33 246 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandverlening bij de heffing van belastingen

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

blz.

     

I.

ALGEMEEN

1

 

Samenvatting

1

1.

Aanleiding

2

2.

Opzet en inhoud van de richtlijn

2

 

2.1. Wederzijdse administratieve bijstand

2

 

2.2. Nieuwe elementen

3

3.

Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

4

 

3.1. Algemeen

4

 

3.2. Opzet WIB

5

4.

Organisatorische inbedding

5

5.

Uitvoeringskosten, administratieve lasten en opbrengsten

6

6.

Transponeringstabel

7

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

9

I. ALGEMEEN

Samenvatting

Dit voorstel van wet regelt de implementatie in de Nederlandse wetgeving van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG1 (hierna: Richtlijn 2011/16/EU). De administratieve samenwerking op belastinggebied in Richtlijn 2011/16/EU is op een aantal punten versterkt en verruimd ten opzichte van Richtlijn 77/799/EEG2 (hierna: Richtlijn 77/799/EEG), waarbij wel de structuur van Richtlijn 77/799/EEG is gevolgd. Zo is onder andere de werking van de automatische gegevensuitwisseling versterkt. Ook zijn procedures vereenvoudigd en zijn de lokale heffingen onder het bereik van Richtlijn 2011/16/EU gebracht. Gezien het belang van de wijzigingen zou een aanpassing van Richtlijn 77/799/EEG niet volstaan. Daarom is ervoor gekozen om deze richtlijn in te trekken en te vervangen door een geheel nieuwe richtlijn. In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) zijn de bepalingen opgenomen die nodig zijn om uitvoering te kunnen geven aan de internationale verplichtingen en mogelijkheden die Nederland heeft op het gebied van de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Nu de WIB behalve aan richtlijnen ook uitvoering geeft aan de administratieve samenwerking die is opgenomen in andere internationale overeenkomsten, is ervoor gekozen de WIB te wijzigen en niet in zijn geheel te vervangen. Dit voorstel van wet betreft uitsluitend de implementatie van wijzigingen die voortvloeien uit Richtlijn 2011/16/EU, er worden geen andere onderwerpen geregeld. Het onderhavige wetsvoorstel maakt onderdeel uit van het pakket Fiscale verzamelwet 2012.

1. Aanleiding

Bij Richtlijn 77/799/EEG is een Europese regeling getroffen voor samenwerking op het gebied van de heffing van belastingen. Deze richtlijn is herhaaldelijk aangepast, maar altijd binnen de context van de oorspronkelijke richtlijn. Door de toenemende mobiliteit van belastingplichtigen, het toenemende aantal grensoverschrijdende transacties en de internationalisering van de financiële instrumenten wordt het voor lidstaten steeds moeilijker om een juiste belastinggrondslag vast te stellen. Dit belemmert een goed werkend belastingstelsel, hetgeen kan leiden tot dubbele heffing en belastingontwijking. De uitwisseling van informatie tussen lidstaten is een belangrijk instrument in het tegengaan van de negatieve gevolgen van een almaar toenemende globalisering. Richtlijn 77/799/EEG voldoet in het licht van de geschetste ontwikkelingen niet langer aan de eisen die gesteld worden aan een goed werkende interne markt. De Europese Commissie heeft daarom een voorstel gedaan om tot een nieuwe richtlijn te komen. Op 15 februari 2011 is Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen tot stand gekomen. Deze nieuwe richtlijn is door de daarin opgenomen uitbreidingen en versterkingen van de wederzijdse bijstand een passend instrument voor een doeltreffende administratieve samenwerking op het gebied van de belastingheffing.

2. Opzet en inhoud van de richtlijn

§ 2.1. Wederzijdse administratieve bijstand

De administratieve samenwerking op het gebied van de belastingheffing omvat drie vormen van inlichtingenuitwisseling: op verzoek, automatisch en spontaan. Ten eerste kan een lidstaat een verzoek doen aan een andere lidstaat om inlichtingen die naar verwachting van belang zijn voor de heffing van zijn belastingen. Ten tweede kan er automatische gegevensuitwisseling plaatsvinden tussen lidstaten. Tot slot kan informatie-uitwisseling ook spontaan gebeuren. Een lidstaat verstrekt dan informatie waarvan het vermoeden bestaat dat die informatie relevant is voor de belastingheffing in een andere lidstaat.

In sommige gevallen kan het ook nodig zijn dat ambtenaren uit de ene staat bij een onderzoek aanwezig kunnen zijn in een andere lidstaat, of dat er een gelijktijdig onderzoek plaatsvindt op het grondgebied van meerdere lidstaten. Dit kan zowel om ambtenaren van de rijksbelastingdienst gaan als om ambtenaren van lokale overheden, zoals de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen. Een effectieve informatie-uitwisseling, ook op lokaal niveau, wordt op die manier verzekerd.

Voor al deze vormen van wederzijdse bijstand zijn in Richtlijn 2011/16/EU voorwaarden en procedures opgenomen. Zo is voorzien in het gebruik van standaardformulieren en het elektronische netwerk van de Europese Commissie. Deze hulpmiddelen garanderen een effectieve uitwisseling van informatie en een veilige omgeving om de gegevens in te versturen. Ook geldt op grond van Richtlijn 2011/16/EU een geheimhoudingsplicht in de lidstaat die de gegevens ontvangt en wordt precies aangegeven voor welke doeleinden de gegevens in die andere lidstaat gebruikt mogen worden. Zo wordt de rechtsbescherming van de belastingplichtigen over wie de informatie uitgewisseld wordt, gewaarborgd.

§ 2.2. Nieuwe elementen

Richtlijn 2011/16/EU bouwt voort op Richtlijn 77/799/EEG, maar is ten opzichte van laatstgenoemde richtlijn op een aantal punten verruimd.

Een eerste wijziging ziet op de automatische gegevensuitwisseling. In Richtlijn 2011/16/EU zijn specifieke categorieën gegevens opgenomen die, indien lidstaten over de betreffende gegevens beschikken, automatisch uitgewisseld moeten worden tussen de lidstaten. Automatische gegevensuitwisseling is een belangrijk instrument om in grensoverschrijdende situaties belastingschulden correct te kunnen vaststellen en fraude tegen te gaan. Dit instrument kan de Minister van Financiën tot dusverre alleen inzetten in overleg met de bevoegde autoriteit van een staat. Voor lidstaten wordt nu vastgelegd welke categorieën gegevens in ieder geval automatisch uitgewisseld moeten worden. Deze categorieën betreffen de gegevens over arbeidsinkomen, directiehonoraria, levensverzekeringsproducten, pensioenen en eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken. Voorwaarde voor de automatische uitwisseling van gegevens is dat de informatie beschikbaar is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De mogelijkheid om in overleg met een bevoegde autoriteit van een andere (lid)staat categorieën gegevens aan te wijzen die automatisch uitgewisseld kunnen worden, blijft overigens bestaan.

