33 290 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 29 juni 2012

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en met instemming kennisgenomen van het voorgestelde wetsvoorstel. Deze leden verwijzen ook naar het schriftelijke verkeer met de regering inzake wetsvoorstel 33 046 (Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW). Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Ondanks een uiterste poging daartoe, zijn zij, gegeven het korte tijdsbestek dat hen werd gegund, niet in staat geweest om hun inbreng zodanig voor te bereiden dat deze voldoet aan de minimale eisen van kwaliteit die de leden van de fractie van de PvdA daaraan zelf plachten te stellen. Desalniettemin leggen zij hun vragen hierbij aan de regering voor.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven van harte de noodzaak om op korte termijn te beginnen met wat uiteindelijk een significante verhoging van de AOW-leeftijd moet zijn. Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel over de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd. Zij willen de regering hierover nog een aantal vragen stellen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat het voorstel primair gericht is op het versneld verhogen van de ingangsdatum van de AOW en dat tevens is afgesproken dat er een overgangsregeling komt om de omvang van de inkomensgevolgen te beperken voor mensen die weinig mogelijkheden hebben om het verlies te compenseren. Ook zal reeds in 2014 de pensioenleeftijd voor aanvullende pensioenen worden verhoogd naar 67 jaar, waarbij uitsluitend de nieuwe opbouw wordt geraakt, en zal in aanvulling op de verhoging van de richtleeftijd, de fiscaal maximale opbouwpercentages voor het aanvullend pensioen neerwaarts worden aangepast. Het betreft naar de mening van deze leden een zeer complexe operatie. Zij hebben dan ook nog enige vragen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. De regering beoogt met deze wijzigingen stapsgewijs een verhoging door te voeren als onderdeel van het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Deze leden onderschrijven het belang om de AOW-leeftijd te verhogen en deze uiteindelijk te koppelen aan de levensverwachting. Zij hebben wel enkele vragen omtrent onder meer de snelheid van de verhoging, het vervallen van een flexibele AOW-ingangsdatum en de overgangsregelingen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben en houden grote moeite met het met stoom en kokend water, in amper twee weken tijd, behandelen van een zo omvangrijk en voor burgers ingrijpend wetsvoorstel. De Eerste Kamer heeft vooral de rol om zorgvuldig te kijken naar uitvoerbaarheid van wetten, consistentie van wetsvoorstellen met aanpalende of in relatie staande wetgeving, intrinsieke consistentie van een wetsvoorstel en om in de uiteindelijke afwegingen vóór het finale besluit mee te wegen of voorliggend wetsvoorstel voor burgers/belanghebbenden helder is en/of het wetsvoorstel een adequaat antwoord is op een (complex) vraagstuk in de huidige samenleving. Gelet op de extreem korte tijd die de Eerste Kamer heeft voor het voorbereidend onderzoek, kan het zijn dat sommige vragen die de leden van deze fractie hebben geformuleerd al tijdens het debat in de Tweede Kamer aan de orde zijn geweest en mogelijkerwijs daar door de regering zijn beantwoord. Zij verzoeken de regering voor zover dat het geval is opnieuw de antwoorden te verschaffen.

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen allereerst helderheid van de regering over de volgende passage op pagina 2 van de memorie van toelichting: «Dit leidt ertoe dat uiterlijk in 2019 de pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar wordt bereikt en uiterlijk in 2024 een leeftijd van 67». De leden van deze fractie gaan uit van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar op 1-1-2019 en van 67 jaar op 1-1-2023. Graag een reactie van de regering op dit uitgangspunt.

Ten aanzien van de koppeling aan de levensverwachting vragen deze leden waarom een maximale verhoging van drie maanden van de AOW-leeftijd wordt voorgesteld. Is het ondenkbaar dat de uitkomst van de formule V= (L – 18,26) – (P – 65) nooit boven de drie maanden zal uitkomen? Graag krijgen zij hierop een reactie van de regering.

In de brief van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 1 juni 2012 aan de minister, geeft de SVB aan dat zij de invoering van het wetsvoorstel per 1 januari 2013 krap en risicovol, maar niet onmogelijk acht. De leden van de VVD-fractie vragen aan de regering of de SVB een maand later nog steeds dezelfde opvatting hanteert. Daarnaast vragen deze leden aan de regering of de ICT-aanpassingen bij de SVB op schema liggen.

Ten aanzien van de aanvullende pensioenen merken deze leden op dat op pagina 5 van de nota naar aanleiding van het verslag, naar aanleiding van vragen van leden van de Tweede Kamerfractie van de VVD, door de regering wordt opgemerkt dat zij geen inzicht heeft «in eventuele overgangsmaatregelen die vooruitlopen op dit wetsvoorstel en nu reeds getroffen worden door individuele pensioenfondsen». Omdat inmiddels meer dan twee weken zijn verstreken vragen de leden van de VVD-fractie of de regering nu wel inzicht daarin heeft.

Ook willen zij van de regering weten of zij inzicht heeft in de extra uitvoeringskosten voor de pensioenfondsen, naar aanleiding van het flexibel opnemen van aanvullende pensioenen door pensioengerechtigden. Tevens vragen deze leden of de regering zicht heeft op de bereidheid van de pensioenfondsen om mee te werken aan een meer flexibele opname van aanvullende pensioenen.

Naar aanleiding van de aangenomen motie Klaver (33 290, nr. 14) in de Tweede Kamer, vragen de leden van de VVD-fractie in welke mate het stelsel geschikt is om in een latere fase – indien dat gewenst is – een flexibele en deeltijd-AOW door te voeren.

Mede naar aanleiding van het onlangs verschenen rapport van de Algemene Rekenkamer «Risico’s voor de overheidsfinanciën» hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen. In het rapport worden de overheidsuitgaven ten behoeve van de AOW-voorziening ingedeeld in de categorie «trendmatige uitgaven». Dat wil zeggen dat het uitgaven betreffen die bij een ongewijzigd beleid mogelijk sluipenderwijs kunnen uitgroeien tot een grotere kostenpost dan is voorzien. De Algemene Rekenkamer duidt de kosten voor de zorg en het AOW-stelsel aan als belangrijke risico’s binnen de trendmatige uitgaven. De leden van de VVD-fractie vragen dan ook aan de regering of de hoogte van de te verwachten toekomstige AOW-uitgaven op de juiste wijze in kaart zijn gebracht. Dit naar aanleiding van de opmerking van de Algemene Rekenkamer dat deze uitgaven de laatste jaren harder zijn gestegen dan aanvankelijk voorzien. Welke garanties zijn er dat de verwachting van de kosten, zoals die op dit moment bestaat, wel correct is en een realistische voorspelling vormt? Sluit de regering uit dat de kosten voor het AOW-stelsel in de toekomst harder stijgen dan verwacht? In aanvulling hierop vragen de leden van de VVD-fractie aan de regering om inzichtelijk te maken hoe de verhoudingen (tussen premies van werknemers en de Rijksbijdrage) binnen de AOW-uitgaven zich zullen ontwikkelen.

