaringen van slachtoffers daarmee is bijna afgerond. Ik streef ernaar de Eerste en Tweede Kamer nog deze zomer over de uitkomsten van die beide onderzoeken te informeren. Het derde onderzoek, naar de aard en omvang van het schadeverhaal door slachtoffers bij de sector kanton van de rechtbank vangt deze zomer aan. Zodra de uitkomsten van dat onderzoek bekend zijn, zal ik de Eerste en Tweede Kamer ook daarover informeren.

De leden van de aan het woord zijnde fractie hebben er terecht op gewezen dat slachtoffers van misdrijven langs zowel straf- als civielrechtelijk weg kunnen trachten te verhalen. Bij jeugdige daders is het mogelijk dat de staat beslag legt onder de jeugdige en het slachtoffer onder de ouders. De aan het woord zijnde leden hebben gevraagd om een reactie op het daaruit mogelijkerwijs voortvloeiende probleem van de dubbele executoriale titel. Met de aan het woord zijnde leden ben ik van mening dat daders de door hen veroorzaakte schade maar een keer hoeven te vergoeden. Voor het ontstaan van een dubbele executoriale titel ben ik niet beducht. De rechter die als laatste uitspraak doet, kan met het door een andere rechter eerder gegeven oordeel rekening houden. Mocht dit in een incidenteel geval niet gebeurd zijn, dan kan de veroordeelde op grond van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een executiegeschil aanspannen om dubbele betaling af te wenden.

Het feitelijk beslagleggen zal worden uitgevoerd door het CJIB, zo nemen de leden van de SP-fractie aan. Is het de regering bekend dat er, blijkens het jaarverslag 2012, sprake is van een toename van klachten die de Nationale Ombudsman ontvangt met betrekking tot het functioneren van het CJIB? Zo ja, wat gaat de regering daaraan doen? Het CJIB speelt alleen een rol in de executoriale fase. Het CJIB vervult geen rol in de daaraan eventueel voorafgaande conservatoire fase. De politie is daarmee belast en handelt daarbij in opdracht van het openbaar ministerie. Zodra zo’n zaak in de executoriale fase komt, wordt die aan het CJIB overgedragen. Ik ben uiteraard bekend met het jaarverslag 2012 van de Nationale ombudsman. De Nationale ombudsman en het CJIB hebben gesproken over de toename van klachten. Afgesproken is dat een schriftelijke reactie wordt gestuurd aan de Nationale ombudsman waarin daarop wordt ingegaan.

De leden van de fractie van GroenLinks merken onder verwijzing naar de nota naar aanleiding van het verslag op dat van de schadevergoedingsmaatregelen van 2.000 tot 5.000 binnen drie jaar 71,4% volledig is betaald.5 In 28,6% doen zich dus problemen voor, aldus de leden van de aan het woord zijnde fractie. Kan worden aangeven om welke problemen het hierbij gaat en in hoeverre conservatoir beslag, ook voor lagere bedragen, hierin mogelijk toch een oplossing zou kunnen bieden? Vooraleerst zij opgemerkt dat de executie na drie jaar niet wordt afgebroken. Die loopt door tot de executieverjaringstermijn is verstreken. Het percentage schadevergoedingsmaatregelen van 2000 tot 5000 euro dat volledig wordt geïnd, ligt dus hoger dan 71,4%. Verder betekent niet volledig betalen niet dat er helemaal niet is betaald. Dat laat onverlet dat aan de aan het woord zijnde leden moet worden toegegeven dat het in sommige gevallen inderdaad nooit tot volledige inning kan komen. Hiervoor, bij de beantwoording van de vragen van de leden van de SP-fractie, dat daarvoor verschillende redenen kunnen bestaan. Zo kan de dader inmiddels zijn overleden of hij heeft vervangende hechtenis uitgezeten. Ook is het mogelijk dat de executieverjaringstermijn is verstreken. Onder omstandigheden kan het leggen van conservatoir beslag ook bij schades die minder dan 5000 euro belopen van toegevoegde waarde zijn. Er zijn daders die kunnen betalen, maar hun vermogen aan het verhaal onttrekken als zij daarvoor de kans krijgen. Het wetsvoorstel staat er niet aan in de weg dat er in dat soort gevallen beslag wordt gelegd. Wel moet ervoor gewaakt worden dat het gebruik van de bevoegdheid ook effectief is. Er moet een goede verhouding bestaan tussen de kosten enerzijds en de opbrengsten anderzijds. Het openbaar ministerie zal een op de nieuwe beslagbevoegdheid toegespitste aanwijzing opstellen.