In de tweede plaats zijn in Richtlijn 2011/16/EU voor alle vormen van te verlenen bijstand termijnen opgenomen waarbinnen de bijstand geleverd moet worden. Deze termijnen zijn opgenomen met het oog op een tijdige en effectieve inlichtingenuitwisseling. Zo dient bijvoorbeeld de ontvangst van een verzoek om inlichtingen binnen zeven dagen te worden bevestigd. Bij een verzoek om inlichtingen moeten deze inlichtingen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van het verzoek, worden verstrekt. Bij spontane inlichtingenuitwisseling dienen de inlichtingen binnen een maand nadat zij beschikbaar zijn gekomen te worden verstrekt aan de bevoegde autoriteit die daar belang bij heeft.

In de derde plaats is een uitgebreide definitie opgenomen van het begrip persoon. Deze definitie is nieuw en heeft tot doel alle denkbare samenwerkingsvormen onder de werking van Richtlijn 2011/16/EU te brengen.

In de vierde plaats zijn de procedures vereenvoudigd door het gebruik van standaardformulieren voor te schrijven. Ook dienen deze formulieren langs elektronische weg verzonden te worden.

Als laatste is het bereik van Richtlijn 2011/16/EU, net als bij de richtlijn betreffende de wederzijdse bij bijstand bij de invordering3, uitgebreid met de belastingen en heffingen van lokale overheden. Het vaststellen van de hoogte van lokale heffingen is in de meeste gevallen verbonden aan een feit dat zich voordoet binnen dat lokale gebied, zoals bijvoorbeeld het heffen van de onroerende-zaakbelastingen. In deze gevallen zal de lokale overheid veelal over voldoende informatie beschikken om de hoogte van de belasting vast te stellen. Wederzijdse bijstand kan in die gevallen wel nodig zijn om de ontstane belastingschulden daadwerkelijk in te vorderen. Verzoeken om wederzijdse bijstand in het kader van de invordering zullen niet gedaan worden op basis van Richtlijn 2011/16/EU, maar op basis van de richtlijn betreffende de wederzijdse bijstand bij invordering. Voor de Nederlandse lokale overheden zal de uitbreiding van Richtlijn 2011/16/EU naar verwachting dan ook geen grote betekenis hebben.

Naast de nieuwe elementen zijn een aantal bepalingen van Richtlijn 77/799/EEG ook uitgebreid en versterkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de aanwezigheid van buitenlandse ambtenaren. Op dit moment is de aanwezigheid van ambtenaren uit de ene staat beperkt tot het onderzoek dat wordt uitgevoerd op het grondgebied van een andere staat. Op grond van Richtlijn 2011/16/EU kunnen ambtenaren uit de ene staat onder andere ook aanwezig zijn op de kantoren van ambtenaren van de andere staat. Ook het gebruik van de uit het buitenland verkregen inlichtingen is verruimd. Waar het nu altijd nodig is om toestemming te krijgen van de bevoegde autoriteit van een lidstaat om inlichtingen voor andere doeleinden te gebruiken dan de heffing van belastingen, kunnen straks de inlichtingen ook zonder toestemming vooraf voor enkele limitatief opgesomde andere doeleinden worden gebruikt.

3. Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

§ 3.1. Algemeen

In de WIB zijn de bepalingen opgenomen die nodig zijn om uitvoering te kunnen geven aan richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en aan andere internationale regelingen inzake wederzijdse bijstand. Naast Richtlijn 77/799/EEG zijn dat bijvoorbeeld het multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag) en de bilaterale verdragen op het gebied van de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Ook Richtlijn 2011/16/EU wordt per 1 januari 2013 geïmplementeerd in de WIB.

Dit voorstel van wet betreft uitsluitend de implementatie van wijzigingen die voortvloeien uit Richtlijn 2011/16/EU in de Nederlandse wetgeving, er worden geen andere onderwerpen geregeld. De transponeringstabel is opgenomen in hoofdstuk 6 van het algemeen deel van deze toelichting.

Omdat in de WIB de afspraken zijn geïmplementeerd die Nederland is aangegaan in zowel het WABB-verdrag, als in EU- en bilateraal verband, is het bereik van de WIB, in tegenstelling tot Richtlijn 2011/16/EU, niet beperkt tot de lidstaten van de Europese Unie. Artikelen waar gesproken wordt over staten zijn dan ook op alle bij de verdragen en richtlijnen betrokken landen van toepassing. Indien de reikwijdte van een bepaling beperkt blijft tot de lidstaten van de Europese Unie, wordt dit expliciet tot uitdrukking gebracht in de wettekst door te spreken over lidstaten. Dit volgt de huidige systematiek van de WIB, waarin dit onderscheid op dezelfde wijze tot uitdrukking wordt gebracht. Wanneer een bepaling zowel op staten als lidstaten kan zien, heeft de ruimere bepaling betekenis in de relatie tot (derde) staten. De wijzigingen die voortvloeien uit Richtlijn 2011/16/EU zullen in ieder geval, net als de bepalingen die zien op de Spaarrenterichtlijn4 (de artikelen 4a tot en met 4p), gaan gelden voor lidstaten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de termijnen uit Richtlijn 2011/16/EU. Verdragen en andere internationale regelingen bevatten doorgaans geen of andersluidende bepalingen over termijnen waarbinnen de wederzijdse bijstand moet worden verleend. Indien een verdrag of andere internationale regeling geen termijn bevat, zal Nederland ernaar streven om verzoeken om bijstand binnen de in Richtlijn 2011/16/EU gestelde termijn af te doen. De verplichting tot automatische gegevensuitwisseling van specifiek omschreven categorieën in Richtlijn 2011/16/EU blijft eveneens beperkt tot lidstaten. Automatische gegevensuitwisseling van die categorieën vindt derhalve niet per definitie plaats met derde staten. Wel kunnen uiteraard specifieke afspraken gemaakt worden met derde staten over de automatische uitwisseling van categorieën gegevens, indien die derde staat een verdragspartner is, hetzij op grond van het WABB-verdrag, hetzij op grond van een bilateraal belastingverdrag of een zogenoemd tax information exchange agreement (TIEA). Nederland heeft reeds een (groeiend) aantal overeenkomsten over automatische uitwisseling met landen buiten de EU. Overigens is het verstrekken van inlichtingen op grond van de WIB beperkt tot situaties waarin dit rechtstreeks voortvloeit uit internationale verplichtingen. De WIB zelf creëert geen zelfstandige verplichtingen tot inlichtingenuitwisseling.

De Minister van Financiën blijft, ondanks de uitbreiding van het bereik van Richtlijn 2011/16/EU naar de lokale heffingen, belast met de uitvoering van de WIB. Dit zorgt voor een duidelijke en uniforme toepassing van de wederzijdse bijstand. Indien de wederzijdse bijstand op het gebied van de lokale heffingen ligt, verlenen de colleges van gedeputeerde staten, de colleges van burgemeester en wethouders en de dagelijkse besturen van waterschappen desgevraagd hun medewerking aan de Minister van Financiën. De Minister van Financiën kan ook op verzoek van één van hen een verzoek om bijstand aan andere (lid)staten doen. Door de benodigde bepalingen in de WIB op te nemen is aanpassing van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet niet nodig.

§ 3.2. Opzet WIB

Met het onderhavige voorstel van wet wordt een wijziging aangebracht in de opzet van de WIB. In de nieuwe opzet wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de situatie dat Nederland om wederzijdse bijstand verzoekt en anderzijds de situatie dat Nederland wederzijdse bijstand ontvangt. Daarbinnen wordt een onderverdeling gemaakt naar de soorten wederzijdse bijstand, namelijk op verzoek, automatisch en spontaan.

In deze nieuwe opzet staan in hoofdstuk I de inleidende bepalingen en de definities en wordt de Minister van Financiën aangewezen als bevoegde autoriteit en centraal verbindingsbureau. Hoofdstuk II ziet op door Nederland te verlenen bijstand en hoofdstuk III op door Nederland te ontvangen bijstand. In hoofdstuk IV komen de slotbepalingen. Het huidige hoofdstuk IA, waarin de bepalingen uit de Spaarrenterichtlijn zijn geïmplementeerd, wordt niet veranderd.

4. Organisatorische inbedding

Op grond van Richtlijn 2011/16/EU moeten lidstaten een centraal verbindingsbureau aanwijzen dat primair verantwoordelijk wordt voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Lidstaten mogen ook verbindingsdiensten en bevoegde ambtenaren aanwijzen. Voor Nederland wordt de Minister van Financiën aangewezen als centraal verbindingsbureau en onderhoudt hij als bevoegde autoriteit eveneens contacten met de Europese Commissie. Namens de Minister van Financiën kunnen instanties of ambtenaren worden gemandateerd om uitvoering te geven aan de wederzijdse bijstand. De Belastingdienst/Central Liaison Office (CLO) in Almelo wordt gemandateerd om uitvoering te geven aan de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. De werkzaamheden die het CLO al doet ter uitvoering van de huidige bepalingen van de WIB zal het CLO blijven doen, de implementatie van Richtlijn 2011/16/EU verandert hieraan niets. Het CLO communiceert met de andere lidstaten en de Europese Commissie via het gemeenschappelijke communicatienetwerk, het «Common Communication network» (CCN). Het CLO zorgt ervoor dat de informatie naar de bevoegde belastingregio wordt verstuurd.

De reikwijdte van Richtlijn 2011/16/EU strekt zich ook uit tot de lokale overheden. Zoals ook aangegeven in § 2.2 is de verwachting dat het aantal verzoeken om bijstand aan en door de lokale overheden op het gebied van de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen beperkt zal zijn. De lokale overheden hebben er daarom voor gekozen om, net als bij de Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij de invordering van belastingschulden 2012 (WWB 2012), geen aparte verbindingsdienst op te zetten, maar gebruik te maken van het CLO van de Belastingdienst. Voor de praktische uitwerking zal worden aangesloten bij de werkwijze zoals die geldt voor de wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden. Dat betekent dat verzoeken om bijstand voor de provincies en waterschappen door het CLO zullen worden afgehandeld. Het CLO zal voor de gemeenten de functie van intermediair vervullen, waardoor de verzoeken op dezelfde wijze zullen worden afgedaan als verzoeken aan de rijksbelastingdienst. Buitenlandse verzoeken om informatie zullen door het CLO naar de individuele gemeenten worden verstuurd, die vervolgens zelf zorg dragen voor het achterhalen van de informatie. Het CLO stuurt vervolgens de informatie die het krijgt van gemeenten door aan de buitenlandse bevoegde autoriteit. Maximaal vier jaar na inwerkingtreding van dit voorstel van wet zal een evaluatie plaatsvinden van de gekozen werkwijze.

5. Uitvoeringskosten, administratieve lasten en opbrengsten

De uitwisseling van inlichtingen tussen lidstaten zal toenemen als gevolg van Richtlijn 2011/16/EU. Dit zal mogelijk leiden tot extra opbrengsten voor de schatkist. De omvang van de opbrengst zal onder andere afhankelijk zijn van het aantal verzoeken en het bedrag dat met het verzoek is gemoeid. Over belastingtijdvakken vanaf 1 januari 2014 dienen de nieuwe bepalingen inzake automatisch uit te wisselen gegevenscategorieën te worden toegepast. De omvang van de hierdoor extra te genereren opbrengst is met name afhankelijk van de participatie van de lidstaten in deze vorm van inlichtingenuitwisseling. Daar is op dit moment nog geen zicht op. Een inschatting van de opbrengsten is dan ook niet op voorhand te geven.

Voor de uitvoeringskosten geldt dat de kosten verbonden aan het behandelen van informatieverzoeken door de Belastingdienst niet substantieel zullen toenemen. De kosten die worden opgeroepen door de nieuwe bepalingen inzake de automatisch uit te wisselen gegevenscategorieën zijn op dit moment nog niet te begroten. De richtlijn noemt 5 hoofdstromen. De nadere inhoudelijke en automatiseringstechnische invulling van de binnen die hoofdstromen aan te leveren en te verwerken gegevens vindt plaats onder leiding van de Europese Commissie door het in artikel 26 van Richtlijn 2011/16/EU vermelde administratieve comité. De nadere invulling van de hoofdstroom levensverzekeringsprodukten is tevens afhankelijk van de eventuele herziening van de Spaarrenterichtlijn. De omvang van de kosten voor de uitvoering van de automatische inlichtingenuitwisseling en de daaraan gekoppelde bestuurlijke informatieverplichtingen is afhankelijk van de hiervoor vermelde nadere invulling. Een inschatting van de uitvoeringskosten is dan ook niet op voorhand te geven.

De lokale overheden verwachten dat het aantal verzoeken om bijstand aan en door de lokale overheden op het gebied van de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen beperkt zal zijn. Daarom wordt voorgesteld voor de lokale heffingen aan te sluiten bij de structuur zoals die tot stand is gekomen voor verzoeken om wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden. Aan de uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU zijn voor de lokale overheden op dit moment dan ook geen kosten verbonden. Maximaal vier jaar na inwerkingtreding van dit voorstel van wet zal een evaluatie plaatsvinden van de gekozen kostenverdeling.

De administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven zullen niet beïnvloed worden door dit voorstel van wet.

6. Transponeringstabel

Bepaling Richtlijn 2011/16/EU

Bepaling in implementatie-regeling Hfd 2

Bepaling in implementatie-regeling Hfd 3

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 1

       

1, lid 1

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

1, lid 2

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

1, lid 3

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 2

       

2, lid 1

Reeds geïmplementeerd in artikel 1, lid 1 en artikel 1, lid 2 (nw)

Reeds geïmplementeerd in artikel 1, lid 1 en artikel 1, lid 2 (nw)

   

2, lid 2, eerste volzin

Reeds geïmplementeerd in artikel 1, lid 3

Reeds geïmplementeerd in artikel 1, lid 3

   

2, lid 2, tweede volzin

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

2, lid 3

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

2, lid 4

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 3

       

3, lid 1

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

   

3, lid 2

Artikel 2, lid 1, onderdeel i

Artikel 2, lid 1, onderdeel i

   

3, lid 3

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

   

3, lid 4

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

   

3, lid 5

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

   

3, lid 6

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

Reeds geïmplementeerd in artikel 2, lid 1, onderdeel f

   

3, lid 7

Artikel 2, lid 1, onderdeel j

Artikel 2, lid 1, onderdeel j

   

3, lid 8

Artikel 2, lid 1, onderdeel k

Artikel 2, lid 1, onderdeel k

   

3, lid 9

Artikel 2, lid 1, onderdeel l en artikel 6b, lid 2

Artikel 2, lid 1, onderdeel l

   

3, lid 10

Artikel 2, lid 1, onderdeel m

Artikel 2, lid 1, onderdeel m

   

3, lid 11

Artikel 2, lid 1, onderdeel n

Artikel 2, lid 1, onderdeel n

   

3, lid 12

Artikel 2, lid 1, onderdeel o

Artikel 2, lid 1, onderdeel o

   

3, lid 13

Artikel 2, lid 1, onderdeel p

Artikel 2, lid 1, onderdeel p

   
         

Artikel 4

       

4, lid 1

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

4, lid 2

Artikel 3

Artikel 3

   

4, lid 3

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

4, lid 4

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

4, lid 5

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

4, lid 6

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

4, lid 7

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 5

       

5

Artikel 5, lid 1

artikel 23, lid 1

   
         

Artikel 6

       

6, lid 1

Reeds geïmplementeerd in artikel 8, lid 1

n.v.t.