In het verlengde hiervan vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre de huidige verhoging van de AOW-leeftijd voldoende is om het huidige stelsel betaalbaar te houden. In het verleden zijn de kosten immers ook meer gestegen dan verwacht. Biedt de wetswijziging, buiten de koppeling aan de levensverwachting, mogelijkheden om de AOW leeftijd sneller te laten stijgen indien oplopende kosten dat vereisen? De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook of, gelet op de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de Tweede Kamer geen periodiek en integraal inzicht krijgt in de risico’s voor de overheidsfinanciën, de regering wel de intentie heeft dit inzichtelijk te maken voor wat betreft deze wetswijziging? De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de AOW-uitgaven risico’s vormen voor wat betreft de overheidsfinanciën. Om dit risico in te dammen adviseert zij een periodieke heroverweging van het nut en de noodzaak van het aangegane risico. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering op welke wijze dit wordt vorm gegeven en op welke moment een dergelijke heroverweging zal plaats vinden.

PvdA-fractie

Zoals hierboven aangegeven, zijn de leden van de PvdA-fractie niet in staat geweest om in het korte tijdsbestek dat hen werd gegund hun inbreng zodanig voor te bereiden dat deze voldoet aan de minimale eisen van kwaliteit die de leden van deze fractie daaraan zelf plachten te stellen. Zo zijn zij bijvoorbeeld niet in de gelegenheid geweest om de inbreng met elkaar te bespreken alvorens deze werd verwoord in het verslag van de Kamer. Dit lijkt overigens voor meerdere fracties het geval te zijn. Zover de leden van PvdA-fractie dat kunnen beoordelen betreft het 35 van de 75 leden van deze Kamer.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven wanneer voor het laatst een wetsvoorstel met een dergelijke impact op zulk korte termijn door deze Kamer moest worden behandeld. Dat zovelen in de Eerste Kamer van mening zijn dat twee dagen onvoldoende is om tot een kwalitatief verantwoorde inbreng te komen, is voor de leden van de fractie van de PvdA een groot punt van zorg. Deelt de regering deze zorg? Kan de regering zich voorstellen dat een zeer grote minderheid van de leden van de Eerste Kamer twee dagen voor inbreng te weinig vindt? Voelt de regering zich medeverantwoordelijk voor een ordentelijke behandeling van onderhavig wetsvoorstel in de Eerste Kamer? Op welke wijze heeft zij aan deze medeverantwoordelijkheid vorm gegeven? Is zij bereid de Kamer bij de verdere behandeling in de gelegenheid te stellen haar werk op een zorgvuldige wijze te doen?

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de regering onderhavig wetsvoorstel als een eenvoudig wetsvoorstel beschouwt. Kan zij aangeven hoeveel wetten door onderhavig wetsvoorstel worden geraakt en mogelijkerwijs een regel- dan wel wetswijziging dienen te ondergaan (al dan niet middels AMvB), en op welke termijn dat dient te gebeuren? Heeft de regering voor al deze wijzigingen een haalbaarheidstoets laten uitvoeren door de instanties die voor de uitvoering verantwoordelijk zijn? Daarbij bedoelen deze leden niet alleen de Sociale Verzekeringsbank (SVB), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst, maar ook instanties zoals pensioenfondsen, pensioenuitvoerders en sociale partners. Hoe was het oordeel van deze instanties?

Op welke termijn dient er duidelijkheid te zijn op alle aanpalende wet- en regelgeving om één en ander tijdig te kunnen implementeren? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat deze aanpassingen in bijvoorbeeld WW, IOW en de Wet Werk en Bijstand niet als zuiver technisch kunnen worden aangemerkt?

De leden van de fractie van de PvdA concluderen dat de ongekende tijdsdruk die door de regering op de behandeling wordt gezet de zorgvuldigheid van die behandeling in de weg staat. Om dit staatsrechtelijk enigszins aanvaardbaar te maken, dient het spoedeisend karakter buitengewoon helder en onomstreden te zijn. Voor de leden van de PvdA-fractie is het de vraag in hoeverre de tijdsdruk als proportioneel kan worden beoordeeld. Dat kan alleen het geval zijn als het wetsvoorstel noodzakelijk is en gelijktijdig aanvaardbare alternatieven ontbreken. De regering stelt dat de staat van de overheidsuitgaven dit wetsvoorstel noodzakelijk maakt. De leden van de fractie van de PvdA hebben geen behoefte aan een nadere toelichting op dit punt. Wel willen zij weten waarom de regering niet gekozen heeft voor een alternatief invoeringstraject, waarbij de eerste stap gezet zou kunnen worden op 1 juli 2013 en daarna meteen een stap van twee maanden. Welke redenen, kijkend naar de begroting voor 2013, zijn hiervoor aan te voeren? Is de regering het met deze leden eens dat een verhoging van de AOW leeftijd op 1 juli 2013 met twee maanden nagenoeg begrotingsneutraal zou kunnen worden doorgevoerd en dat daardoor tijd voor een zorgvuldige behandeling zou zijn gewonnen? Zijn er andere redenen dan die van de politieke opportuniteit om deze invoeringsdatum niet te overwegen?

De regering erkent ten principale dat de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd doorwerkt in tal van andere wet- en regelgeving en dat deze op korte termijn zullen moeten worden aangepast. Daartoe heeft is een delegatiebepaling opgenomen (artikel V): «Wetten die als gevolg van de inwerkingtreding (...) aanpassing behoeven kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van die wetten of ter voorkoming van onaanvaardbare gevolgen.» De regering spreekt in haar reactie op het advies van de Raad van State over een «nood»procedure. De Raad van State zelf spreekt over een machtigingswet. Is het juist dat deze delegatiebepaling de invulling is van de «nood»procedure? De leden van de fractie van de PvdA vragen wanneer voor het laatste een dergelijke machtigingswet, dan wel «nood»procedure op het gebied van Sociale Zaken heeft voorgelegen? Kan de regering meer in het algemeen de laatste tien keer dat een dergelijk «nood»procedure is toegepast kort benoemen en de aanleiding en noodzaak toelichten?

De leden van de fractie van de PvdA vinden het uitzonderlijk en buitengewoon twijfelachtig dat op deze wijze het parlement op een voor burgers zo’n belangrijk en complex dossier gedurende onbepaalde tijd buitenspel wordt gezet. Zij verwachten echter gelijktijdig dat de regering in haar antwoord de betekenis van deze machtigingswet zal bagatelliseren. Waarschijnlijk zal de regering aangeven dat het parlement de mogelijkheid heeft om de AMvB’s, die middels de machtigingswet worden doorgevoerd, door wetgeving weer ongedaan te maken. Echter, is de regering het met deze leden eens dat dit altijd het geval is en dat dit niet nog eens extra hoeft te worden benoemd als een soort disclaimer in een machtigingswet?

Daarnaast vragen de leden van de fractie van de PvdA wat naast de formele mogelijkheden voor het parlement in dezen de reële mogelijkheden zijn. Is de regering het niet met hen eens dat het «onschadelijk» maken van een AMvB middels wetgeving, gezien de beperkte invoeringstijd die er is, er feitelijk op neer zal komen dat de noodzakelijke aanpassing van wet- en regeling niet tijdig dan wel helemaal niet tot stand zal komen?

Is de regering het met deze leden eens dat een latere invoeringsdatum de machtigingswet c.q. «nood»procedure overbodig zou maken, omdat de aanpassing van overige wet- en regelgeving dan in een keer meegenomen zou kunnen worden? De Raad van State heeft geadviseerd om op dit punt de beide wetsvoorstellen betreffende de aanpassing van de AOW- en pensioenrichtleeftijd die momenteel bij de Eerste Kamer liggen, in elkaar te schuiven. Waarom heeft de regering dit advies niet overgenomen? Zijn daar andere redenen dan «gebrek aan tijd» voor aan te voeren?

Door de snelle invoering van de wijziging in de AOW- en pensioenrichtleeftijd zullen er aanpassingen moeten plaatsvinden in individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten.

Op welke termijn denkt de regering dat deze aanpassingen gerealiseerd kunnen worden? Brengen deze aanpassingen kosten met zich mee voor werkgevers en/of werknemers? Kan de regering iets zeggen over de hoogte van die kosten?

Bij reeds gesloten beëindigingsovereenkomsten, zoals afvloeiingsregelingen waarbij is uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar, zal er al op korte termijn sprake zijn van een financieel «gat». Heeft de regering een idee bij hoeveel collectieve regelingen dit het geval zal zijn en bij hoeveel individuele beëindigingsovereenkomsten?

De leden van de fractie van de PvdA realiseren zich dat het ook bij de overheid, zowel bij de rijksoverheid als bij de lokale overheden, zeker in deze tijd van bezuinigingsdruk, veel voorkomt dat afscheid genomen is van medewerkers, die via afspraken over detachering en WW, een vangnet is geboden tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De mensen met wie de overheid deze beëindigingsovereenkomsten heeft gemaakt, zullen nu door de wetswijziging van diezelfde overheid gedurende maximaal een jaar in de bijstand komen. Kan de regering bij benadering aangeven om hoeveel mensen bij de rijksoverheid en de lokale overheden het gaat? Gaat de regering deze beëindigingsovereenkomsten tussen de rijksoverheid en haar voormalige ambtenaren openbreken om zo tot reparatie te komen? Gaat zij de overige overheden daartoe oproepen?

Het flexibiliseren van de AOW leeftijd zou een bescheiden oplossing kunnen bieden voor de overgangsproblematiek voor veel mensen die door deze wetswijziging geraakt worden. In het aangehouden wetsvoorstel betreffende de wijziging van de AOW-leeftijd, dat nu niet wordt behandeld, zat deze flexibilisering van de AOW verwerkt. In het onderhavige wetsvoorstel niet. Waarom niet? De leden van de fractie van de PvdA gaan ervan uit dat de kosten van een flexibele AOW voor de overheidsbegroting nihil zijn, ervan uitgaande dat de mogelijke korting bij eerder uitkeren van de AOW actuarieel zal worden berekend. Als het niets kost, waarom wil deze regering dat dan niet? Bij berekeningen over de maatschappelijke kosten van een flexibele AOW wordt door het Centraal Planbureau (CPB) gesteld dat de signaalwaarde wordt ondermijnd. Kan de regering uitleggen wat deze signaalwaarde betekent en hoe deze empirisch is gefundeerd? Hoe pakt die signaalwaarde uit als er een tijdelijke flexibele AOW zou zijn, parallel lopend met de data in onderhavig wetsvoorstel? Wat zouden de «uitverdieneffecten» van een dergelijke tijdelijke flexibele AOW zijn?

Volgens de leden van de fractie van de PvdA is het zo dat het periodiek verhogen van de fiscale pensioenrichtleeftijd, voor het eerst per 1 januari 2014 naar 67 jaar, leidt tot achtereenvolgende aanpassingen van de diverse pensioenregelingen. Daardoor worden opgebouwde pensioenaanspraken gebaseerd op verschillende pensioenrichtleeftijden in de pensioenregeling. Het hanteren van verschillende pensioenrichtleeftijden maakt dat het voor (gewezen) deelnemers steeds lastiger wordt de eigen pensioensituatie te beoordelen. Het hanteren van verschillende pensioenrichtleeftijden per (gewezen) deelnemer maakt het tegelijkertijd voor pensioenuitvoerders administratief en communicatief steeds gecompliceerder, en daarmee ook duurder. Het resultaat is complexe communicatie en onnodige lastenverzwaring, die ten koste gaat van het pensioenresultaat en het inzicht bij de deelnemer. Waarom hanteert de regering niet één pensioenrichtleeftijd in de tweede pijler. Dat zou de uitvoerbaarheid ten goede komen en maakt communicatie eenvoudiger en toegankelijker

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat door dit wetsvoorstel vanaf 2013 de ingangsdata van de AOW-uitkering en het aanvullend ouderdomspensioen uit elkaar gaan lopen. Echter, vrijwel alle pensioenregelingen kennen op dit moment nog een reglementaire ingangsdatum van 65 jaar (of in bepaalde gevallen een eerdere leeftijd). Dit betekent dat het ouderdomspensioen dat tot 2014 is opgebouwd op 65 jaar ingaat (of eerder), terwijl de AOW later ingaat. De huidige fiscale regels voor aanvullend pensioen verlangen bij uitstel van de pensioenuitkering dat wordt doorgewerkt. Het genoemde verschil in ingangsdata zal voor deelnemers veel verwarring opleveren. Maatschappelijk wordt het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd gezien als het moment waarop men met pensioen gaat. Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het wenselijk is dat het fiscaal mogelijk wordt gemaakt dat er voor de AOW-uitkering en het aanvullend pensioen één ingangsdatum komt?

