Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 maart 2016
Hierbij doe ik u een afschrift toekomen van mijn adviesaanvraag aan de Raad voor het
openbaar bestuur betreffende de positie van de burgemeester.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de voorzitter van de Raad voor het openbaar bestuur
Den Haag, 21 maart 2016
Zoals u weet, is de Eerste Kamer medio vorig jaar akkoord gegaan met de eerste lezing
van de deconstitutionalisering van de Kroonbenoeming. Tijdens dat debat heb ik toegezegd
op weg naar de tweede lezing, die onder een volgend kabinet haar beslag zal moeten
krijgen, de regie te zullen voeren in de discussie over de positie en – daarvan afgeleid
– de aanstellingswijze van de burgemeester. In dat kader heeft mijn ministerie onder
andere een viertal expertbijeenkomsten georganiseerd met achtereenvolgens de beroepsverenigingen,
de wetenschap, de bestuurdersverenigingen en wetenschappelijke instituten van de politieke
partijen en vertegenwoordigers vanuit de veiligheidsketen. Op 20 juni zal een afrondend
congres plaatsvinden, waarvoor ook uw Raad zal worden uitgenodigd.
In 2014 is het onderzoek Majesteitelijk & Magistratelijk: de Nederlandse burgemeester en de staat van het ambt gereed gekomen. In 2015 heb ik op verzoek van de Tweede Kamer een notitie met verschillende
varianten voor de aanstellingswijze van de burgemeester uitgebracht; gelijktijdig
heb ik ook een beschouwing over Hoofdstuk 7 van de Grondwet uitgebracht. Inmiddels
heeft de Tweede Kamer mij verzocht een aanvullende beschouwing over de positie van
de burgemeester anno nu uit te brengen. Dit verzoek, gecombineerd met de toezegging
aan de Eerste Kamer om de regie in de discussie te voeren, brengt mij ertoe ook de
Raad voor het openbaar bestuur, gelet op artikel 17 van de Kaderwet adviescolleges,
om advies te vragen over de positie van de burgemeester.
Meer concreet zou ik u willen vragen te reflecteren op de huidige positie van de burgemeester,
alsmede welke trends en ontwikkelingen naar uw oordeel bepalend zullen zijn voor het
toekomstig functioneren en wat dit dan betekent voor de toekomstige positionering
van de burgemeester in de bredere context van het lokaal bestuur. Graag wijs ik u
voor wat de context betreft op het inmiddels verschenen rapport van de Studiegroep
Openbaar Bestuur en op de onderzoeksopdracht van de door VNG en NGB ingestelde commissie-Van
de Donk.
Het staat u vrij in uw advies ook in te gaan op eventuele gevolgen voor de aanstellingswijze
van de burgemeester, maar dan graag wel als afgeleide van de positie, ondersteunend
aan het ambt. In het verleden is de discussie te vaak andersom (modelmatig) gevoerd.
Graag stel ik u ook in de gelegenheid uw advies toe te lichten tijdens voornoemd congres.
Ik verneem graag of u hiertoe bereid bent. Met het oog hierop zou ik het bijzonder
op prijs stellen indien u uw advies voor 1 juni zou kunnen uitbrengen.
Uw advies zal ik, evenals de uitkomsten van het congres, de expertbijeenkomsten en
eventueel aanvullend onderzoek, betrekken bij de door de Tweede Kamer gevraagde beschouwing,
welke omstreeks de zomer zal verschijnen.
Een afschrift van deze adviesaanvraag zal ik doen toekomen aan de beide Kamers.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk