33 272 (R1985) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en Frankrijk inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; ’s-Gravenhage, 10 september 2010

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 21 mei 2012.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 20 juni 2012.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 mei 2012

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 10 september 2009 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en Frankrijk inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Trb. 2010, 255).

Een toelichtende nota bij deze verdragswijziging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Curaçao en Sint Maarten gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 21 mei 2012 over te leggen aan de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

Toelichtende nota

I. ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het rapport «Harmful Tax Competition, an emerging global issue» uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport1 van juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In het kader van dit rapport hebben de Nederlandse Antillen, als één van de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november 2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen. Binnen een OESO werkgroep hebben de Nederlandse Antillen zich ervoor ingezet om een modelverdrag te ontwikkelen dat de minimum standaard voor effectieve gegevensuitwisseling op verzoek vormt. Dit «Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters» (hierna: OESO-modelverdrag) is op 18 april 2002 tot stand gekomen en openbaar gemaakt.2

De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. De Nederlandse Antillen ondersteunden dit gedachtegoed en streefden ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de laatste update van artikel 26 van het OESO «Model Tax Convention on Income and Capital» (2005)3 te sluiten alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen. Op 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen ontmanteld, doch de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) ondersteunen dit gedachtegoed eveneens.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die respectievelijk de OESO standaard hebben ingevoerd (de «witte lijst»), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO standaard nog niet substantieel hebben geïmplementeerd (de «grijze lijst») en landen die zich niet hebben verbonden aan de OESO normen (de «zwarte lijst»). Onder de «grijze lijst» was een dertigtal gecommitteerde jurisdicties opgesomd, waaronder ook de Nederlandse Antillen. Bij het verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het substantieel implementeren van de OESO normen dat een land ten minste twaalf informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen (DTA’s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten.4 De publicatie van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal (her)onderhandelingen van belastingverdragen. De Nederlandse Antillen gingen mee in deze ontwikkelingen. Ten tijde van totstandkoming van het onderhavige Verdrag stonden de Nederlandse Antillen op de «witte lijst» van de OESO.

De goedkeuring wordt thans gevraagd voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Onderhandelingen met Frankrijk

Het onderhavige Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van de Nederlandse Antillen en Frankrijk. Het initiatief tot onderhandelen werd genomen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen, aangezien Frankrijk was geïdentificeerd als een prioriteitsland.

Hoewel in het Verdrag de regeringen als verdragspartijen worden genoemd, zal het Verdrag uiteraard tussen de Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden, voor wat Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) betreft, gelden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag van 2002 als basis gediend. De verdragstekst met de Republiek van Frankrijk komt in grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de bepalingen van het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit geldt voor de artikelen 2, 4, 6 en 13. Daar waar de bepalingen niet of niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale gegevens ten behoeve van de bepaling, vaststelling, verificatie en inning van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van belastingzaken. Het tweede lid komt overeen met de laatste zin van artikel 1 van het OESO-modelverdrag. In het derde lid is bepaald dat ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden het Verdrag alleen van toepassing is op de Nederlandse Antillen. Nu de Nederlandse Antillen zijn ontmanteld, is de toepassing overgegaan op Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Dit heeft geen gevolgen voor de status van het Verdrag. Zie voor een verdere toelichting hierop de Koninkrijkspositie hierna onder III.

Artikel 2 Rechtsmacht

Krachtens het doel van het Verdrag zijn partijen, behoudens de in het Verdrag opgesomde beperkingen, verplicht tot het uitwisselen van informatie omtrent fiscale gegevens. In afwijking van het OESO-modelverdrag is ter verduidelijking bepaald dat om de bepalingen van dit Verdrag te kunnen effectueren, informatie overeenkomstig de bepalingen wordt verstrekt ongeacht of de persoon op wie de informatie betrekking heeft, of bij wie de in informatie in bezit is, een ingezetene of een staatsburger is van één van de verdragsluitende partijen. Deze informatieplicht blijft achterwege indien van de aangezochte partij gegevens worden verlangd over welke de bevoegde autoriteiten niet beschikken of die niet in het bezit of in de macht zijn van of bereikbaar zijn voor personen binnen de territoriale jurisdictie.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke belastingen onder het Verdrag zullen vallen. De verdragspartijen hebben ervoor gekozen het Verdrag van toepassing te doen zijn op alle bestaande belastingen, geheven en uitgevoerd op basis van de wetten van de Verdragspartijen. De douaneheffingen zijn daarbij expliciet uitgesloten. Het is beleid van Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) om de bepalingen omtrent douaneheffingen te regelen in een afzonderlijk Douaneverdrag.