Tot slot, de leden van de fractie van de PvdA begrijpen dat de regering onderhavig wetsvoorstel mede indient omdat zij hoopt op deze wijze mensen langer aan het werk te houden. Het verbaast deze leden dan ook dat de regering in dit verband niet gelijktijdig de ontslagleeftijd verhoogt. Wat zou het effect zijn van het verhogen van de ontslagleeftijd naar 67 jaar per 1 januari 2013? Waarom heeft de regering dit niet in onderhavig wetsvoorstel geregeld.

CDA-fractie

De regering besluit de AOW-leeftijd vanaf 2013 jaarlijks met slechts een maand te verhogen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat het financiële effect is van een significant snellere en verdere verhoging ten opzichte van het voorliggende wetsvoorstel, bijvoorbeeld het jaarlijks verhogen van de AOW-leeftijd met een kwartaal per jaar vanaf 2013, en dan tot de leeftijd van 70 jaar is bereikt.

De regering heeft zich altijd tegen relatief kleine jaarlijkse aanpassingen verzet, met een beroep op de relatief hoge uitvoeringskosten. Als die initiële logica klopt en als de regering niet bereid is tot de snellere en significantere verhoging die de leden van de CDA-fractie voorstaan, waarom is de regering er dan niet toe overgegaan om het aantal maanden eens per twee (of drie) jaar te verhogen, op zo’n manier dat in 2019 hetzelfde effect wordt bereikt?

Kan de regering cijfermatig aantonen dat de som van de totale opbrengsten en kosten met het huidige wetsvoorstel per 2014 gunstiger uitvalt dan wanneer de invoering een jaar wordt uitgesteld, en de verhoging in 2014 twee maanden betreft?

Bij de schriftelijke behandeling van het aangehouden wetsvoorstel 33 046 heeft de regering, gevraagd naar de situatie in andere landen, een aantal voorbeelden gegeven en geconcludeerd dat «Nederland dus gemiddeld niet achterloopt op andere EU-landen». Kan zij in aanvulling daarop aangeven welk land in zijn optiek de meest duurzame aanpassing van de AOW-leeftijd heeft ingevoerd, en hoe de systematiek er daar uitziet?

Een significante groep werknemers zou, met instemming van de werkgever, graag langer doorwerken dan de pensioengerechtigde op dit moment mogelijk maakt. Hoe is de regering voornemens om dit, in het licht van het voorliggende wetsvoorstel, te faciliteren?

PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel procent van de mensen tussen de 60 en 65 jaar op dit moment een betaalde baan heeft en hoeveel procent van de mensen tussen de 60 en 65 jaar volgens de meest recente cijfers op dit moment een sociale zekerheidsuitkering heeft.

De werkgelegenheid zal dit en komend jaar krimpen met 44 000 banen, voorspelt het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in haar jaarlijkse arbeidsmarktprognose. Pas vanaf 2014 zal er weer wat groei te verwachten zijn in het aantal banen. Een volledig herstel zit er echter voorlopig niet in. Dat betekent dat het aantal werkzoekenden de komende vijf jaar structureel hoger zal uitkomen dan Nederland de laatste jaren gewend was. Het Centraal Planbureau (CPB) zegt in het rapport over het nieuwe Kunduzakkoord dat in 2014 de werkloosheid zal toenemen met 100 000 mensen. De werkloosheid is dan meer dan half miljoen, bijna 600 000. Het CPB gaat hier uit van de veronderstelling dat de economische crisis zich niet verdiept.

De leden van de PVV-fractie vragen wat het verwachte effect is op de werkloosheid, wanneer ouderen massaal langer gaan doorwerken. Kan de regering dit kwantificeren? Is er sprake van verdringing op de arbeidsmarkt, wanneer ouderen langer gaan doorwerken?

Maakt het voor het houdbaarheidstekort uit of een baan ingevuld wordt door iemand van 30 jaar of iemand van 65 jaar plus één maand? Zo ja, kan de regering dit kwantificeren? Zo nee, kan de regering aangeven waarom dit niet uitmaakt.

Kan de regering aangeven welke groepen geconfronteerd zullen worden met een AOW-gat of het vervallen van de partnertoeslag? Voor welke groepen, die geconfronteerd worden met een AOW-gat, wordt een overgangsregeling getroffen? Wat zijn de verwachte koopkrachteffecten voor degenen die geconfronteerd worden met een AOW-gat, maar voor wie geen overgangsregeling is voorzien?

Wat zijn de verwachte koopkrachteffecten voor degenen die gebruik maken van een over-gangsregeling, gespecificeerd per categorie/overgangsregeling? Kan de regering ook aangeven voor welke groepen geen overgangsregeling wordt getroffen en waarom niet?

Is er een inventarisatie gemaakt van de te verwachten uitvoeringsproblemen van het wetsvoorstel en van de overgangsregelingen?

SP-fractie

Het wetsvoorstel betreft zoals gezegd een uitermate complexe operatie. De leden van de SP-fractie vragen zich dan ook af of, naast de politieke wenselijkheid, de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel niet in het geding zijn. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) noemt de beoogde invoering van 1 januari 2013 nu reeds krap en risicovol. Voor de belastingdienst is de operatie voor de beoogde ingangsdatum uitvoerbaar en handhaafbaar en de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) acht de toezichtbaarheid niet in het geding. Over andere adviezen en commentaren wordt in de Memorie van Antwoord echter niet gerept. Toch heeft dit wetsvoorstel voor veel meer uitvoeringsorganisaties en andere belanghebbenden verstrekkende gevolgen. De leden van de SP-fractie vragen de regering daarom aan te geven of er ook commentaren zijn gevraagd of ongevraagd zijn ontvangen van andere organisaties dan de reeds genoemde. Deze leden willen graag specifiek benoemd hebben of er commentaar is gevraagd aan het UWV, de VNG, pensioenuitvoerders, pensioentoezichthouders, belangenbehartigers van pensioengerechtigden of ouderen in het algemeen, sociale partners, Actal en relevante adviesorganen van de overheid. Indien aan genoemde organisaties geen commentaar is gevraagd, waarom is dit niet gebeurd? Kan de regering alle gevraagd en ongevraagd ontvangen commentaren op het wetsvoorstel aan de leden van de Eerste Kamer doen toekomen?

