33 235 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 15 juni 2012

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen

1

Richtlijn

2

Kader Wet op het financieel toezicht

4

Begrippen en reikwijdte van de richtlijn

4

Hoofdlijnen

5

Internationale werking

8

Effecten bedrijfsleven; administratieve lasten en nalevingskosten

8

Toezichtkosten

8

Bespreking reacties consultatieversie

9

Overig

9

Artikelsgewijs

9

Artikel 4:37 Wft

9

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen het wetsvoorstel. Deze leden vragen nadere toelichting op een aantal onderdelen van het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden verwelkomen het ontwerp van een Europees regelgevend kader voor beleggingsinstellingen. De leden zien dit als een stap binnen een breder proces waarmee het toezicht op de financiële sector wordt versterkt en de risico’s van de financiële sector voor de reële economie worden beperkt en ingedamd. De leden van de PvdA-fractie signaleren dat de AIFM-richtlijn op een aantal belangrijke punten, zoals het risicomanagement en het beloningsbeleid binnen beleggingsinstellingen, de nadere implementatie en uitwerking heeft overgelaten aan de nationale toezichthouders. Zodoende is het voor deze leden moeilijk te beoordelen hoe de AIFM-richtlijn concreet haar beslag gaat krijgen in de dagelijkse praktijk. De leden van de PvdA-fractie roepen de regering dan ook op de Tweede Kamer te informeren over de vaststelling van de uitvoeringsregels van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB) hieromtrent. Buiten dit meer algemene punt, hebben de leden van de PvdA-fractie nog een aantal vragen en opmerkingen over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen. Vooraf merken deze leden het volgende op. De leden van de fractie van de PVV zien in de richtlijn en de uitwerking daarvan in het onderhavige wetsvoorstel het doel om hedgefondsen en hun beheerders te laten registeren en onder toezicht te stellen. Door middel van deze wet kunnen systeemrisico’s beter worden beoordeeld door toezichthouders en kan worden toegezien op een passend risicobeheer. Deze leden kunnen dan ook instemmen met de richtlijn en het daarbij behorende wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het is een goede zaak dat hedgefondsen en hun beheerders nu worden geregistreerd en onder toezicht worden gesteld. Dit is tot stand gekomen mede na afspraken door de G20 in het heetst van de financiële crisis in december 2008. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de G20 landen deze afspraak nu precies hebben vormgegeven. Hoe ziet het mondiale speelveld, waarop veel hedgefondsen natuurlijk actief zijn, er nu uit? Wat zijn nu nog de mogelijkheden voor hedgefondsen om zich aan deze regelgeving te onttrekken? Ook vragen de leden van de CDA-fractie op welke wijze dit wetsvoorstel kan bijdragen aan het bestrijden van de soms ongebreidelde speculatiedrift van deze instellingen. Graag een toelichting hierop.

De leden van de SP-fractie verwelkomen een aanscherping van het toezicht op hedgefondsen door middel van de AIFM-richtlijn.

Richtlijn

Tijdens de G20 van april 2009 is afgesproken om hedgefondsen en hun beheerders te registreren en onder toezicht te stellen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. In G20 van juni 2010 is de afspraak herbevestigd en vormde voor de Europese Commissie aanleiding om met het voorstel te komen voor deze richtlijn. Waarom is de reikwijdte van de richtlijn verbreed naar alle beheerders van beleggingsinstellingen terwijl de G20-afspraak zich alleen toespitst op hedgefondsen? Waarom zijn entiteiten zoals supranationale instellingen, sociale zekerheidsfondsen en nationale centrale banken buiten het toepassingsbereik van de richtlijn gehouden? In juni 2009 heeft de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO) principes voor het toezicht op hedgefondsen ontwikkeld. In hoeverre is de richtlijn gebaseerd op de IOSCO-principes?

De leden van de CDA-fractie vragen eveneens wat voor soort fondsen hier vooral door geraakt worden. Zijn dit hedgefondsen of ook andere instellingen?