In het tweede lid is bepaald dat belastingen die na de datum van ondertekening van dit Verdrag worden ingevoerd en die in wezen gelijksoortig zijn met of ter vervanging dienen van de in dit artikel genoemde belastingen, eveneens onder de reikwijdte van dit Verdrag vallen.

Ten aanzien van het tweede lid kan in relatie tot het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) het navolgende worden opgemerkt. Sinds 1 januari 2011 is een nieuw fiscaal stelsel van toepassing in het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). In dit nieuwe stelsel is de traditionele Nederlands-Antilliaanse winstbelasting vervangen door de vastgoedbelasting en de opbrengstbelasting. Deze heffingen komen niet alleen in de plaats van de winstbelasting, maar zijn tevens te beschouwen als «in wezen gelijksoortige belastingen» die na de datum van ondertekening van dit Verdrag naast de bestaande belastingen zullen worden geheven. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Belastingwet BES is het voorgaande duidelijk verwoord, alwaar is gesteld dat « (...) In het voorgestelde fiscale stelsel voor de BES-eilanden (...) de door (...) lichamen behaalde winst niet meer via een traditionele winstbelasting in de belastingheffing (wordt) betrokken. In plaats daarvan wordt (...) de door lichamen behaalde winst forfaitair belast via de vastgoedbelasting en, bij uitdeling, via de opbrengstbelasting. De opbrengstbelasting beoogt alle door lichamen behaalde winst op enig moment te belasten, hetzij bij uitdeling hetzij bij het eindigen van de belastingplicht op de BES-eilanden, door middel van een eindafrekeningsverplichting (...)»5. Dit betekent dat dit Verdrag in de nieuwe staatkundige verhouding in ieder geval van toepassing zal zijn op de inkomstenbelasting, loonbelasting, vastgoedbelasting en opbrengstbelasting die in het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) zullen worden geheven.

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen gedefinieerd, die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag. De onderdelen a en b van het eerste lid bevatten een omschrijving van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. In onderdeel c van het eerste lid worden de competente autoriteiten van de verdragsluitende partijen gedefinieerd.

In afwijking van het OESO-modelverdrag zijn de omschrijvingen van «voornaamste aandelencategorie», «erkende effectenbeurs», en «beursgenoteerd lichaam» niet opgenomen, aangezien die begrippen in het Verdrag niet verder voorkomen

Met de term «collectief beleggingsfonds of collectieve beleggingsregeling» wordt bedoeld elk gezamenlijk beleggingsinstrument, ongeacht de rechtsvorm.

Met de term «lichaam» wordt bedoeld elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld. Een definitie van het equivalent van de term «lichaam» komt in de Franse tekst niet voor, omdat volgens de Franse delegatie een specifieke Franse term voor het Nederlandse «lichaam» ontbreekt. Desondanks is het woord «société», dat veelal gebruikt wordt als vertaling van het woord «lichaam», wel opgenomen in de Franse tekst van het verdrag. Er kan van worden uitgegaan dat waar dit woord is opgenomen, dit woord de betekenis heeft van het Nederlandse «lichaam».

Artikel 5 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel inhoudelijk vrijwel geheel overeenkomt met het OESO-modelverdrag, verdient het desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Dit artikel bevat de verplichting van de verdragsluitende partijen om inlichtingen op verzoek te verschaffen. Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragsluitende partijen weer, welke inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. De verplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde «double incriminality») of indien de aangezochte partij de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten «domestic tax interest»-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking te weigeren.

Krachtens het vierde lid hebben de verdragsluitende partijen de verplichting om ervoor te zorgen dat hun competente autoriteiten, voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1, bevoegd zijn informatie op te vragen en uit te wisselen die gehouden wordt door banken en overige financiële instellingen, gevolmachtigden, zaakwaarnemers en agenten. Deze verplichting geldt ook inzake informatie betreffende de uiteindelijk gerechtigden op vennootschappen, trusts, stichtingen en overige rechtspersonen. Met deze bepaling wordt een eventueel bankgeheim expliciet doorbroken.