D66-fractie

De regering wijst op de acute noodzaak van de verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd en stelt dat de problemen omvangrijk zijn en dat van iedereen een bijdrage verwacht mag worden. De leden van de fractie van D66 benadrukken al sinds 2006 het belang van een verhoging. Met een verhoging van 67 jaar in 2023 wordt een goede stap vooruit gemaakt. Niettemin zijn deze leden van mening dat de verhoging versneld ingevoerd zou kunnen worden, waardoor de AOW- en pensioenleeftijd van 67 jaar al in 2021 bereikt wordt. Kan de regering toelichten waarom gekozen is voor het tijdspad zoals uiteengezet in het wetsvoorstel? Heeft de regering overwogen om de AOW-leeftijd sneller te verhogen? Zo ja, wat zijn dan de afwegingen hierbij geweest?

De mogelijkheid om de uitkering van de AOW eerder of later in te laten gaan dan de vastgestelde AOW-leeftijd vervalt in het voorliggende wetsvoorstel. Flexibilisering van de ingangsdatum geeft mensen de keuzevrijheid om te anticiperen op situaties in de persoonlijke of professionele sfeer. In het vorige wetsvoorstel 33 046, dat door de regering is aangehouden, bestaat de mogelijkheid van flexibilisering van de AOW-ingangsdatum wel. Kan de regering toelichten waarom deze mogelijkheid in onderhavig voorstel is vervallen?

Deze leden hechten belang aan een zorgvuldig wetgevingsproces waarbij goede overgangsmaatregelen getroffen worden. Over het algemeen kunnen zij zich vinden in de voorgestelde regelingen. Wel kunnen mensen met een pre-pensioen in een kwetsbare positie terecht komen. De Raad van State betwijfelt of een burger die zelf de overbruggingsperiode niet kan opvangen wel in staat is om de lening terug te betalen. Deze leden delen deze twijfel. Juist een flexibele ingangsdatum van de AOW kan hier een oplossing bieden, wanneer de gepensioneerde geen recht heeft op bijstand en tegelijkertijd geen of maar een klein vermogen bezit. Graag krijgen deze leden hierop een reactie van de regering.

In de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer (15 juni 2012) geeft de regering aan dat het vervallen van de flexibilisering van de ingangsdatum AOW op lange termijn een positief effect heeft op de structurele werkgelegenheidseffecten. Kan de regering deze redenering nader toelichten?

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) geeft aan dat de stapsgewijze invoering van de AOW-leeftijd per 1 januari 2013 risicovol zal zijn, maar acht het niet onmogelijk. Kan de regering aangeven op welke risico's de SVB doelt?

De verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd leidt er automatisch toe dat mensen langer kunnen doorwerken. Hoe ziet de regering de arbeidsparticipatie van ouderen en hoe wil zij die bevorderen? Ziet de regering ook mogelijkheden om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om ouderen in dienst te nemen?

GroenLinks-fractie

Ondanks het feit dat de Tweede Kamerfractie van GroenLinks met het Lente-akkoord aan de begroting 2013 heeft meegewerkt en daarmee akkoord is gegaan, en ook de Eerste Kamerfractie van GroenLinks hieraan haar adhesie heeft betuigd, voelen de leden van de deze fractie zich zwaar onder druk staan onderhavig wetsvoorstel in amper twee weken tijd te behandelen. Zij vinden dat dit onwaardig is voor de rol en functie van de Senaat, immers de «Chambre de reflection».

De regering hoeft de leden van de GroenLinks-fractie niet te overtuigen van de noodzaak om de pensioenleeftijd te verhogen. Zij zijn voorstander van een snelle verhoging: zo snel als mogelijk en redelijkerwijs haalbaar is. Haalbaar in de zin van zorgvuldig naar burgers, zorgvuldig naar uitvoerders en zorgvuldig naar de samenleving, om zodoende kwalitatief goede wetgeving het parlement te laten passeren, waarin consequenties duidelijk en op voorhand bekend zijn, zodat de wetgever verantwoordelijkheid kan nemen voor alle risico’s en deze kunnen worden ingeschat en afgewogen.

Gelet op het advies van de Raad van State, de brieven van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Actal stellen de leden van de GroenLinks-fractie vragen over de haalbaarheid en zorgvuldigheid en zoeken naar een afweging tussen de extreme snelheid versus de risico’s van deze krappe invoering. Er zijn alternatieven aangedragen om risico’s te verminderen en deze leden zoeken naar een verstandig evenwicht, waarbij de wetgever verantwoordelijkheid kán nemen, omdat de consequenties van de wet in volle omvang bekend zijn en maatregelen op tijd klaar zijn om deze consequenties op te vangen.

De Raad van State concludeert dat door het voorstel om de verhoging van de AOW-leeftijd al vanaf 2013 in gang te zetten, op zeer korte termijn op allerlei terreinen, zowel in de publieke als in de private sfeer, aanpassingen zullen moeten worden doorgevoerd. Op het moment dat de Raad haar advies gaf stelde zij dat nog niet te overzien viel of deze inderdaad alle op tijd gereed zouden zijn. «De toelichting [op het wetsvoorstel] biedt op dat punt geen werkelijk inzicht en duidelijkheid, laat staan zekerheid» schrijft de Raad.

Ten aanzien van de haalbaarheid en risico’s van en voor de uitvoering stellen de leden van de fractie van GroenLinks de volgende vragen. Op welke onderdelen kan de regering inmiddels met zekerheid aangeven dat de benodigde aanpassingen op tijd gereed zijn? Op welke onderdelen heeft de regering hierin inzicht en duidelijkheid, maar nog geen zekerheid? Wat zijn de gevolgen als aanpassingen op deze onderdelen niet op tijd klaar zijn: voor mensen, voor uitvoerders en financieel? Welk noodscenario heeft de regering in gedachten? Ook willen deze leden graag weten op welke onderdelen de regering noch inzicht, noch duidelijkheid, noch zekerheid heeft. Wat zijn de gevolgen als aanpassingen op deze onderdelen niet op tijd klaar zijn: voor mensen, voor uitvoerders en financieel? Welk noodscenario heeft de minister in gedachten? En op welke onderdelen weet de regering nu al dat de benodigde aanpassingen niet op tijd klaar zullen zijn?