   

6, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 23, lid 2

   

6, lid 3

Reeds geïmplementeerd via het tot derde t/m vijfde lid vernummerde tweede t/m vierde lid van artikel 8

n.v.t.

   

6, lid 4

Behoeft geen implementatie

Artikel 23, lid 3

   
         

Artikel 7

       

7, lid 1

Artikel 5a, lid 1

n.v.t.

   

7, lid 2

Artikel 5a, lid 2

Artikel 23, lid 4

   

7, lid 3

Artikel 5a, lid 3

n.v.t.

   

7, lid 4

Artikel 5a, lid 4

n.v.t.

   

7, lid 5

Artikel 5a, lid 5

n.v.t.

   

7, lid 6

Artikel 5a, lid 6

n.v.t.

   
         

Artikel 8

       

8, lid 1, onderdelen a t/m e

Artikel 6b, lid 1,

onderdelen a t/m e

n.v.t.

   

8, lid 2

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

8, lid 3

Artikel 6b, lid 3

Artikel 25

   

8, lid 4

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

8, lid 5

Behoeft geen implementatie

n.v.t.

   

8, lid 6

Artikel 6b, lid 4

n.v.t.

   

8, lid 7

Artikel 22

n.v.t.

Uitwerking in lagere regelgeving

Ziet op uitvoering

8, lid 8

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 9

       

9, lid 1, onderdelen a t/m e

Reeds geïmplementeerd in artikel 7, lid 1, onderdelen a t/m d

n.v.t.

   

9, lid 2

Artikel 7, lid 2

n.v.t.

   
         

Artikel 10

       

artikel 10

       

10, lid 1

Artikel 7a

n.v.t.

   

10, lid 2

n.v.t.

Artikel 26

   
         

Artikel 11

       

11, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 27, lid 1

   

11, lid 2, eerste volzin

Artikel 9, lid 2

Artikel 27, lid 2

   

11, lid 2, tweede volzin

reeds geïmplementeerd in artikelen 10 en 11

n.v.t.

   

11, lid 3

Artikel 9, lid 3

Artikel 27, lid 3

   
         

Artikel 12

       

12, lid 1

Artikel 8a, lid 1

n.v.t.

   

12, lid 2

Artikel 8a, lid 2

n.v.t.

   

12, lid 3

Artikel 8a, lid 3

n.v.t.

   

12, lid 4

Artikel 8a, lid 4

n.v.t.

   
         

Artikel 13

       

13, lid 1

Reeds geïmplementeerd in het tot artikel 12, leden 1 en 2 vernummerde artikel 7a, leden 1 en 2

n.v.t.

   

13, lid 2

Artikel 22

n.v.t.

Uitwerking in lagere regelgeving

Ziet op uitvoering

13, lid 3

Artikel 12, lid 3

n.v.t.

   

13, lid 4

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 14

       

14, lid 1

Artikel 15 en artikel 22

Artikel 29 en artikel 34

Uitwerking in lagere regelgeving

Ziet op uitvoering

14, lid 2

n.v.t

Artikel 29, lid 2

   
         

Artikel 15

       

15, lid 1

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

15, lid 2

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 16

       

16, lid 1, eerste volzin

Reeds geïmplementeerd in het tot artikel 16 vernummerde artikel 14, lid 2

Reeds geïmplementeerd in het tot artikel 28 vernummerde artikel 14, lid 1

   

16, lid 1, tweede volzin

Artikel 17, lid 1

Artikel 30, lid 1

   

16, lid 1, derde volzin e.v.

Artikel 17, lid 1

Artikel 30, lid 3

   

16, lid 2

Artikel 17, lid 2

Artikel 30, lid 2

   

16, lid 3

Artikel 17, lid 3

Artikel 30, leden 4 en 5

   

16, lid 4

Artikel 17, lid 4

n.v.t.

   

16, lid 5

n.v.t.

Artikel 30, lid 6

   
         

Artikel 17

       

17, leden 1 t/m 4

Reeds geïmplementeerd in het tot artikel 14, lid 2, onderdelen a t/m f vernummerde artikel 13 lid 2, onderdelen a t/m f

n.v.t.

   

17, lid 5

Artikel 14, lid 4

n.v.t.

   
         

Artikel 18

       

18, lid 1

Reeds geïmplementeerd in artikel 8

n.v.t.

   

18, lid 2

Artikel 14, lid 3

n.v.t.

   

18, lid 3

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 19

       

19

Artikel 18

N.v.t

   
         

Artikel 20

       

20, lid 1

Artikel 19, leden 1 en 4

Artikel 32, lid 1

   

20, lid 2

Artikel 19, leden 1 t/m 3 en artikel 22

Artikel 32, leden 1 en 2 en artikel 34

Uitwerking in lagere regelgeving

Betreft uitvoering

20, lid 3

Artikel 19, lid 2

Artikel 32, lid 2

   

20, lid 4

Artikel 19, lid 3

n.v.t.

   
         

Artikel 21

       

21, lid 1

Artikel 19, leden 1 t/m 3

Artikel 32, leden 1 en 2

   

21, lid 2, eerste en tweede volzin

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

21, lid 2, derde volzin

Artikel 20, lid 1

n.v.t.

   

21, lid 3

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

21, lid 4

Artikel 21

Artikel 33

   
         

Artikel 22

       

22

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 23

       

23

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikel 24

       

24, lid 1

n.v.t.