Het vijfde lid wijkt op enkele punten af van het OESO-modelverdrag. Zo is bijvoorbeeld in onderdeel b toegevoegd dat de verzoekende partij moet aangeven voor welk tijdvak om informatie wordt verzocht. Ook onderdeel g wijkt af van het equivalent in artikel 5, vijfde lid, onderdeel f, van het OESO-modelverdrag: niet opgenomen is dat de verzoekende partij moet aangeven dat de verzoekende partij de informatie zelf, krachtens de wetgeving van de verzoekende partij en in overeenstemming met dit verdrag, zou kunnen verkrijgen als de verzochte informatie zich onder de rechtsmacht van de verzoekende partij had bevonden. De strekking van het vijfde lid wordt met deze afwijkingen niet gewijzigd.

Het zesde lid regelt de termijn waarbinnen de competente autoriteit van de aangezochte partij dient te reageren op een verzoek om informatie van de verzoekende partij. Indien de aangezochte partij er niet in geslaagd is de verzochte informatie binnen 90 dagen na ontvangst van het verzoek te verkrijgen en te verstrekken, stelt zij de verzoekende partij van de onmogelijkheid op de hoogte (onderdeel b). Anders dan in het OESO-modelverdrag, is niet bepaald dat deze mededeling onmiddellijk moet worden gedaan.

Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) hebben geen juridisch beletsel om aan de verplichting voortvloeiende uit het Verdrag te voldoen. Ter nakoming van deze verdragsverplichting is in Hoofdstuk VIII, Afdeling 2 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen6 (hierna: ALL) een zestal artikelen opgenomen die de regels en interne procedures van internationale bijstandverlening, waaronder ook de bepalingen met betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie inlichtingen worden gevraagd, regelt. Het tweede lid van artikel 1 bepaalt dat het Verdrag de in de nationale wetgeving neergelegde regels of procedures ter bescherming van de rechten van belastingplichtigen onverminderd respecteert. Deze regels of procedures mogen echter niet zo zwaar en tijdrovend zijn dat de informatieverstrekking daardoor onnodig wordt verhinderd of vertraagd. Dit betekent dat de notificatie aan de belanghebbende zoals deze is neergelegd in artikel 62 van de ALL, alsmede de aan deze belanghebbende ter beschikking staande mogelijkheid van beroep tegen het voornemen tot uitwisseling, niet mag leiden tot een onnodige vertraging. Ter waarborging van een snelle uitwisseling van informatie tussen de verdragsluitende partijen, is in het zesde lid de bepaling opgenomen dat de aangezochte partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij in kennis stelt van de ontvangst van het verzoek dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek. Indien de aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet binnen de aangegeven termijn van 90 dagen voorhanden is of niet uitgewisseld kan worden, is de aangezochte partij gehouden dit terstond aan de verzoekende partij mede te delen.

Artikel 6 Belastingcontrole in het buitenland

Het eerste lid regelt de bevoegdheid van partijen om eigen vertegenwoordigers te sturen naar het andere land teneinde zelf het boekenonderzoek te verrichten en (natuurlijke) personen te interviewen. In afwijking van het OESO-modelverdrag is in dit artikel nog opgenomen dat deze bevoegdheid gebonden is aan de grenzen die de nationale wetgeving van de aangezochte partij in dat kader stelt. De vragende partij dient voorafgaand aan de belastingcontrole een verzoek in te dienen, welke voldoet aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Degenen die bij het onderzoek betrokken worden dienen wel hun schriftelijke toestemming te verlenen.

In artikel 63 van de voornoemde Algemene landsverordening Landsbelastingen zijn de nationale maatregelen getroffen voor de aanwezigheid van buitenlandse ambtenaren op het grondgebied van Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en vice versa in verband met een onderzoek ten behoeve van de verstrekking van inlichtingen. Op grond van het derde lid kan de Minister van Financiën nadere regels stellen over de wijze waarop buitenlandse ambtenaren hier te lande aan een onderzoek deelnemen, alsmede over de bevoegdheden en verplichtingen van die ambtenaren. De leiding over de te voeren interviews en boekenonderzoeken blijft in handen van de binnenlandse bevoegde autoriteit.