Ook de leden van de SP-fractie hebben vragen over de reikwijdte van de richtlijn. Hoe groot deel maken hedgefondsen uit van de fondsen die onder de richtlijn vallen? Wat zijn naast hedgefondsen de belangrijkste categorieën fondsen onder de AIFM-richtlijn?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de richtlijn een minimumharmonisatie biedt voor beheerders die rechten van deelneming aanbieden aan niet-professionele beleggers. Dit betekent dat lidstaten voor deze groep beheerders aanvullende nationale regels mogen stellen. Nederland kiest ervoor om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Voor welke categorieën beheerders wil Nederland aanvullende regels stellen? Kan de regering een indicatie geven van de aard en inhoud van de voorgenomen extra regelgeving? Zijn andere Europese lidstaten ook voornemens om aanvullende nationale regels te formuleren? Zo ja, op welke onderdelen van de richtlijn? Welke impact heeft het besluit van de regering om gebruik te maken van de mogelijkheid om aanvullende nationale regels te stellen op het vestigingsklimaat van Nederland voor beheerders van alternatieve beleggingen?

De leden van de CDA-fractie vragen voor welke nationale koppen er is gekozen voor het deel waar sprake is van minimumharmonisatie.

In figuur 2 van de memorie van toelichting wordt zichtbaar aan welke soorten regels alle beheerders dienen te voldoen en voor welke beheerders van beleggingsinstellingen aanvullende nationale regels kunnen worden gesteld. De leden van de VVD-fractie lezen dat figuur 2 niet uitputtend is. Is de regering bereid om alsnog een uitputtend overzicht te presenteren waarin staat aan welke regels beheerders moeten voldoen en voor welke beheerders extra nationale regels kunnen worden gesteld?

In de richtlijn wordt op verschillende plaatsen ruimte gelaten aan lidstaten om de betreffende bepalingen toe te snijden op de lidstaatspecifieke situatie, er is daar sprake van een keuzemogelijkheid. Nederland kiest ervoor om van verschillende mogelijkheden gebruik te maken zoals de ruimte om beheerders bepaalde activiteiten te laten verrichten. In de memorie van toelichting wordt op pagina 7 niet toegelicht waarom van deze mogelijkheden gebruik is gemaakt. De leden van de VVD-fractie vragen de regering dit alsnog nader toe te lichten.

In de richtlijn wordt gestreefd naar een interne markt binnen de Europese Unie en een beter internationaal speelveld met de landen buiten de Europese Unie, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Dit komt op twee manieren tot uiting. Ten eerste wordt er de mogelijkheid geboden van een Europees paspoort voor beheerders van beleggingsinstellingen die aan professionele beleggers aanbieden. Ten tweede wordt er één geharmoniseerd EU-regime voor beleggingsinstellingen van buiten de EU vastgesteld. Het derdelandenbeleid wordt op grond van de richtlijn gefaseerd ingevoerd. Welk tijdspad houdt de Europese Commissie aan voor de introductie van het Europese derdelandenbeleid en het afschaffen van het nationale derdelandenbeleid?

De leden van de SP-fractie lezen dat het derdelandenbeleid gefaseerd wordt ingevoerd. Waarom is daarvoor gekozen en hoe gaat deze fasering er uitzien? Waarom is er voor gekozen dat er tot 2018 een nationaal regime kan worden gevoerd als het gaat om beheerders uit derde landen? Wat moet er nog worden uitgewerkt als het gaat om het Europese regime voor derde landen? In de memorie van toelichting staat dat het tijdpad van de introductie van het Europese derdelandenbeleid of het afschaffen van het nationale derdelandenbeleid niet verandert wanneer beslissingen niet of later worden genomen. Op welke beslissingen wordt hier gedoeld? Wil dit zeggen dat het nationale derdelandenbeleid ook na 2018 blijft bestaan wanneer de Europese Commissie niets doet? Indien niet-Europese beheerders een vergunning krijgen onder het nationale derdelandenbeleid, omdat het toezicht in het land van herkomst adequaat wordt geacht, kan de vergunning dan later alsnog worden ingetrokken, indien het toezicht in het betreffende land toch niet adequaat blijkt te zijn? Hoe wordt gecontroleerd of het toezicht in het land van herkomst adequaat is? Blijft een vergunning die is afgegeven onder het nationale derdelandenregime per definitie geldig na invoering van het Europese derdelandenbeleid, ook als deze volgens het nieuwe Europese regime de vergunning niet zou hebben gekregen? De leden van de SP-fractie vragen voorts hoe het toezicht door ESMA er uit gaat zien als het gaat om beheerders uit derde landen. Delegeert ESMA al haar bevoegdheden of kan ESMA ook eigenhandig vergunningen uitgeven? Kan ESMA zelf ingrijpen wanneer een niet-Europese beheerder zonder vergunning op de Europese markt actief is? Kan ESMA besluiten dat een vergunning ten onrechte is verleend en deze alsnog weigeren? Hoe ziet ESMA toe op het toezicht in het land van herkomst? Op welke wijze voorziet het derdelandenbeleid in de richtlijn in de situatie dat een instelling uit een derde land in dat land onderworpen is aan een regel die qua strekking en doel gelijkwaardig is aan een regel uit de richtlijn maar hier niet mee is te verenigen?