Artikel 31, lid 1

   

24, lid 2

Artikel 17, lid 6

Artikel 31, lid 2

   
         

Artikelen 25 t/m 28 eerste volzin

Behoeven geen implementatie

Behoeven geen implementatie

   
         

Artikel 28, tweede volzin

Artikel 35

Artikel 35

   
         

Artikel 29

       

29, lid 1

Artikel II

Artikel II

   

29, lid 2

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   
         

Artikelen 30 en 31

Behoeven geen implementatie

Behoeven geen implementatie

   

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In artikel 1 van de WIB wordt een nieuw tweede lid voorgesteld om expliciet aan te geven dat de bepalingen van deze wet zien op de wederzijdse bijstand met betrekking tot alle belastingen die door een staat worden geheven, met inbegrip van de belastingen van lokale overheden. De andere leden van dit artikel behoeven geen wijziging op grond van de te implementeren Richtlijn 2011/16/EU. Wel dient een verwijzing te worden aangepast. In Richtlijn 2011/16/EU is nadrukkelijk opgenomen dat leges en retributies niet behoren tot de belastingen waarop de richtlijn ziet. Dit is niet overgenomen in het wetsvoorstel, aangezien vanuit Nederlands perspectief duidelijk is dat leges en retributies niet als belastingen zijn aan te merken. Andere lidstaten kunnen echter een andere definitie hanteren van hetgeen onder het begrip «belastingen» valt, maar wanneer zij een verzoek om inlichtingen doen aan Nederland, wordt in Nederland beoordeeld of het verzoek ziet op belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand waarop de richtlijn en de WIB zien. Daarbij hoeft Nederland niet de in de andere lidstaat gehanteerde definitie van hetgeen onder belastingen valt, te erkennen en te volgen. Nederland hoeft die lidstaat geen inlichtingen te verstrekken indien de verstrekking niet strekt tot uitvoering van de richtlijn.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Voorgesteld wordt aan de definities van artikel 2, eerste lid, van de WIB een aantal definities toe te voegen. Deze definities zijn gebaseerd op definities en begrippen uit Richtlijn 2011/16/EU. Omdat de WIB niet alleen uitvoering geeft aan EU-richtlijnen, maar ook aan verdragen, en de reikwijdte van de WIB zich dus kan uitstrekken tot derde landen, wordt in de definities waar mogelijk gesproken over «staten». Indien een bepaling alleen ziet op lidstaten van de Europese Unie wordt ook expliciet over «lidstaten» gesproken.

In het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de WIB wordt «centraal verbindingsbureau» omschreven. De omschrijving van dit begrip wordt ontleend aan artikel 3 van Richtlijn 2011/16/EU. Nederland zal geen verbindingsdiensten en bevoegde ambtenaren aanwijzen. Deze definities worden dan ook niet overgenomen uit Richtlijn 2011/16/EU. Verbindingsdiensten en bevoegde ambtenaren die door een andere staat zijn aangewezen en waarmee Nederland (dus) als aangezochte staat te maken kan krijgen, vallen onder het begrip «bevoegde autoriteit». De begrippen «verzoekende autoriteit» en «aangezochte autoriteit» vallen eveneens onder dat begrip en zijn ook niet opgenomen in de definities.

In de voorgestelde onderdelen j, k, l en m worden definities opgenomen van administratief onderzoek en van de verschillende vormen van uitwisseling van inlichtingen, namelijk op verzoek, automatisch en spontaan.

In het voorgestelde onderdeel n wordt de definitie van persoon uit Richtlijn 2011/16/EU opgenomen. Met deze definitie wordt beoogd alle mogelijke samenwerkingsvormen te vatten.

In de voorgestelde onderdelen o en p worden de begrippen «langs elektronische weg» en «CCN-netwerk» opgenomen. Het betreft hier de technische en praktische vormgeving van de wijze van communicatie binnen de Europese Unie.

Aan het tweede lid wordt een verwijzing naar Richtlijn 2011/16/EU toegevoegd zodat ook (latere) wijzigingen van deze richtlijn automatisch gaan doorwerken in de WIB met ingang van de dag waarop aan de wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel I, onderdeel C (artikel 3 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Op grond van Richtlijn 2011/16/EU wordt de aanwijzing en de inrichting van het centraal verbindingsbureau, de verbindingsdienst en de bevoegde ambtenaar aan de lidstaten zelf overgelaten. In Nederland zal de Minister van Financiën worden aangewezen als de bevoegde autoriteit en hij wordt in het voorgestelde artikel 3 van de WIB tevens aangewezen als het centrale verbindingsbureau. In die hoedanigheid is de Minister van Financiën ook verantwoordelijk voor de contacten met de Europese Commissie. Bij de uitwerking is ervoor gekozen geen verbindingsdiensten en bevoegde ambtenaren aan te (gaan) wijzen, maar het Central Liaison Office (CLO) in Almelo te (blijven) mandateren om namens de Minister van Financiën de uit de WIB voortvloeiende taken en bevoegdheden inzake de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen uit te oefenen. Ook wordt het mogelijk ambtenaren te mandateren om specifieke taken uit te voeren. Dit is dezelfde vormgeving als die gekozen is voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden op het gebied van de wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden in de WWB 2012.

Artikel I, onderdeel D (artikel 5 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Voorgesteld wordt om artikel 5, eerste lid, van de WIB opnieuw te redigeren, waarbij expliciet wordt aangegeven dat informatie niet alleen op verzoek wordt verstrekt indien de informatie reeds in het bezit is van de Belastingdienst, maar dat het ook kan gaan om informatie waarvoor eerst een administratief onderzoek ingesteld moet worden. Het moet dan gaan om informatie die naar verwachting van belang is voor de administratie en de handhaving van de nationale belastingwetgeving van de verzoekende staat. Richtlijn 2011/16/EU heeft tot doel een zo effectief mogelijke uitwisseling van inlichtingen te bewerkstelligen. Het begrip «naar verwachting van belang» moet dan ook ruim worden uitgelegd. Dit betekent echter niet dat er zonder enige aanleiding inlichtingen kunnen worden gevraagd.

Artikel I, onderdeel E (artikel 5a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In Richtlijn 2011/16/EU zijn verschillende termijnen opgenomen die de lidstaten in acht moeten nemen bij het uitvoering geven aan hun wederzijdse verzoeken (zie ook paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting). De termijnen zijn opgenomen in het voorgestelde artikel 5a van de WIB.

De informatie die reeds voorhanden is moet binnen twee maanden verstrekt worden. Indien het CLO een onderzoek moet instellen, kost dit meer tijd en gaat een zesmaandstermijn gelden voor de verstrekking van de inlichtingen (eerste lid). Op grond van het tweede lid kunnen ook andere termijnen overeengekomen worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het gaat om zeer complexe en/of tijdrovende zaken. In ieder geval zal binnen zeven werkdagen een ontvangstbevestiging worden gestuurd aan de lidstaat die het verzoek om inlichtingen doet (derde lid).

Indien niet aan het verzoek om inlichtingen kan worden voldaan, of aanvullende informatie nodig is, wordt de verzoekende autoriteit hiervan op de hoogte gesteld. Het verzoek om aanvullende informatie verlengt de termijn waarbinnen aan het verzoek om inlichtingen moet worden voldaan.

Artikel I, onderdeel F (artikel 6b van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Op grond van het huidige artikel 6 van de WIB kan de Minister van Financiën afspreken met de bevoegde autoriteiten van andere staten om automatisch inlichtingen uit te wisselen over specifieke gegevenscategorieën. Echter, op grond van Richtlijn 2011/16/EU is een bevoegde autoriteit van een lidstaat vanaf 1 januari 2014 verplicht ten aanzien van een aantal specifieke inkomsten- en vermogenscategorieën automatisch de inlichtingen te verstrekken waarover zij beschikt. In het voorgestelde artikel 6b van de WIB is daarom een – aan Richtlijn 2011/16/EU ontleende – lijst van inkomens- en vermogenscategorieën opgenomen waarbij de Minister van Financiën automatisch gegevens verstrekt aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Op grond van genoemd artikel 6 blijft het mogelijk om afspraken te maken over gegevensuitwisseling met derde staten. Ook blijft het mogelijk met lidstaten afspraken te maken over het automatisch uitwisselen van gegevens die niet zijn opgenomen in het voorgestelde artikel 6b van de WIB.