Artikel 8 Vertrouwelijkheid

Het beschermingsniveau voor persoonsgegevens verstrekt aan Frankrijk wordt bepaald door de Europese Richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31–50). Deze richtlijn geldt voor de Lidstaten van de Europese Unie en dus voor Frankrijk.

In het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) wordt het beschermingsniveau voor persoonsgegevens geregeld door de Wet bescherming persoonsgegevens BES (Stb. 349). Voor Curaçao en Sint Maarten worden de door Frankrijk verstrekte persoonsgegevens gewaarborgd in de Landsverordening bescherming persoonsgevens (AB 2010, GT no. 2). Deze komt in grote lijnen overeen met de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

Artikel 9 Kosten

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de aangezochte partij de normale kosten die opkomen bij de geboden bijstand zelf moet dragen. Buitengewone kosten die rechtstreeks zijn opgekomen bij de geboden bijstand, kan de aangezochte partij terugvragen van de verzoekende partij. Onder buitengewone kosten worden bijvoorbeeld begrepen redelijke kosten die verband houden met het inhuren van externe adviseurs in het kader van procesvoering.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag.

Voor de toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen opzettelijke gedragingen, die vatbaar zijn voor strafrechtelijke vervolging («fiscale delicten») en overige belastingzaken. Ten aanzien van «fiscale delicten» vindt het Verdrag toepassing met ingang van de dag van inwerkingtreding. Voor overige belastingzaken wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden geheven en tijdstipbelastingen. Voor tijdvakbelastingen vindt het Verdrag toepassing op de eerste dag van het tijdvak dat aanvangt op of na de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Op tijdstipbelastingen is het Verdrag van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Deze bepaling wijkt hierbij af van de regeling in het OESO-modelverdrag waar voor de inwerkingtreding wordt aangesloten bij de aanvang van een kalenderjaar. Met de in dit Verdrag gekozen tekst kan in voorkomende gevallen eerder dan op basis van het OESO-modelverdrag een beroep op het Verdrag worden gedaan.

Artikel 13 Beëindiging

Dit artikel regelt de opzegging van het Verdrag. In het eerste lid is bepaald dat ieder van de verdragsluitende partijen het betreffende Verdrag kan beëindigen door middel van een kennisgeving langs diplomatieke weg aan de andere verdragsluitende partij. De beëindiging wordt geëffectueerd op de eerste dag van de maand na afloop van een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving. In het derde lid is bepaald dat de verplichtingen inzake de vertrouwelijkheid (artikel 8) van de onder toepassing van dit Verdrag uitgewisselde informatie onverminderd blijven gelden na beëindiging van het Verdrag. In afwijking van het OESO-modelverdrag is – louter ter verduidelijking – bepaald dat verzoeken die worden ontvangen vóór de beëindiging van het Verdrag, in behandeling worden genomen conform het bepaalde in dit Verdrag.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, zoals reeds bij de toelichting van artikel 1, derde lid, is vermeld, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De staatkundige hervorming – waarbij het land de Nederlandse Antillen is opgeheven, Bonaire, St. Eustatius en Saba elk een openbaar lichaam van Nederland zijn geworden en Curaçao en St. Maarten de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk hebben verkregen – heeft geen gevolgen voor de status van verdragen die ten behoeve van de Nederlandse Antillen met derde landen zijn gesloten. De internationaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiende uit het Verdrag gaan van rechtswege over op de rechtsopvolgers van het land de Nederlandse Antillen, te weten de landen Curaçao en St. Maarten. Daarnaast blijft het Verdrag van toepassing op het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal


X Noot
1

OESO, «Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and Eliminating Harmful Tax Practices», juni 2000.

X Noot
2

Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie: http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

X Noot
3

Het model van het zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie hiervoor: http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00.html .

X Noot
4

Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via. http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

X Noot
5

Kamerstukken II 2009/10, 32 189, nr. 7, blz. 26.

X Noot
6

P.B. 2001, no. 89, zoals laatst gewijzigd bij Landsverordening van 17 december 2007, P.B. 2007, no. 110. Deze Landsverordening is na de ontmanteling van de Nederlandse Antillen van toepassing gebleven op Curaçao, Sint Maarten en in het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Naar boven