Kader Wet op het financieel toezicht

De leden van de CDA-fractie vragen naar de aanpassingen van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op de economische delicten. In hoeverre vinden hier ook inhoudelijke wijzigingen plaats en niet alleen technische aanpassingen?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de verhouding van voorliggend wetsvoorstel tot de onlangs aangenomen wet voor de icbe’s1. Wat zijn de belangrijke overeenkomsten en verschillen? Waarom is deze keuze gemaakt?

Wat zijn de gevolgen van de gebruikte definitie van beleggingsinstelling voor gelaagde intragroep fondsstructuren die door diverse Nederlandse institutionele beleggers wordt gebruikt, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Begrippen en reikwijdte van de richtlijn

De leden van de CDA-fractie waarom ervoor is gekozen om de richtlijn uitsluitend te richten op de beheerder.

De leden van de CDA-fractie lezen dat poolingstructuren verschillende verschijningsvormen kennen en daarom mogelijk niet allemaal onder de richtlijn vallen. Waarom is hier niet beter op geanticipeerd in de richtlijn? Wat zou hier nog kunnen worden verbeterd?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Beleidsregel ondernemen of beleggen zal worden aangepast. In welke zin wordt deze regel aangepast? Wat zijn daarvan de consequenties?

De leden van de CDA-fractie vragen wat er is gedaan om eventueel misbruik van de lichtere regeling te verhinderen (grens van € 100 mln.)? Er wordt een mogelijkheid tot een opt-in geboden, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Aan welke situaties moet hierbij worden gedacht?

De leden van de SP-fractie vragen of de lichtere regeling, waarvoor lidstaten kunnen kiezen integraal moet worden overgenomen of dat deze ook deels kan worden overgenomen. Betekent kiezen voor de lichtere regeling automatisch dat alle beschreven categorieën daar onder gaan vallen, met bijbehorende drempels? Op basis waarvan is er gekozen voor het bedrag van € 100 miljoen voor de drempel voor het totaal aan beheerde activa? Is het risico kleiner wanneer het beheerders betreft die direct of indirect beleggingsinstellingen beheren, waarvan het totaal aan beheerde activa onder de drempel van € 100 miljoen blijft? Bij de tweede categorie waarvoor de lichtere regeling geldt, gaat het om beheerders die uitsluitend beleggingsinstellingen beheren die zonder hefboomfinanciering werken, en in die beleggingsinstellingen gedurende een periode van vijf jaar geen terugbetalingsrechten kunnen worden uitgeoefend en waarvan het totaal aan beheerde activa onder de drempel van € 500 miljoen blijft. Moeten tegelijkertijd aan al deze drie genoemde voorwaarden worden voldaan? De lichtere regeling geldt ook indien de rechten worden aangeboden aan minder dan 150 personen. Waar is deze grens van 150 personen op gebaseerd? Welke voordelen zijn er aan verbonden voor beheerders om gebruik te maken van de opt-inregeling, waardoor in plaats van het lichtere regime de bepalingen uit de richtlijn van toepassing zijn? Kunnen beheerders die onder het lichte regime vallen in aanmerkingen voor een Europees paspoort?

In hoeverre is ook in de wet opgenomen dat joint ventures voor bijzondere doelen zijn uitgezonderd van de werkingssfeer, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zou ook de uitzondering van het beheer van Nederlandse pensioenvermogens expliciet in artikel 1:13 Wft kunnen worden opgenomen? Welke overwegingen spelen hierbij een rol?