Nederland wordt geacht over gegevens te beschikken indien deze zich in de belastingdossiers van belastingplichtigen in Nederland bevinden en deze opvraagbaar zijn overeenkomstig de Nederlandse procedures voor het verzamelen en verwerken van inlichtingen. Er vindt op grond van het voorgestelde artikel 6b, derde lid, van de WIB geen automatische uitwisseling plaats met een lidstaat die heeft aangegeven geen inlichtingen te willen ontvangen inzake één of meer categorieën of die zelf over geen enkele categorie gegevens beschikt. In het vierde lid wordt de termijn opgenomen waarbinnen automatisch inlichtingen moeten worden verstrekt.

Artikel I, onderdeel G (artikel 7 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Voorgesteld wordt om de aanhef van het eerste lid van artikel 7 van de WIB zodanig te herformuleren, dat er met ingang van 1 januari 2013 sprake zal zijn van een verplichting om in de in dat artikel genoemde gevallen uit eigen beweging inlichtingen te verstrekken aan lidstaten. Dit in tegenstelling tot de huidige tekst van artikel 7 van de WIB die geen verplichting, maar alleen een mogelijkheid inhoudt om spontaan inlichtingen te verstrekken. Deze optionele mogelijkheid tot het spontaan verstrekken van inlichtingen wordt in het voorgestelde artikel 7, tweede lid, van de WIB wel gehandhaafd voor staten. Zoals aangegeven in het algemeen deel heeft een bepaling, wanneer die zowel op staten als lidstaten kan zien, betekenis in de relatie tot (derde) staten.

Artikel I, onderdeel H (afdeling 3a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In verband met een herindeling van de hoofdstukken en afdelingen van de WIB komt afdeling 3a van die wet te vervallen. De regels met betrekking tot notificatie zullen worden opgenomen in afdeling 4 «Onderzoek in het kader van te verlenen bijstand».

Artikel I, onderdeel I (artikel 7a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In het voorgestelde artikel 7a van de WIB wordt met betrekking tot de spontane uitwisseling van inlichtingen bepaald dat de informatie uiterlijk binnen één maand nadat de inlichtingen beschikbaar zijn, uitgewisseld moeten worden. Deze termijn is, net als bij de informatieverstrekking op verzoek, opgenomen om een effectieve uitwisseling van informatie mogelijk te maken.

Artikel I, onderdeel J (artikel 8 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In artikel 8 van de WIB zijn de mogelijkheden voor een onderzoek in het kader van de wederzijdse bijstand geregeld. In het voorgestelde nieuwe tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat een dergelijk onderzoek ook kan plaatsvinden op verzoek van de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat. Indien de Minister van Financiën een dergelijk verzoek niet noodzakelijk acht, bijvoorbeeld omdat er efficiëntere manieren zijn om de gevraagde informatie te verstrekken dan het specifieke onderzoek waar door de verzoekende autoriteit van een andere lidstaat om is verzocht, deelt hij de redenen hiervoor mee aan die verzoekende autoriteit. Tijdens het onderzoek kunnen documenten worden ingezien en kunnen kopieën worden gemaakt. Op grond van artikel 49, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is het echter niet mogelijk de originele documenten mee te nemen, maar slechts een kopie hiervan te maken. Artikel 6, vierde lid, van Richtlijn 2011/16/EU is dan ook niet geïmplementeerd.

Artikel I, onderdeel K (artikel 8a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Het voorgestelde artikel 8a, eerste lid, van de WIB is ten opzichte van het huidige artikel 8a, eerste lid, geherformuleerd teneinde dit meer aan te laten sluiten bij de tekst van Richtlijn 2011/16/EU. Door de herformulering wordt het begrip gelijktijdig onderzoek verduidelijkt. Hiervan is namelijk sprake als één of meer staten, elk op hun eigen grondgebied, controles uitvoeren ten behoeve van een gezamenlijk of complementair belang. De inlichtingen die worden verkregen door deze controles kunnen vervolgens worden uitgewisseld tussen de staten. De in het voorgestelde artikel 8a, tweede tot en met vierde lid, van de WIB opgenomen regels ten aanzien van de gelijktijdige controles zijn thans nog opgenomen in de Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen. Door deze in het voorgestelde artikel 8a van de WIB op te nemen, komen alle bepalingen over gelijktijdige controles in één artikel te staan.

Artikel I, onderdeel L (artikel 9 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In sommige gevallen kan het voor een effectieve uitwisseling van informatie van belang zijn dat ambtenaren uit een andere staat aanwezig zijn bij een onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd door ambtenaren van de rijksbelastingdienst of andere ambtenaren die zijn belast met de heffing van belastingen. Een bevoegde autoriteit van een staat kan hiertoe een verzoek doen bij de Minister van Financiën. De Minister van Financiën of de instelling of persoon aan wie hij deze taak gemandateerd heeft kan op grond van zo’n verzoek besluiten dat bevoegde ambtenaren uit die andere staat aanwezig mogen zijn bij het onderzoek of op kantoren van de betreffende ambtenaren (voorgestelde eerste lid). Door deze bepaling wordt het mogelijk dat ambtenaren van een andere staat ook toegang hebben tot kantoren van ambtenaren van gemeenten of waterschappen. Het is dan ook niet nodig een bepaling op te nemen in de Gemeentewet, de Provinciewet of de Waterschapswet. Tevens kan overeengekomen worden dat de buitenlandse ambtenaren personen kunnen ondervragen en dat zij toegang krijgen tot documenten, boeken en andere bescheiden, waaronder digitale gegevens (voorgestelde tweede lid). Indien nodig kunnen door de Minister van Financiën voorwaarden worden gesteld aan de aanwezigheid van de buitenlandse ambtenaren. Buitenlandse ambtenaren die in Nederland aanwezig zijn, moeten altijd papieren kunnen overleggen waaruit hun identiteit en hun bevoegdheid blijkt (voorgestelde derde lid).

Artikel I, onderdeel M (artikel 12 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Het voorgestelde artikel 12 van de WIB correspondeert met het huidige artikel 7a van die wet en ziet op de notificatie van stukken. Alleen het derde lid van genoemd artikel 7a wordt niet overgenomen in het voorgestelde artikel 12. Aan deze bepaling bestaat in het voorgestelde artikel 12 geen behoefte meer omdat met het eveneens in dit wetsvoorstel opgenomen artikel 22 van de WIB al een bepaling wordt opgenomen op basis waarvan bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van hoofdstuk II. Het voorgestelde artikel 12, derde lid, van de WIB ziet op het informeren van de bevoegde autoriteit die een verzoek tot notificatie heeft gedaan over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven.

