33 235 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174)

D VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 december 2012

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 9 oktober jl. blanco eindverslag uitgebracht bij het wetsvoorstel Implementatie richtlijn Europese Unie inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (33 235).2 Het wetsvoorstel is, op verzoek van de CDA-fractie, afgevoerd van de plenaire agenda van 23 oktober, waarop het als hamerstuk stond geagendeerd. De vaste commissie voor Financiën heeft vervolgens op 30 oktober 2012 inbreng geleverd voor schriftelijk overleg.

Op 6 november 2012 zijn door de leden van de CDA-fractie een aantal vragen en opmerkingen gemaakt die zijn opgenomen in de brief aan de minister van Financiën. De leden van de SP-fractie hebben zich hierbij aangesloten.

De minister heeft op 3 december 2012 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN FINANCIEN

Den Haag, 6 november 2012

De vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer heeft op 9 oktober jl. blanco eindverslag uitgebracht bij het wetsvoorstel Implementatie richtlijn Europese Unie inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (33 235).2 Het wetsvoorstel is, op verzoek van de CDA-fractie, afgevoerd van de plenaire agenda van 23 oktober, waarop het als hamerstuk stond geagendeerd. De vaste commissie voor Financiën heeft vervolgens op 30 oktober 2012 inbreng geleverd voor schriftelijk overleg. Van de leden van de CDA-fractie zijn ter zake onderstaande vragen en opmerkingen ontvangen. De leden van de SP-fractie sluiten zich hierbij aan.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstellingen van de richtlijn, maar vragen zich af wat de consequenties zijn van het amendement-Huizing, dat de regering zelf overigens ontraden heeft. Meer in het bijzonder hebben zij de volgende vragen.

Het amendement-Huizing zondert beleggingsfondsen waar uitsluitend pensioenfondsen in deelnemen uit van de richtlijn. De toelichting op het amendement stelt dat de richtlijn niet duidelijk maakt of dit soort fondsen zijn uitgezonderd maar dat «op grond van de tekst, de geest en de totstandkominggeschiedenis van de richtlijn kan worden geconcludeerd dat de richtlijn beoogt het beheer van pensioenvermogen breed uit te zonderen». Die constatering is opmerkelijk in het licht van de tekst van de richtlijn, die luidt: «De richtlijn is niet van toepassing op pensioenfondsen en op vermogensbeheerders van pensioenfondsen voor zover die geen beleggingsfondsen beheren». Kennelijk vallen beleggingsfondsen – die worden beheerd door vermogensbeheerders –  waar pensioenfondsen in deelnemen dus wel onder de richtlijn. Deelt de regering deze beoordeling? Zo ja, kan de regering aangeven wat in haar ogen de consequenties zijn van deze innerlijke tegenstrijdigheid? Hoe beoordeelt de regering de kans op een infractieprocedure? En kan zij aangeven wat de financiële risico’s voor de staat zijn in geval van zo’n infractieprocedure, zowel de mogelijke boete als eventuele schadeclaims van gedupeerden in aanmerking nemend?

De regering gaf in overleg met de Tweede Kamer aan dat het amendement vooruit loopt op de binnen een half jaar verwachte interpretatie door de Europese Commissie. Waarom kiest de regering er in dat licht niet voor om het gekozen wetsvoorstel aan te houden tot het moment dat die interpretatie er is?

Uitgaande van de situatie waarin dit wetsvoorstel met amendement door de Eerste Kamer zou worden aangenomen, waardoor de pensioenpoolingstructeren worden uitgezonderd van de richtlijn, hoe beoogt de regering dan ter implementatie van de AIFM-richtlijn te voorzien in een «opt-in», dat wil zeggen een vrijwillige keuze voor ondertoezichtstelling, op zo’n manier dat daarmee een zogeheten Europees paspoort kan worden verkregen?

De commissie ziet met belangstelling uit naar uw antwoord, bij voorkeur binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, P.H.J. Essers

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIEN

Den Haag, 3 december 2012

De leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie hebben bij brief van 6 november 2012 een aantal vragen gesteld omtrent het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (Kamerstukken I, 2012–2013, 33 235, nr. A).

De regering is de betreffende fracties erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel hebben geschonken en voor de door hen gestelde vragen. De vragen zien op het amendement, dat door de Tweede Kamer is ingediend en aangenomen op het wetsvoorstel. Dit amendement strekt er toe beheerders van beleggingsinstellingen waar alleen pensioenfondsen in deelnemen (beheerders van pensioenvermogen) uit te zonderen van de reikwijdte van de bovengenoemde richtlijn.

De gestelde vragen worden hierna beantwoord, in de volgorde van de brief van 6 november j.l.

De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie vragen of de regering hun beoordeling van het amendement deelt en zo ja, wat in de ogen van de regering hiervan de consequentie is. Daarnaast vragen de leden hoe de regering de kans op een infractieprocedure beoordeelt en wat de bijbehorende financiële risico’s zijn van een infractieprocedure en eventuele schadeclaims.