De SVB omschrijft de voorgenomen operatie als zeer risicovol voor een correcte uitvoering, met name omdat er nog veel onduidelijk is. Heeft de regering de SVB inmiddels een reactie gegeven op haar uitvoeringstoets van 21 mei en kan de regering deze informatie met de Kamer delen? Wat betekent deze informatie voor het oordeel van de SVB over de uitvoerbaarheid? Kan de regering aan alle gevraagde voorwaarden die de SVB heeft gesteld voldoen (o.a. het benodigde juridische kader voor de lening) en gebeurt dit ook op tijd? Zo nee, wat betekent dit voor het oordeel van de SVB over de haalbaarheid van invoering per 1 januari 2013?

De SVB becijfert dat zij door de invoering een besparingsverlies oploopt dat tussen de 322 000 en 1 234 000 euro ligt. Dit bedrag heeft betrekking op de SVB-uitvoering. Het gaat om taken die de SVB niet of pas later kan uitvoeren. Leiden deze aanpassingen in de taken van de SVB ook voor de rijksoverheid nog tot verliezen? Zo ja, hoe groot zijn die?

De regering schrijft dat de Belastingdienst de voorgestelde fiscale aanpassingen uitvoerbaar en handhaafbaar acht. De Eerste Kamer heeft geen stukken ontvangen waarin de resultaten van de Uitvoeringstoets Belastingdienst staan. De SVB heeft gesteld vóór 1 juli de opdracht tot invoering van de benodigde aanpassingen te moeten starten. Heeft de Belastingdienst een uiterste termijn genoemd waarop de Dienst de opdracht tot invoering uiterlijk moet ontvangen om op tijd te zijn? Zo ja, wat is die uiterste datum?

De datum van 1 juli verstrijkt zondag. De parlementaire behandeling is niet voor 1 juli afgerond. De uitvoeringstoets en haalbaarheid van de invoering zijn door de SVB (en mogelijkerwijs ook door de Belastingdienst?) gesteld op een opdrachtverstrekking van de minister aan SVB (en mogelijk de Belastingdienst?) voor 1 juli. Een opdrachtverstrekking is pas mogelijk als een voorstel door het parlement is behandeld en tot wet is verheven. Heeft de minister de SVB en de Belastingdienst en mogelijk nog andere instanties (graag inzage hierin) al opdrachten verstrekt als ware de behandeling van het wetsvoorstel al afgehandeld in het parlement?

Uit CPB-cijfers blijkt dat de ombuigingen en intensiveringen van de verhoging van de AOW-leeftijd elkaar in 2013 in evenwicht houden. Het CPB schrijft in haar juni-raming: « De verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013 leidt ertoe dat arbeidsongeschikten en werklozen langer hun uitkering ontvangen. Deze zogenaamde «weglek AOW naar WIA, WW, WWB en ANW» kost de overheid 0,1 miljard in 2013 (oplopend tot 0,5 miljard in 2017). De verhoging van de AOW-leeftijd levert de overheid in 2013 0,1 miljard euro op (oplopend tot 1,3 miljard in 2017). De regering hanteert de volgende cijfers: 185 miljoen besparing, weglek 80 miljoen, voorschot 10 miljoen, 50 miljoen extra belasting- en premie-inkomsten. Welke cijfers zitten nu het dichtst bij de waarheid? Als de regering 185 miljoen als besparing hanteert, waarom rond het CPB dit niet af naar 0,2 miljard?

Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de regering kan aangeven hoe deze cijfers eruit zien als de verhoging van de AOW-leeftijd met een jaar wordt uitgesteld, waarbij dan op 1 januari 2014 wordt gestart met een verhoging van de AOW-leeftijd met twee maanden, zoals voorgesteld door zowel de Raad van State als Actal. Wat zouden dan de uitvoeringskosten voor de SVB, Belastingdienst etc. zijn? Zou de SVB dan nog zulke hoge besparingsverliezen (gekoppeld aan verliezen voor de Rijksoverheid) hebben? Kortom: hoe pakt een iets bezonkener invoering met verruiming van de voorbereidingstijd voor burgers en uitvoerders – alles in ogenschouw nemend qua risicoreductie en financiën – uit?

De regering schrijft in de toelichting: «De wijziging van het deelnemingsjarenpensioen treedt steeds in werking op het moment van de verhoging van de AOW-leeftijd. Een uitzondering is gemaakt ten aanzien van de AOW-leeftijdverhoging per 2013. Om redenen van uitvoerbaarheid voor pensioenuitvoerders blijft het deelnemingsjarenpensioen voor dat jaar ongewijzigd.» Wat zijn die redenen van uitvoerbaarheid die tot dit verschil in behandeling tussen de SVB en de overige pensioenuitvoerders hebben geleid? Wat zijn de consequenties hiervan voor burgers? Graag krijgen deze leden hierbij ook enkele voorbeelden.

De juridische basis voor de «voorschotregeling», die feitelijk geen voorschot is, maar een kortlopende lening, is cruciaal om juist de mensen die geen of nauwelijks voorbereidingstijd hebben en/of geen andere financiële middelen hebben om het gat te overbruggen, te ondersteunen, ontbreekt. Zowel de SVB als de Raad van State wijzen de regering erop dat het niet om een voorschot gaat maar om een lening en dat artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht geen basis biedt voor de verstrekking van deze lening. Op welke wettelijke bepaling gaat de regering de bedoelde lagere regelgeving baseren. Is dat op tijd geregeld? Wie kunnen op deze lening aanspraak maken en wie niet?