De spiegelbeeldsituatie, namelijk dat Nederland aan een buitenlandse belastingautoriteit een verzoek tot betekening doet, is niet opgenomen in dit voorstel van wet. In Nederland speelt de betekening van stukken alleen bij de invordering van belastingschulden. Verzoeken om wederzijdse bijstand die zien op de invordering worden gedaan op grond van de WWB 2012 en niet op grond van de WIB.

Artikel I, onderdeel N (afdeling 5 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In verband met een herindeling van de hoofdstukken en afdelingen van de WIB worden de aanduiding en het opschrift van hoofdstuk III van die wet op deze plaats vervangen door de aanduiding en het opschrift van afdeling 5.

Artikel I, onderdeel O (artikel 13 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen )

Het voorgestelde artikel 13 van de WIB is het enige artikel in de nieuwe afdeling 5 van hoofdstuk III van die wet . Op grond van dit artikel verlenen de colleges van gedeputeerde staten, de colleges van burgemeester en wethouders en de dagelijkse besturen van de waterschappen desgevraagd hun medewerking aan de Minister van Financiën in zijn hoedanigheid als centraal verbindingsbureau bij een verzoek om bijstand.

Artikel I, onderdeel P (afdeling 6 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In een nieuwe afdeling 6 van hoofdstuk III van de WIB worden de – bestaande – algemene bepalingen opgenomen. Deze bepalingen zien op alle door Nederland te verlenen vormen van bijstand.

Artikel I, onderdeel Q (artikel 14 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Het huidige artikel 13 van de WIB, waarin de redenen zijn opgenomen op grond waarvan de Minister van Financiën een verzoek om bijstand kan weigeren, wordt in artikel I, onderdeel O, van dit wetsvoorstel vernummerd tot artikel 14. Met betrekking tot dit artikel worden twee nieuwe leden voorgesteld. In het voorgestelde artikel 14, derde lid, van de WIB wordt geregeld dat de verstrekking van inlichtingen niet mag worden geweigerd louter omdat de inlichtingen bij een bank, een andere financiële instelling of degene die voor die financiële instelling optreedt, berusten, of omdat de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen van een persoon. Hoewel deze omstandigheden ook zonder nadere bepaling voor Nederland geen reden zullen zijn om een verzoek om inlichtingen te weigeren, wordt artikel 18, tweede lid, van Richtlijn 2011/16/EU, teneinde elke twijfel uit te sluiten, toch expliciet opgenomen in artikel 14, derde lid, van de WIB. De verstrekking van inlichtingen mag op grond van artikel 18, eerste lid, van de Richtlijn 2011/16/EU ook niet worden geweigerd uitsluitend omdat Nederland geen binnenlands belang bij de inlichtingen heeft. Deze weigeringsgrond wordt niet opgenomen in artikel 14 van de WIB. De WIB geeft namelijk juist een wettelijk kader voor het uitwisselen van inlichtingen in het geval er geen direct Nederlands heffingsbelang is. Het voorgestelde artikel 14, vierde lid, van de WIB bepaalt dat de verzoekende staat geïnformeerd moet worden op welke gronden het verzoek om inlichtingen wordt afgewezen.

Artikel I, onderdeel R (hoofdstuk IV van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In verband met een herindeling van de hoofdstukken en afdelingen van de WIB komen de aanduiding en het opschrift van hoofdstuk IV van die wet op deze plaats te vervallen.

Artikel I, onderdeel S (artikel 15 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In het voorgestelde artikel 15 van de WIB wordt opgenomen dat indien op verzoek of spontaan inlichtingen worden verstrekt aan een andere staat, de Minister van Financiën kan vragen wat het effect van de verstrekte inlichtingen is geweest in die andere staat. Op die wijze kan een staat inzicht krijgen in de resultaten van verleende wederzijdse bijstand.

Artikel I, onderdeel T (artikel 16 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Het voorgestelde artikel 16 van de WIB ziet op de geheimhouding van de aan andere staten verstrekte gegevens. Eenzelfde regeling is opgenomen in het huidige artikel 14, tweede lid, van de WIB. Op grond van deze bepaling worden geen inlichtingen verstrekt indien de geheimhouding in de andere staten niet is gewaarborgd.

Artikel I, onderdeel U (artikelen 17 tot en met 22 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Verstrekte inlichtingen mogen door de ontvangende staat in beginsel alleen worden gebruikt voor de heffing van belastingen. Met het oog op een efficiënte administratieve samenwerking mogen de krachtens Richtlijn 2011/16/EU verkregen inlichtingen door lidstaten ook voor andere doeleinden worden gebruikt. Deze doeleinden worden limitatief opgesomd in de onderdelen a, b en c van het voorgestelde artikel 17, eerste lid, van de WIB. Voor gebruik buiten deze doeleinden moet toestemming worden verleend door de Minister van Financiën. Deze toestemming verleent hij aan andere lidstaten in ieder geval indien de inlichtingen in Nederland ook voor soortgelijke andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Indien landen die niet deel uitmaken van de EU, verkregen inlichtingen voor andere doeleinden willen gebruiken dan voor de heffing van belastingen, moet de Minister van Financiën daarvoor toestemming verlenen.

Indien de Minister van Financiën een samenwerking aangaat met een staat die verder reikt dan de mogelijkheden die Richtlijn 2011/16/EU biedt, zal hij deze verdere samenwerking ook aangaan met lidstaten die daarom verzoeken (het voorgestelde artikel 18 van de WIB).

Het gebruik van standaardformulieren en de communicatie via elektronische weg, zijn opgenomen in het voorgestelde artikel 19 van de WIB.

De Minister van Financiën brengt op grond van Richtlijn 2011/16/EU geen kosten in rekening aan een andere lidstaat bij het verlenen van wederzijdse bijstand, tenzij het kosten betreft die betaald zijn aan deskundigen. Daar staat tegenover dat andere lidstaten ook geen kosten in rekening zullen brengen voor de bijstand die verleend wordt aan Nederland. Wel kunnen staten in individuele gevallen afspraken maken over een kostenvergoeding (het voorgestelde artikel 20 van de WIB).

Verzoeken om bijstand worden in een onderling overeengekomen taal gedaan. In bijzondere gevallen kan om een vertaling in het Nederlands verzocht worden van het verzoek om bijstand (het voorgestelde artikel 21 van de WIB).

De Europese Commissie houdt in Richtlijn 2011/16/EU in verschillende bepalingen ruimte open om nadere regels te stellen om zo op een later moment een praktische invulling te kunnen geven aan die bepalingen. Het kan daarbij alleen gaan om uitvoeringskwesties, er kunnen geen nieuwe verplichtingen worden gecreëerd. Het betreft bijvoorbeeld bepalingen over de inhoud van de formulieren en het gebruik van het digitale netwerk. Ook richting derde staten kan de behoefte bestaan om bepaalde uitvoeringskwesties in lagere regelgeving neer te leggen. Daartoe is in artikel 22 van de WIB een algemene delegatiegrondslag voor de toepassing van hoofdstuk II van die wet opgenomen. Hierdoor wordt het mogelijk om, indien nodig, snel uitvoering te kunnen geven aan de nadere regels van de Europese Commissie. Dergelijke nadere regels zullen worden opgenomen in de al bestaande Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Artikel I, onderdeel V (artikelen 23 tot en met 34 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In verband met de herindeling van de hoofdstukken van de WIB wordt op deze plaats een nieuw hoofdstuk III in die wet ingevoegd waarin alle bepalingen worden opgenomen die zien op de door Nederland te ontvangen bijstand. Afdeling 1 van dat hoofdstuk bevat de bepalingen over de verzoeken om bijstand.