Hoofdlijnen

De leden van de PvdA-fractie willen hun zorg uitspreken over de mogelijkheid en prikkel tot het ontwijken van de kapitaal- en risicomanagementregels van Basel III voor banken door (beleggings)portefeuilles onder te brengen in een beleggingsinstelling, waar minder stringente kapitaalstandaarden voor gelden. De leden van de PvdA-fractie willen de rol van beleggingsinstellingen (specifiek de hedge funds) in de financiële crisis van 2008 in herinnering brengen. Banken brachten in de aanloop naar de crisis significante portefeuilles onder in hedge funds, waarmee risico’s werden afgedekt voor toezichthouders, maar de gerealiseerde verliezen toch terecht kwamen bij de banken en uiteindelijk de belastingbetaler. De leden van de PvdA-fractie willen daarom om verheldering vragen van de kapitaaleisen voor beleggingsinstellingen. Is het correct dat de minimale vermogenseis van € 125 000 met een risico-opslag van 0,02% voor vermogen boven de € 250 miljoen en maximum van € 10 miljoen voor beleggingsinstellingen gemiddeld genomen een hefboomratio van 1:500 tussen eigen vermogen en uitstaand vermogen creëert? Klopt het voorts dat onder Basel III de hefboomratio voor banken is vastgesteld op 3% (met nog additionele liquiditeitsvereisten), waarmee de ratio tussen eigen en geleend vermogen voor banken bij benadering neerkomt op 1:33? De leden van de PvdA-fractie willen zodoende informeren of de regering eveneens van mening is dat dit verschil in hefboomratios een prikkel creëert voor banken om activiteiten in beleggingsinstellingen onder te brengen? Zo nee, waarom niet?

De beheerder stelt per instelling een maximum vast aan de hefboomstructuur. De leden van de CDA-fractie vragen waarom deze rol wordt vervuld door de beheerder. Op welke wijze is de toezichthouder hierbij betrokken?

De leden van de SP-fractie lezen dat op grond van de richtlijn de beheerder zelf limieten moet stellen voor de hefboomfinanciering bij de beleggingsinstellingen die hij beheert. Moet hij deze publiceren? Op grond waarvan moet hij aantonen dat deze limieten redelijk zijn? Zijn daar referentiecriteria voor? Wat zijn de criteria voor DNB om in te grijpen en indien noodzakelijk bovengrenzen te stellen aan de hefboomfinanciering? Is er in de oorspronkelijke plannen voor deze richtlijn wel gedacht aan concrete normen voor de hefboom? Waarop is het maximum gebaseerd van de totale kapitaaleis van € 10 miljoen? Kan op basis van het percentage van 0,02% worden gesteld dat daar sprake van is bij een vermogen van ruim € 50 miljard? Wat is de achterliggende gedachte om de vermogenseis niet te laten gelden voor beleggingsmaatschappijen die geen aparte beheerder hebben? Gelden de kapitaaleisen alleen voor het aanvangskapitaal of ook daarna?

De leden van de PvdA-fractie zien een gevaar in de beheerder-bewaarder structuur uit de richtlijn. Hoewel de verplichtstelling van een bewaarder een stap vooruit is, willen de leden van de PvdA-fractie de regering om een nadere toelichting verzoeken aangaande de toerekening van financieel risico aan de bewaarder van een beleggingstelling indien dit een bank betreft. De bank kan als bewaarder risico’s onderbrengen in een beleggingsinstelling (de beheerder), maar is daarvoor mogelijkerwijs aansprakelijk als het misgaat met de beleggingen van deze instelling. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe met deze aansprakelijkheid rekening is gehouden in de kapitaal- en hefboomregels van Basel III. Worden additionele kapitaaleisen gesteld als grote risico’s worden aangegaan door een beleggingsinstelling waarvan een bank de bewaarder is?

Een derde partij kan voor een beheerder van een beleggingsinstelling activiteiten verrichten, zo lezen de leden van de PvdA-fractie. De risicoaansprakelijkheid voor deze activiteiten ligt bij de beheerder van de beleggingsinstelling. De leden van de PvdA-fractie willen bij de regering informeren of er een relatief dan wel absoluut maximum is aan het uitbesteden van activiteiten van de beheerder aan derde partijen? Hoe is voorts de toerekening van uitbesteedde activiteiten aan het eigen vermogen (en hefboomratio) van de beheerder van de beleggingsinstelling geregeld? Indien er geen maximum of toerekening is, ziet de regering dan geen gevaar voor het aangaan van additioneel risico door het uitbesteden van activiteiten van de beheerder van de beleggingsinstelling buiten de beleggingsinstelling? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie hebben eveneens vragen over de nieuwe situatie waarin is geregeld dat een bewaarder wordt ingesteld. Aan welke prudentiële of andere toezichteisen zal een bewaarder moeten voldoen? Welke rol is hierbij voor de toezichthouders? Wordt in de nieuwe richtlijn uitgesloten dat de functie van bewaarder en beheerder door dezelfde personen wordt vervuld?

Uit de richtlijn volgt dat beheerders van beleggingsinstellingen dienen te zorgen voor een functionele en hiërarchische scheiding van de risicobeheerfunctie met andere functies, zo lezen de leden van de SP-fractie. Wat wordt precies bedoeld met «hiërarchische scheiding»? Kan de regering ingaan op de risico’s indien een functionele en hiërarchische scheiding ontbreken?

De leden van de PvdA-fractie zijn positief gestemd over de nieuwe vereisten ten aanzien van de openbaarheid en inhoud van het beloningsbeleid van beleggingsinstellingen met toezicht van de AFM. Het koppelen van de beloning aan resultaten behaald over de lange termijn en het in balans houden van de variabele component van de beloning hebben dan ook de steun van deze leden. De leden van de PvdA-fractie stellen wel vast dat de concrete vormgeving van die regels nog onduidelijk is. In dat licht willen de leden van de PvdA-fractie zich dan ook sterk maken voor het in voorbereiding zijnde initiatief wetsvoorstel van de leden van de fracties van de PvdA en de SP over de maximering van de variabele beloning op 20% van het vaste salaris. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering eveneens van mening is dat het maximeren van een bonus op 20% van het vaste salaris binnen de financiële sector een belangrijke stap is in het reduceren van de perverse prikkels tot het nemen van meer risico en het maximeren van resultaten op de korte termijn?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze eisen aan het beloningsbeleid zich verhouden tot het huidige beloningenbeleid van DNB en de AFM om de prikkels tot het nemen van excessieve risico’s te beperken.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de eisen ten aanzien van de beloningsstructuur van de beheerder niet in de wet worden vastgelegd. Worden de voorschriften die het AFM opstelt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur? Worden beleggingsinstellingen onder de AIFM verplicht de managementbeloningen te publiceren? In welke zin wijken de publicatieverplichtingen op het gebied van beloningsbeleid voor beleggingsinstellingen af van de eisen die aan banken worden gesteld? Is het binnen de richtlijn mogelijk om in Nederland dezelfde eisen te laten gelden voor alternatieve beleggingsinstellingen als de huidige eisen die gelden voor de banken? Hoeveel beslag gaat het toezicht dat voortvloeit uit de richtlijn leggen op DNB en AFM en hoe wordt daar rekening mee gehouden qua capaciteit?

De leden van de CDA-fractie hebben ook enige vragen bij de informatieverplichtingen van de icbe’s. Zo komt er een meldingsplicht bij verkrijging van controle van meer dan vijftig procent van de stemrechten van een niet-beursgenoteerde onderneming. Wat zijn de mogelijkheden om hier geen toestemming aan te verlenen?

De leden van de CDA-fractie vragen wat er precies is geregeld voor beheerders van abi's met aanzienlijke belangen in niet beursgenoteerde instellingen. Op welke wijze wordt bijgehouden dat een meldingsplicht passief of actief wordt overschreden? Hoe is dit in Europees verband? Wat zijn de voor en nadelen om in dit verband te streven naar een Europees registratiestelsel? In hoeverre kan de beheerder van een abi zich ontheffen van de biedplichtregeling (artikel 5:72 Wft) door zijn belang zodanig terug te brengen dat er geen sprake meer is van controle? Er wordt een verplichting opgenomen in artikel 4:37s voor Nederlandse beheerders van abi's om bij een over of onderschrijving van drempelwaarden een melding te doen bij de AFM, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Wat gebeurt er met de zeggenschap van een ABI in een niet beursgenoteerde uitgevende instelling? Wordt dit ook opgenomen in het openbare register van de AFM? In hoeverre zou deze informatie echt noodzakelijk zijn voor het toezicht van de AFM?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de informatieverplichtingen van conceptartikel 4:37y Wft zich verhouden tot de bestaande wettelijke verplichting een openbaar bod uit te brengen bij verwerving van een controlerend belang. Met andere woorden: op welke wijze kan informatie beschikbaar worden gehouden?

In artikel 30 van de richtlijn wordt asset stripping tegen gegaan, zo lezen de leden van de CDA-fractie in de toelichting. Dit betekent dat de verkoop van waardevolle activa zoveel mogelijk wordt geprobeerd te voorkomen. Op welke wijze wordt dit gehandhaafd en gecontroleerd? In hoeverre zou deze controle ook niet via privaatrechtelijke weg kunnen geschieden in plaats van via de bestuursrechtelijke weg?