De Raad van State wijst de regering erop dat een leningsfaciliteit de overbrugging als zodanig kan faciliteren, maar het probleem van de dekking van het inkomensgat dat ontstaat tot de uitbetaling van de eerste AOW-uitkering, slechts opschuift. Immers, het is zeer de vraag of degenen die vanwege hun financiële situatie niet in staat zijn om zelf de overbruggingsperiode op te vangen, wél in staat zullen zijn om de lening terug te betalen. Bovendien zijn de daarvoor gestelde terugbetalingstermijnen juist voor de personen om wie het hier gaat bijzonder kort. Wat doet de regering voor diegenen die door de invoering in 2013 een maand inkomen «tekort» komen? Is de regering het met de Raad van State eens dat het invoeringspad voor bepaalde mensen tot ernstige of zelfs onoverkomelijke overbruggingsproblemen kan leiden, terwijl zij zich daarop bovendien vanwege de korte termijnen niet kunnen voorbereiden? Is de regering het met de Raad van State eens dat het niet reëel is om juist van hen terugbetaling te verwachten en te verlangen, binnen de daarvoor gestelde krappe termijnen? Heeft de regering een analyse gemaakt van de omvang en de aard van de groep die hiermee bedoeld wordt? Kan de regering deze analyse met de Kamer delen? En welke analyse ligt ten grondslag aan de 10 miljoen die in de berekening is opgenomen als zijnde uitgaven in 2013 aan de «voorschot/leningsregeling»?

Het wetsvoorstel is zoals zo vaak een zeer technische kwestie. Helaas is ook de toelichting op de wet zeer technisch. Concrete voorbeelden zijn onvindbaar. Het gegeven dat de ingangsdatum AOW en de ingangsdatum aanvullend pensioen uit elkaar gaan lopen, wordt nergens met zoveel woorden benoemd, maar zal voor burgers het meest in het oog springende zijn. Omdat het bij wetgeving ook altijd van groot belang is dat burgers kunnen begrijpen wat de wetgeving beoogt en hoe het uitpakt voor mensen, leggen de leden van de fractie van GroenLinks graag enkele concrete voorbeelden voor. Kan de regering in de volgende situaties en vanuit het perspectief van de burger schetsen welke stappen deze burgers moeten zetten en bij welke instanties ze moeten aankloppen, en hoe hun financiële en fiscale situatie er uitziet in het eerste jaar na het bereiken van de 65-jarige leeftijd?

Mevrouw Andriessen, alleenstaand, heeft een bijstandsuitkering, wordt op 14 februari 2013 65 jaar, een huurhuis, geen vermogen en geen aanvullend pensioen opgebouwd.

Meneer Bernard, wordt op 2 december 2012 65 jaar, heeft een vut-uitkering van 1 500 euro die ophoudt op zijn 65ste verjaardag; zijn aanvullend pensioen bedraagt vanaf dat moment 300 euro per maand, zijn zes jaar jongere vrouw werkt parttime in de thuiszorg en verdient zevenhonderd euro netto per maand. Het paar woont in een huurhuis, en bezit een kleine vakantiewoning in Drenthe ter waarde van 35 duizend euro.

De heer Clement, alleenstaand wordt op 15 mei 2013 65 jaar, heeft een kleine ww-uitkering, iets boven de bijstandsnorm, en een eigen huis. Zijn aanvullend pensioen bedraagt straks 150 euro per maand.

Mevrouw Denhaan, getrouwd, wordt op 14 december 2013 65 jaar, werkt als laborant, heeft een partner die op dit moment al 65 is en die uitsluitend AOW ontvangt. Mevrouw Denhaan zelf heeft een aanvullend pensioen dat bij het bereiken van de 65 maandelijks 1 750 euro bedraagt.

De heer Helmond, collega van mevrouw Denhaan, wordt ook op 14 december 2013 65 jaar. De heer Helmond is schoonmaker in het laboratorium en werkt via een ingehuurd schoonmaakbedrijf. Hij heeft een arbeidszaam leven van een reeks korte banen, afgewisseld met uitkeringsperioden, altijd op minimumniveau en heeft geen noemenswaardig aanvullend pensioen opgebouwd. Situatie: huurhuis, geen vermogen, vrouw zonder arbeidsverleden die in december 2013 ook 65 wordt.

De heer Egard, getrouwd met een tien jaar jongere vrouw, die geen betaald werk buitenshuis verricht, met drie thuiswonende minderjarige kinderen, wordt op 4 januari 2013 65 jaar, woont en werkt gedurende twintig jaar in Nederland. Hij heeft altijd op minimumloonniveau gewerkt. Zijn aanvullend pensioen bedraagt 75 euro per maand. Het gezin woont in een huurwoning en heeft geen vermogen boven de bijstandsnorm. In het land van herkomst heeft de man geen pensioenaanspraken. Hij woont in een gemeente die de komende jaren fors bezuinigt op bijzondere bijstand.

Mevrouw Gevers, gescheiden zonder partneralimentatie, wordt op 3 november 2013 65 jaar, heeft een goed aanvullend pensioen van 2 100 euro per maand dat in haar pensioenregeling ingaat bij het 64ste levensjaar. Ze wil echter doorwerken tot het moment dat haar AOW ingaat. Ze heeft studerende kinderen en wil zo lang mogelijk inkomen vergaren. Hoe wordt haar aanvullend pensioen fiscaal behandeld?

Diverse partijen hebben gevraagd om hantering van één pensioenrichtleeftijd in de tweede pijler omdat het de uitvoerbaarheid ten goede komt en communicatie eenvoudiger en toegankelijker maakt. Geconstateerd kan worden dat het periodiek verhogen van de fiscale pensioenrichtleeftijd, voor het eerst per 1 januari 2014 naar 67 jaar, leidt tot achtereenvolgende aanpassingen van de diverse pensioenregelingen. Daardoor worden opgebouwde pensioenaanspraken gebaseerd op verschillende pensioenrichtleeftijden in de pensioenregeling. Het hanteren van verschillende pensioenrichtleeftijden maakt dat het voor (gewezen) deelnemers steeds lastiger wordt, de eigen pensioensituatie te beoordelen. Het hanteren van verschillende pensioenrichtleeftijden per (gewezen) deelnemer maakt het tegelijkertijd voor pensioenuitvoerders administratief en communicatief steeds gecompliceerder, en daarmee ook duurder. Het resultaat is complexe communicatie en onnodige lastenverzwaring, die ten koste gaat van het pensioenresultaat en het inzicht bij de deelnemer. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in de Tweede Kamer is er door het lid Van Hijum (CDA) een vraag gesteld over deze problematiek. Daarbij is echter niet de gehele kern van het probleem behandeld. De minister zegt: De heer Van Hijum vroeg ook of het mogelijk is, reeds opgebouwde pensioenrechten om te zetten naar de nieuwe pensioenleeftijd. Dat is mogelijk, mits het op actuarieel-neutrale wijze geschiedt. Voor de omzetting van deze pensioenrechten geldt niet de begrenzing dat de hoogte van het pensioen niet boven 100% van het laatste loon mag uitkomen. Dit punt is opgenomen in het wetsvoorstel, onder n.: aanpassing van artikel 18d van de Wet op de Loonbelasting.

