33 236 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2013)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 6 november 2012

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijzigingsvoorstellen Wft 2013. Zij hebben enkele vragen over met name de voorgestelde nadere vormgeving van het provisieverbod en over de uitwerking van de zogenaamde bankierseed.

Allereerst echter hebben deze leden zich afgevraagd hoe men zich moet voorstellen dat een Naamloze Vennootschap als De Nederlandsche Bank onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen wordt gebracht. Hoe verhoudt zich het civielrechtelijke karakter van een NV zich tot het bestuursrechtelijke karakter van een ZBO? Welk doel tracht de regering hiermee te bereiken en als dat doel scherp voor ogen staat, is deze positionering als ZBO dan het geëigende middel?

Voor de reikwijdte van de kennis- en ervaringstoets is aangesloten bij de reikwijdte van het provisieverbod. Het provisieverbod is met name van toepassing op ingewikkelde financiële producten waarvan de verwerving grote consequenties voor de cliënt kan hebben, zoals betalingsbeschermers, beleggingsverzekeringen, hypothecaire kredieten en individuele arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Voor uitvaartverzekeringen en overlijdensrisicoverzekeringen geldt wel het provisieverbod, maar niet het voorschrift om de kennis en ervaring van de consument vast te stellen omdat deze producten relatief simpel zijn. De leden van de fractie van de VVD vinden deze keuze nogal arbitrair en vragen zich af wanneer de regering precies vindt dat een product simpel genoeg is. De ervaring met onder meer de woekerpolissen heeft geleerd dat het grote publiek moeite heeft met het doorgronden van vrijwel alle financiële producten. Waarom is niet eenvoudig de bepaling opgenomen dat de financiële dienstverlener zich altijd ervan dient te vergewissen dat de cliënt zich de draagwijdte van zijn beslissing bewust is? Is de regering het met de leden van de fractie van de VVD eens dat laatstbedoelde bepaling precies zou aansluiten bij de groep geadresseerden van het dienstverleningsdocument?

De moreel-ethische verklaring (bankierseed) zal door alle medewerkers van alle financiële ondernemingen worden afgelegd. In de ministeriële regeling wordt namelijk niet alleen voor personen die een geschiktheidtoets moeten afleggen (bestuur, commissarissen) een eed of belofte verplicht gesteld, maar voor al het personeel van de financiële onderneming. Kan de regering aangeven op welke gronden voor deze brede aanpak is gekozen? Is deze aanpak niet vermijdbar omslachtig nu weer diverse uitzonderingsbepalingen nodig zijn voor het niet financieel betrokken personeel zoals bijvoorbeeld de catering en de interne schoonmaakdienst? Moet hier overigens niet een verband worden gelegd met de personele reikwijdte van de WWft waar het gaat om de melding van ongebruikelijke transacties?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2013). Zij hebben na bestudering van het wetsvoorstel nog enige vragen.

Met het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt om de kennis- en ervaringstoets, die een financiële dienstverlener ten aanzien van bepaalde producten dient af te nemen wanneer de consument deze wenst af te nemen zonder advies, nader in te kleden. Hierdoor wordt het mogelijk dat een dergelijke toets op uniforme wijze wordt uitgevoerd en de consument bewust wordt gemaakt van diens financiële inzicht en de vraag of hij/zij in staat is een afgewogen keuze te maken. Hiermee wordt de adviesfunctie van de dienstverlener echter ingeruild voor een toetsingsfunctie. Waarom kiest de regering hiervoor, in plaats van het alternatief om juist de verplichting van de adviesfunctie verder te sanctioneren? Hoe dient de dienstverlener zich van deze toetsingsfunctie rekenschap te geven, oftewel hoe wordt dit gewaarborgd? Wat gebeurt er indien een consument negatief wordt getoetst, maar niettemin staat op het afnemen van het product?

Met het wetsvoorstel wordt de bankierseed in het kader van de Code Banken wettelijk verankerd, in het bijzonder in de geschiktheidstoets zoals deze is opgenomen in de Wft. Acht de regering de bankierseed in zijn huidige vorm adequaat? Aangegeven is dat de reikwijdte van deze norm in een ministeriële regeling nader zal worden bepaald. Wordt in deze ministeriële regeling ook voorzien in de openbaarmaking van deze bankierseed?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Op hoofdlijnen onderschrijven zij de veranderingen die de regering voorstaat; ten aanzien van een aantal artikelen hebben zij nog vragen.

Artikelen 1:16 en 1:17

Stel dat een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat online diensten aanbiedt in Nederland en een bijkantoor heeft dat zich bezighoudt met andere diensten dan de online diensten. Kan artikel 1:16 Wft dan nog wel worden toegepast, en zo nee, betekent dit dan dat de online financiële diensten vanuit de andere lidstaat – naar men mag aannemen onbedoeld – onder de Nederlandse wetgeving vallen?

De verbodsbepalingen in de Wft zijn territoriaal afgebakend in die zin dat de Wft slechts van toepassing is op activiteiten in Nederland, of in of vanuit Nederland. De codificatie van het land-van-herkomst beginsel bij de onlinedienstverlening als bedoeld in de artikelen 1:16 en 1:17 Wft roept de vraag op hoe de territoriale afbakening is te begrijpen. Stel bijvoorbeeld dat een fondsbeheerder in een andere EU-lidstaat een website lanceert en onderhoudt met informatie over de door hem beheerde, in zijn land geregistreerde beleggingsfondsen. Deze fondsbeheerder maakt zijn site toegankelijk voor Nederlandse beleggers, en via de site is het aanbiedingsmateriaal (prospectus of informatiememorandum) en een inschrijfformulier te downloaden. Moeten de leden van de CDA-fractie de artikelen 1:16/17 Wft in dit geval zo begrijpen dat het op aanvraag elektronisch ter beschikking stellen van het aanbiedingsmateriaal omtrent de beleggingsfondsen geen aanbieden van deelnemingsrechten is als bedoeld in artikel 2:65 Wft, omdat in artikel 3:15d (3) BW tot uitdrukking is gebracht dat de dienst van informatiemaatschappij moet betreffen een dienst die op individueel verzoek van de afnemer langs elektronische weg geschiedt?

Artikel 3:272

Waarom wordt in het eerste lid van artikel 3:272 Wft een beperking gemaakt tot artikel 3:9 eerste lid Wft?

Artikel 4:25b

De leden 2 sub d, 3 en 4 van artikel 4:25b Wft zijn niet bij AMvB uitgewerkt voor financiële diensten als bedoeld in lid 2 van artikel 4:25b Wft. Artikel 86f Ontwerpbesluit Bgfo geldt immers alleen voor de financiële diensten als bedoeld in lid 1 van artikel 4:25b Wft, gelet op artikel 86b Ontwerpbesluit Bgfo. Worden de leden 2 sub d, 3 en 4 nog wel uitgewerkt bij AMvB voor financiële diensten als bedoeld in lid 2 van artikel 4:25b Wft?

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling en bij voorkeur binnen vier weken tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), (voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), (vice-voorzitter), Vacature (VVD), Bröcker (VVD) en Kok (PVV).

Naar boven