De Minister van Financiën kan verzoeken om inlichtingen (voorgestelde artikel 23, eerste lid, van de WIB), of om een administratief onderzoek (voorgestelde artikel 23, tweede lid, van de WIB) indien de gevraagde informatie naar verwachting van belang is voor de heffing van belastingen. Dit kan hij zowel eigener beweging doen, als op verzoek van de lokale overheden. In dat laatste geval zullen de lokale overheden alle informatie moeten verstrekken die nuttig kan zijn voor het doen van zo’n verzoek. Ingevolge het voorgestelde artikel 24 van de WIB worden de lokale overheden op de hoogte gesteld van de reactie op een verzoek om bijstand. Op grond van het voorgestelde artikel 23, vierde lid, van de WIB kunnen termijnen in overleg worden overeengekomen waarbinnen de gevraagde inlichtingen verstrekt worden.

De nieuwe afdeling 2 van hoofdstuk III van de WIB ziet op automatisch en spontaan verkregen inlichtingen. Het voorgestelde artikel 25 van de WIB biedt de mogelijkheid om aan een andere lidstaat aan te geven dat Nederland niet automatisch inlichtingen wenst te ontvangen inzake bepaalde vermogenscategorieën of onder een minimumbedrag. Efficiencyoverwegingen kunnen hierbij een rol spelen. Nederland maakt op dit moment geen gebruik van deze mogelijkheid.

Het voorgestelde artikel 26 van de WIB regelt de termijn waarbinnen de ontvangst van spontaan ontvangen inlichtingen moet worden bevestigd.

In de nieuwe afdeling 3 van hoofdstuk III van de WIB wordt de bepaling opgenomen dat ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen aanwezig kunnen zijn bij een administratief onderzoek dat wordt uitgevoerd in een andere staat. De hierbij geldende voorwaarden, over bijvoorbeeld het door de Nederlandse ambtenaren kunnen ondervragen van personen en kunnen onderzoeken van documenten worden gesteld door de andere staat (het voorgestelde artikel 27 van de WIB).

In de nieuwe afdeling 4 van hoofdstuk III van de WIB komen de algemene bepalingen. Deze algemene bepalingen zijn het spiegelbeeld van de algemene bepalingen die worden opgenomen in hoofdstuk II, afdeling 6, van die wet. Zo wordt ook in genoemd hoofdstuk III, afdeling 4, een bepaling opgenomen over de geheimhouding. Het voorgestelde artikel 28 van de WIB regelt dat artikel 67 van de AWR van overeenkomstige toepassing is op inlichtingen die worden verkregen in het kader van de wederzijdse bijstand. Deze bepaling komt overeen met het huidige artikel 14, eerste lid, van de WIB.

Op verzoek van een lidstaat doet de Minister van Financiën een melding over het resultaat van het gebruik van de op verzoek of spontaan ontvangen inlichtingen (voorgestelde artikel 29, eerste lid van de WIB). Daarbij zal uiteraard de geheimhouding van artikel 67 van de AWR in acht worden genomen. In het tweede lid van het voorgestelde artikel 29 van de WIB is een terugmelding opgenomen die ziet op de automatische uitwisseling van inlichtingen.

Het voorgestelde artikel 30 van de WIB komt inhoudelijk overeen met het eveneens in dit wetsvoorstel voorgestelde artikel 17 van die wet waarin de opsomming staat voor welke doeleinden verkregen inlichtingen mogen worden gebruikt. In beginsel is dit doel beperkt tot de heffing van belastingen. Inlichtingen die worden verkregen op grond van Richtlijn 2011/16/EU mogen verder nog voor enkele limitatief opgesomde doeleinden worden gebruikt. Voor het gebruik van inlichtingen voor andere doeleinden zal toestemming moeten worden verkregen van de staat die de inlichtingen verstrekt. Het vierde lid van genoemd artikel 30 zorgt ervoor dat inlichtingen en andere bescheiden die zijn verkregen ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU op dezelfde wijze als bewijs kunnen worden aangevoerd als soortgelijke inlichtingen die worden verkregen in Nederland zelf.

Het voorgestelde artikel 31 van de WIB geeft regels over de doorlevering aan lidstaten van inlichtingen die Nederland heeft ontvangen van staten en omgekeerd. Indien inlichtingen worden ontvangen van een staat kan alleen doorlevering plaatsvinden aan een lidstaat als dat is overeengekomen met die staat (eerste lid). Inlichtingen die ontvangen zijn van een lidstaat mogen alleen worden doorgeleverd als de lidstaat daarvoor toestemming heeft verleend en de betrokken staat alles doet om belastingfraude tegen te gaan.

De voorgestelde artikelen 32 en 33 van de WIB bevatten bepalingen over het gebruik van standaardformulieren en over de te gebruiken taal. Een verzoek om inlichtingen wordt in beginsel gedaan in een overeengekomen taal. Nederland kan in bijzondere gevallen op verzoek van de aangezochte lidstaat het verzoek om inlichtingen doen in één van de officiële talen van die aangezochte lidstaat.

In het voorgestelde artikel 34 van de WIB is, net als in het voorgestelde artikel 22, een delegatiegrondslag gecreëerd om nadere regels van de Europese Commissie bij lagere regelgeving te stellen. De nadere regels van de Europese Commissie kunnen alleen zien op uitvoeringskwesties, er kunnen geen nieuwe verplichtingen worden gecreëerd.

Het betreft bijvoorbeeld bepalingen over de inhoud van de formulieren en het gebruik van het digitale netwerk. Ook richting derde staten kan de behoefte bestaan om bepaalde uitvoeringskwesties in lagere regelgeving neer te leggen.

Artikel I, onderdeel W (hoofdstuk IV van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In verband met een herindeling van de hoofdstukken en afdelingen wordt hoofdstuk V vernummerd tot hoofdstuk IV.

Artikel I, onderdeel X (artikel 35 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In Richtlijn 2011/16/EU is een bepaling opgenomen op basis waarvan verwijzingen naar de ingetrokken Richtlijn 77/799/EEG gelden als verwijzing naar Richtlijn 2011/16/EU. Deze bepaling kent een praktische achtergrond en wordt geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 35 van de WIB.

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze wet treedt ingevolge artikel II in werking met ingang van 1 januari 2013. De wijzigingen die zijn opgenomen in deze wet gelden alleen voor verzoeken die zijn gedaan op of na 1 januari 2013. De bepaling die ziet op de automatische gegevensuitwisseling treedt in 2015 in werking en vindt voor het eerst toepassing op gegevens en inlichtingen die betrekking hebben op tijdstippen die zijn gelegen of belastingtijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2014.

De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers


X Noot
1

PbEU 2011, L 64.

X Noot
2

Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen (PbEG 1977, L 336).

X Noot
3

Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L 84).

X Noot
4

Richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingen op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetalingen (PB EU L 157).

Naar boven