De leden van de aan het woord zijnde fractie merken terecht op dat een vordering strekkende tot schadevergoeding ex artikel 51f Sv niet wordt toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr niet wordt opgelegd als de strafzaak daardoor onevenredig wordt belast (artikel 361 Sv). Zij vroegen wanneer een met het oog op een schadevergoedingsmaatregel gelegd conservatoir beslag dan van rechtswege vervalt. Het beslag vervalt pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk is geworden. Als het openbaar ministerie niet in beroep gaat, heeft het slachtoffer dus voldoende tijd om zelf de voorzieningenrechter van de rechtbank te verzoeken conservatoir beslag te leggen op grond van het commune civiele recht. Zodoende kan worden voorkomen dat de verdachte/dader het verhaalsrecht van het slachtoffer illusoir maakt. Slachtoffers van misdrijven kunnen ervoor kiezen om ook zelf steeds civielrechtelijk conservatoir beslag te leggen. Samenloop met een strafrechtelijk conservatoir beslag is – zoals de aan het woord zijnde leden hebben opgemerkt – geen probleem. Maar slachtoffers kunnen daarmee doorgaans beter even wachten, omdat een civiele procedure vaak helemaal niet nodig is. De daarmee gepaard gaande kosten kunnen dan dus worden bespaard.

Positie slachtoffer

De leden van de fractie van D66 constateren terecht dat slachtoffers van misdrijven op grond van het wetsvoorstel voorrang zullen krijgen bij het verhalen van hun schade. Ingevolge het wetsvoorstel gaat de uitwinning van het vermogen van de dader ten behoeve van voldoening van een schadevergoedingsmaatregel vóór voldoening van een opgelegde boete en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het antwoord op de vraag of daarmee is beoogd voor het slachtoffer extra zekerheid te creëren dat hij zijn schade ook daadwerkelijk vergoed zal krijgen, luidt bevestigend.

De leden van de aan het woord zijnde fractie hebben een vraag over de aparte positie van slachtoffers in het straf(proces)recht vergeleken met hun positie in het beslag- en faillissementsrecht. Slachtoffers die zich op een op de onrechtmatige daad gebaseerde vordering strekkende tot schadevergoeding moeten verlaten, hebben op grond van het beslag- en faillissementsrecht geen voorrangspositie. Hoe verhoudt de straf(proces)rechtelijke voorrangspositie van het slachtoffer zich tot die concurrente positie? Het wetsvoorstel bevat geen bepaling die regelt dat de speciale preferentie niet beperkt is tot het strafrecht maar zich tevens over het civiele recht uitstrekt. Van speciale preferentie ten opzichte van mogelijke vorderingen van andere schuldeisers jegens de veroordeelde (belastingschuld, alimentatieachterstand, schadevergoedingsvordering van een ander slachtoffer en dergelijke) is dan ook geen sprake.6 In de memorie van toelichting wordt daaraan nadrukkelijk aandacht geschonken om te voorkomen dat er geen valse verwachtingen bij slachtoffers worden gewekt.7

Ingevolge artikel 51a, derde lid, Sv worden aan het slachtoffer dat daarom heeft gevraagd, mededelingen gedaan over relevante gebeurtenissen in het strafproces. Kan aan de leden van de GroenLinks-fractie toezeggen dat ook van het leggen van het conservatoir beslag, zo spoedig mogelijk na het leggen van dit beslag, mededeling zal worden gedaan aan het slachtoffer? Het is in het algemeen niet nodig dat het slachtoffer afzonderlijk en meteen na beslaglegging wordt geïnformeerd. Als het beslag komt te vervallen, is dat anders. Het slachtoffer wordt daarover zo spoedig mogelijk geïnformeerd teneinde hem in de gelegenheid te stellen – zo nodig – zelf beslag te leggen op grond van het civiele recht. Kan worden bevestigd dat de informatie omtrent een conservatoir beslag valt onder de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn en waarin deze dus ingevolge artikel 51b Sv inzage heeft? Het ligt voor de hand dat stukken betreffende deze beslaglegging voor het slachtoffer van belang zijn; als zodanig heeft hij zeker belang bij inzage.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstukken II 2011/12, 33 295, nr. 3, p. 6.

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/13, 33 295, nr. 6, p. 9.

X Noot
3

Kamerstukken II 2012/13, 33 552, nr. 4.

X Noot
4

HR 12 oktober 2004, NJ 2007, 106; HR 31 januari 2006, NJ 2006, 126; en HR 7 februari 2006, NJ 2007, 107, LJN AU5787.

X Noot
5

Kamerstukken II 2012/13, 33 295, nr. 6, p. 3.

X Noot
6

Kamerstukken II 1990/91, 21 345, nr. 5, p. 24.

X Noot
7

Kamerstukken II 2011/12, 33 295, nr. 3, p. 2.

Naar boven