Het amendement zondert beheerders van beleggingsinstellingen, die beleggingsinstellingen beheren waarvan de rechten van deelneming uitsluitend kunnen worden verworven door één of meer pensioenfondsen, uit van de richtlijn. De leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie geven aan dat het amendement innerlijk tegenstrijdig lijkt met de richtlijn. De regering is het hiermee eens. In de richtlijn is een aantal vrijstellingen opgenomen, waarvan er twee relevant kunnen zijn in verband met de onderhavige kwestie (artikel 2, derde lid, onderdelen b en e). De richtlijn betreft maximumharmonisatie. Gelet op die maximumharmonisatie is het niet mogelijk om nationaal te voorzien in andere vrijstellingen.

De twee voornoemde vrijstellingen die in de richtlijn zijn opgenomen, lijken niet zo ruim geïnterpreteerd te kunnen worden, als in het amendement is gedaan.

Hoewel de Europese Commissie geen definitieve formele uitspraak hierover heeft gedaan, zijn er inmiddels voorlopige signalen dat de Europese Commissie aan zal geven dat beheerders van pensioenvermogen, die in Nederland actief zijn, niet onder de vrijstellingen van de richtlijn vallen, voor zover zij doen aan collectief vermogensbeheer.

In dat geval kan de Europese Commissie aan Nederland vragen haar wetgeving aan te passen en, indien Nederland niet aan dit verzoek voldoet, vervolgens het Europese Hof van Justitie vragen om uitspraak te doen of Nederland de richtlijn op dit punt juist heeft geïmplementeerd. Mocht het Europese Hof van Justitie een uitspraak van die strekking doen en Nederland zou haar wetgeving niet aanpassen, dan kan de Europese Commissie de zaak weer bij het Europese Hof van Justitie aanhangig maken en een geldelijke sanctie vorderen. In dat geval kan het Hof een sanctie en/of een last onder dwangsom opleggen.

De hoogte van een dergelijke geldelijke sanctie is afhankelijk van diverse factoren, waarbij de boete een minimumhoogte kent van € 3 637 000,– . De minimumhoogte van een dwangsom is € 4 403,70 per dag.

Ik ben, net als DNB en AFM, van mening dat het wenselijk zou zijn als de genoemde groep onder toezicht komt te staan. De toezichthouders hebben mij een brief gestuurd over dit onderwerp, deze heb ik als bijlage4 bij deze brief gevoegd. Ik deel de strekking van deze brief.

De meerwaarde van toezicht is onder andere gelegen in eisen die bijdragen aan een betere beheersing van de risico’s aangaande het beheer van het Nederlands pensioenvermogen in het belang van de pensioengerechtigden. De extra toezichtskosten in relatie tot bovengenoemde toegevoegde waarde en tot de potentiële kosten van slecht risicomanagement of tekortschietend vermogensbeheer lijken niet disproportioneel. Ik verwijs ook naar de brief van mijn ambtsvoorganger (Kamerstukken 2, 2012–2013, 33 235, nr. 14).

De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest om het wetsvoorstel aan te houden tot de interpretatie van de Europese Commissie over de reikwijdte van de richtlijn is ontvangen.

De regering is er geen voorstander van het wetsvoorstel aan te houden, omdat dit kan betekenen dat de uiterste implementatiedatum van 22 juli 2013 wordt overschreden. Indien de implementatietermijn wordt overschreden, kan de Europese Commissie direct een zaak bij het Europese Hof van Justitie aanhangig maken met het verzoek om een boete op te leggen (hiervoor geldt hetzelfde minimumbedrag). Te late implementatie kan uiteraard niet worden hersteld, in tegenstelling tot een onjuiste implementatie. Voorspoedige aanvaarding van het wetsvoorstel door het parlement blijft daarom wenselijk.

Mocht de Europese Commissie laten weten dat Nederland de richtlijn de reikwijdte van de richtlijn onjuist heeft geïnterpreteerd, dan kan ik u toezeggen dat ik in samenspraak met het parlement vervolgstappen zal ondernemen. De te prefereren vervolgstap zou dan een voorstel tot wetsaanpassing zijn conform de interpretatie van de Europese Commissie. Indien het parlement daar te zijner tijd op staat, kan een andere vervolgstap zijn het aanvechten van het standpunt van de Europese Commissie in een eventuele infractieprocedure.

De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie vragen hoe de regering de mogelijkheid beoordeelt van een vrijwillige keuze van ondertoezichtstelling waarmee een Europees paspoort kan worden verkregen.

De richtlijn biedt naar mening van de regering geen mogelijkheid om een Europees paspoort te verlenen aan entiteiten op wie de richtlijn niet van toepassing is. De richtlijn kent geen mogelijkheid van een vrijwillige «opt-in» voor partijen die zijn vrijgesteld. Voor partijen die niet aan de verplichtingen van de richtlijn hoeven te voldoen, geldt dat zij dan ook geen gebruik kunnen maken van de rechten van de richtlijn, zoals het verkrijgen van een Europees paspoort.

Ik hoop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP) Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Bröcker (VVD) Kok (PVV), Bruijn (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken I 2012/2013, 33 235, B.

X Noot
4

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 151470.01

Naar boven