Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In het in artikel I, onderdeel D, opgenomen artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet
wordt aan het slot van het eerste lid een zin toegevoegd, luidende:
Op pensioengerechtigden die in een bepaald kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd
hebben bereikt zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in de kalenderjaren
daarna niet van toepassing.
2
In artikel II komen de onderdelen A en B te luiden:
A
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
b. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Onder een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, bedoeld in het eerste
lid, wordt niet verstaan de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om een voorschot
als bedoeld in artikel 22 van de Algemene Ouderdomswet.
3. Dit lid, het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen
met ingang van 1 juli 2017.
B
In artikel 31 worden na het derde lid, onder vernummering van het vierde en vijfde
lid tot zesde en zevende lid, twee leden ingevoegd, luidende:
4. Onder het redelijkerwijs kunnen beschikken over vermogens- en inkomensbestanddelen,
bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan de mogelijkheid om een voorschot te
vragen op het ouderdomspensioen op grond van artikel 22, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet.
5. Dit lid en het vierde lid vervallen, onder vernummering van het zesde en zevende
lid tot vierde en vijfde lid, met ingang van 1 juli 2017.
Toelichting
Deze nota van wijziging regelt een tweetal punten van wetstechnische aard.
1. De in het eerste lid van het voorgestelde artikel 7a op te nemen zin strekt er
toe te regelen dat een eenmaal in een bepaald kalenderjaar ingegaan ouderdomspensioen
niet wordt geraakt door de vaststelling van een hogere aanvangsleeftijd en pensioengerechtigde
leeftijd in de kalenderjaren daarna.
2. De in artikel 22 van de Algemene Ouderdomswet op te nemen regeling waarbij – op
aanvraag – een voorschot op het ouderdomspensioen wordt verleend in een vorm van een
renteloze lening (hierna: voorschotregeling) is bedoeld als een tijdelijke regeling
alleen bestemd voor pensioengerechtigden waarvan de pensioengerechtigde leeftijd in
de jaren 2013, 2014 en 2015 is vastgesteld op respectievelijk 65 jaar en een maand,
65 jaar en twee maanden en 65 jaar en drie maanden. Daarom is in artikel 22, derde
lid, geregeld dat de regeling vervalt nadat deze feitelijk is uitgewerkt. Omdat de
in de artikelen 15 en 31 van de Wet werk en bijstand op te nemen bepalingen samenhangen
met de voorschotregeling kunnen ook deze bepalingen vervallen als de voorschotregeling
feitelijk is uitgewerkt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dient deze nota in mede namens de
Staatssecretaris van Financiën.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp