33 240 G Jaarverslag en slotwet BTW-Compensatiefonds 2011

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 juni 2012

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën over het Jaarverslag van het BTW-Compensatiefonds 2011 (Kamerstuk 33 240 G, nr. 1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Aptroot

De griffier van de commissie, Berck

1

In de rapportage valt te lezen dat er is getracht het door gemeenten en provincies ervaren verschil in behandeling te verminderen. Verschillende vormen van centralisering zijn overwogen. Uit het onderzoek blijkt echter dat volledige centralisering niet gewenst is. Hoe komt de toekomstige verdeling/centralisering er uit te zien? Zou de minister de Kamer daar een beeld van kunnen geven? Werkt deze gedeeltelijke centralisering?

Centralisering, in de zin dat één belastingregio verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het BTW-compensatiefonds, past niet in de visie van de Belastingdienst van individuele klantbehandeling van de desbetreffende gemeente of provincie. Om de gewenste eenheid van beleid en uitvoering te borgen, is er gekozen voor centralisering van de kennis rondom het toezicht op het BTW-compensatiefonds, zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 mei 2011 heb aangegeven (BZ/2011-346M). Binnen de Belastingdienst is hiervoor een centraal aanspreekpunt geregeld. Gemeenten en provincies kunnen via de VNG respectievelijk het IPO onderwerpen en mogelijke verschillen in uitvoering met betrekking tot het BTW-compensatiefonds bij dit punt aan te kaarten. Tot op heden zijn nog geen meldingen of vragen ontvangen van IPO en VNG.

2 en 3

In hoeverre acht de minister het bestaan van een BTW-compensatiefonds effectief? Op basis van welke indicatoren wordt dit geconcludeerd? Acht de minister «het aantal declaraties» een goede prestatie-indicator voor de beoogde beleidsdoelstelling van het BTW-compensatiefonds?

Wat zijn de uitvoeringslasten van het BTW-compensatiefonds voor de Belastingdienst en decentrale overheden? Wegen deze lasten op tegen de baten van het BTW-compensatiefonds? Hoe worden deze baten gemeten?

Op 10 maart 2010 zijn de beleidsdoorlichting en het effectenonderzoek van het BTW-Compensatiefonds (BCF) aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 935, nr. 7). Er is gekeken naar de effectiviteit en de doelmatigheid van het fonds. Uit het onderzoek is niet gebleken dat het fonds tot meer uitbesteding heeft geleid en er is ook geen direct verband aangetoond tussen het bestaan van het fonds en doelmatigheidswinst. Het primaire doel van de wet op het BCF is dat de btw geen rol moet spelen bij de keuze tot in- of uitbesteding bij gemeenten en provincies. Ten aanzien hiervan is geconcludeerd dat de ongelijke btw-behandeling van in- en uitbesteden is opgelost op het moment dat het BCF is ingevoerd. Daarbij is overigens wel sprake van strategische, politieke en beleidsmatige beslissingen van provincies en gemeenten, die meer impact hebben op de in -en uitbestedingsbeslissing dan de economische efficiency. Het BCF heeft er toe geleid dat het gebruik van fiscale constructies met negatieve maatschappelijke effecten is afgenomen. Tot slot faciliteert het BCF het uitwisselen van personeel tussen provincies en gemeenten.

De apparaatskosten van het BTW-Compensatiefonds maken onderdeel uit van de totale apparaatskosten van de Belastingdienst, zoals opgenomen in beleidsartikel 1 van begroting IXB. Door de Belastingdienst worden op jaarbasis circa 18 fte ingezet, overeenkomend met een bedrag van € 1,4 mln. aan personeelskosten.

De lasten voor de decentrale overheden zijn in 2006 berekend door EIM («Evaluatie beleving en omvang administratieve lasten BTW-Compensatiefonds en mogelijke reductievoorstellen»). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de structurele lasten 9,4 mln euro bedragen die vooral neerslaan bij de grotere gemeenten. Hiervoor hebben gemeenten en provincies een vergoeding ontvangen van het Rijk.

De prestatie-indicator «het aantal declaraties» is geen goede indicator voor de beoogde doelstelling van het BCF. De primaire doelstelling van het BCF was niet het doen toenemen van het aantal uitbestedingen, maar het weghalen van de btw-drempel bij de keuze om iets uit te besteden of te laten doen door de eigen organisatie. Bovendien is er geen direct verband tussen het aantal declaraties en het aantal uitbestedingen, omdat het aantal declaraties ook beïnvloed wordt door samenwerkingsverbanden en verzelfstandigingen.

Naar boven