Maar het feit dat de 100% overschreden mag worden àls er actuarieel neutraal omgezet wordt naar de nieuwe pensioenleeftijd, wil nog niet zeggen dat dit ook zonder instemming van de deelnemer kan. Dit wordt namelijk gezien als interne waardeoverdracht en dus is instemming van de deelnemer vereist. Hiervoor dient de Pensioenwet te worden aangepast. Dat dit fiscaal al wordt geregeld, is derhalve niet afdoende. Het feit dat het fiscaal is toegestaan om de 100% te overschrijden àls je de aanspraken op leeftijd 65 jaar omzet naar de nieuwe pensioenleeftijd is wezenlijk, maar niet voldoende. Ergo: indien de noodzakelijke, aanvullende wijziging in de Pensioenwet niet (tijdig) is doorgevoerd, is actuarieel neutrale omzetting van de aanspraken naar de nieuwe pensioenleeftijd niet mogelijk zonder instemming van de deelnemer. Het is voor pensioenuitvoerders nagenoeg ondoenlijk om dit op individuele basis te moeten afhandelen en zal zeker implicaties hebben voor de uitvoeringskosten. Dat dient voorkomen te worden.

Nota bene: Collectieve actuariële herrekening zoals hier benoemd moet overigens niet worden verward met «collectief invaren», aangezien er niets verandert aan de «hardheid» van de pensioentoezegging.

Met het oog op het bovenstaande leggen de ledne van GroenLinks-fractie de regering de volgende vragen voor. Kan de regering toezeggen dat pensioenuitvoerders de bevoegdheid krijgen om eenzijdig te kiezen voor collectieve actuariële herrekening naar één nieuwe pensioenrichtleeftijd, zijnde 67? Deelnemers dienen daarbij tegelijkertijd de kans te worden geboden om vervolgens op individueel niveau actuarieel te vervroegen. Kan de regering toezeggen dat zij hiertoe tijdig de Pensioenwet zal aanpassen?

Door dit wetsvoorstel gaan vanaf 2013 de ingangsdata van de AOW-uitkering en het aanvullend ouderdomspensioen uit elkaar lopen. Vanaf 2013 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd jaarlijks stapsgewijs verhoogd om uiterlijk in 2023 de AOW-gerechtigde leeftijd van 67 jaar te bereiken. Daarnaast wordt per 2014 de fiscale pensioenrichtleeftijd voor aanvullend ouderdomspensioen verhoogd naar 67 jaar. Echter, vrijwel alle pensioenregelingen kennen op dit moment nog een reglementaire ingangsdatum van 65 jaar (of in bepaalde gevallen een eerdere leeftijd). Dit betekent dat het ouderdomspensioen dat tot 2014 is opgebouwd op 65 jaar ingaat (of eerder), terwijl de AOW later ingaat. De huidige fiscale regels voor aanvullend pensioen verlangen bij uitstel van de pensioenuitkering dat wordt doorgewerkt. Het genoemde verschil in ingangsdata zal voor deelnemers veel verwarring opleveren. Maatschappelijk wordt het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd gezien als het moment waarop men met pensioen gaat. Daarom is het wenselijk dat het fiscaal mogelijk wordt gemaakt dat er voor de AOW-uitkering en het aanvullend pensioen één ingangsdatum komt. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft het lid Van Hijum een vraag gesteld over deze problematiek. De minister heeft daarop geantwoord dat de heer Van Hijum dit bij de behandeling van het belastingplan 2013 kan betrekken.

Deze uitspraak van de minister wijst erop dat de regering vindt dat deelnemers in staat moeten worden gesteld het tot 2014 opgebouwde pensioen zonder nadere fiscale voorwaarden uit te stellen tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Dit levert voor de deelnemers één datum op waarop de AOW-uitkering en het aanvullend pensioen tegelijkertijd kunnen ingaan. Daarnaast mag door dit uitstel de maximering van het pensioen, die in de wet is opgenomen, worden overschreden.

Nota bene: Het feit dat de minister al heeft gewezen op de mogelijkheid om dit te regelen bij het belastingplan 2013 impliceert dat de minister de eventuele budgetimplicaties niet als een belemmering ziet.

Deze leden vragen de regering dan ook of zij kan bevestigen dat zij bij de behandeling van het belastingplan 2013 regelt dat deze fiscale hobbels voor aanvullend pensioen worden weggenomen.

Uit de toelichting van de regering op de wet en vooral uit de reacties op het wetsvoorstel van de Raad van State, Actal en SVB blijkt dat de regering en ook de Kamer nog lang geen compleet beeld heeft van alle aanpassingen die op talrijke plekken en door talrijke mensen gedaan moeten worden. De regering vraagt het parlement om dit wetsvoorstel alvast aan te nemen en dan allerlei benodigde aanpalende wetgeving op latere momenten te regelen. Echter, vanaf 12 september 2012 is er een nieuwe Tweede Kamer. Hoe solide is deze wet als allerlei steunpilaren voor de uitvoerbaarheid van deze wet nog volstrekt onzeker zijn, in behandeling en aanname? Vindt de regering, alle risico’s en onzekerheden en nog niet in kaart gebrachte gevolgen in ogenschouw nemend, het verantwoord om deze wet voor het reces in stemming te brengen?

Tot slot: De meest prangende kwestie is niet hoe we de (oudere) werkenden langer gaan laten doorwerken door de komende jaren stapsgewijs de AOW- en pensioengerechtigde leeftijd te verhogen, maar hoe we al die 55-plussers die nu niet werken en die voor het overgrote deel dolgraag weer mee willen doen aan de arbeidsmarkt, die in eigen levensonderhoud willen kunnen voorzien en die van betekenis willen zijn, aan de slag kunnen helpen op de arbeidsmarkt of op z'n minst hen daarop perspectief kunnen bieden? Dit vinden de leden van deze fractie één van de meest urgente sociale kwesties. Graag krijgen zij hierop een reactie.

De leden zien de beantwoording met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), (vice-voorzitter), Van Dijk (PVV). Reynaers (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Van Rey (VVD) en Beckers (VVD).

Naar boven