Met betrekking tot asset stripping hebben ook de leden van de SP-fractie enkele vragen. Om de verkoop van waardevolle activa te voorkomen is er in artikel 30 van de richtlijn een maatregel opgenomen die stelt dat een beheerder in beginsel niet mag meewerken aan handelingen waardoor het vermogen van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling afneemt, wanneer zijn beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling. Waarom staan hier de woorden «in beginsel»? Welke sanctie staat er op wanneer dat wel gebeurt? Kan de regering voorbeelden noemen van verkoop van waardevolle activa die men hiermee wil voorkomen? Waarom heeft het alleen betrekking op controle in niet-beursgenoteerde uitgevende instellingen?

Internationale werking

De leden van de VVD-fractie constateren dat richtlijn voor een grote verandering zorgt in het toezichtlandschap. Toezichthouders van verschillende lidstaten moeten intensiever met elkaar gaan samenwerken en de rol van ESMA wordt versterkt. Welke bevoegdheden en taken worden bij ESMA belegd en welke blijven een verantwoordelijkheid van de nationale toezichthouder? ESMA ontvangt informatie van toezichthouders, bijvoorbeeld als deze vermoeden dat een beheerder in strijd met de richtlijn handelt en ook niet onder toezicht staat, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Zijn de nationale toezichthouders straks verplicht om periodiek te rapporteren aan ESMA? Zo ja, hoe vaak per jaar moet er verslag worden uitgebracht door de toezichthouder? In welke gevallen kunnen nationale toezichthouders zelf informatie opvragen bij ESMA over een beheerder?

De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over de coördinerende rol van ESMA. In de memorie van toelichting is gespecificeerd dat ESMA «onder omstandigheden» kan ingrijpen als de stabiliteit van het financieel stelsel in het geding komt en de nationale toezichthouder het gevaar onvoldoende onderkent of aanpakt. Kan de regering specificeren hoe dit proces precies verloopt en op welk punten (en na verstrijking van hoeveel tijd) ESMA (bindende) voorschriften kan opleggen aan de beleggingsinstelling of nationale toezichthouders? De leden van de PvdA-fractie willen zich sterk maken voor het laten uitvoeren van externe stresstests door ESMA (gelijk naar de EBA) voor beleggingsinstellingen van een aanzienlijke omvang of relevantie binnen een nationaal of het Europese financiële stelsel. Hoe beoordeeld de regering het voorstel tot het laten uitvoeren van stresstests door ESMA?

De leden van de CDA-fractie vragen wat precies de verhouding wordt tussen de AFM en de Europese Toezichthouder ESMA. Hoe werkt de informatie-uitwisseling? Wie draagt er voor welke gevallen verantwoordelijkheid?

Effecten bedrijfsleven; administratieve lasten en nalevingskosten

De leden van de VVD-fractie merken op dat de administratieve lasten en nalevingskosten behoorlijk zullen toenemen na implementatie van de richtlijn. Deze leden zijn bezorgd dat de kosten in de praktijk hoger zullen uitvallen dan in memorie van toelichting vermeld staat. Een studie van de Britse vereniging voor participatiemaatschappijen (BVCA) laat zien dat de kosten vergelijkbare regelgeving, bijvoorbeeld Solvency II, door de AIFM geëvenaard zullen worden, vooral wanneer de kosten voor bewaarders meegenomen worden. De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat een toename van de kosten zal leiden tot een verslechtering van het investeringsklimaat van Nederland. Graag een reactie van de regering hierop.

Toezichtkosten

Er is sprake van een forse stijging van de lasten zowel voor de toezichthouder (€ 9 mln. per jaar), zo lezen de leden van de CDA-fractie. Waarom zijn deze toezichtkosten voor DNB en de AFM zo hoog terwijl toch juist ook de ESMA extra taken zal krijgen? Hoe worden deze additionele toezichtkosten betaald? Hoe verhoudt zich tot de geplande uitgaven aan toezichtkosten in andere landen?

Bespreking reacties consultatieversie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie op basis van de nu vastgestelde richtlijn (level 1) voorstellen moet doen met betrekking tot nadere uitvoeringsmaatregelen (level 2). De Europese Commissie heeft aan de ESMA het verzoek gedaan om technisch advies ten aanzien van deze nadere uitvoeringsmaatregelen. Het ESMA-advies is 16 november bij de Commissie aangeleverd. Wat is inhoudelijke reactie van de regering ten aanzien van het advies van de EMSA? Wanneer komt de Europese Commissie met voorstellen voor nadere regelgeving naar aanleiding van het ESMA-advies?

De leden van de SP-fractie vragen waarom voor bewaarders na de implementatie niet langer de eis geldt dat de bewaarder juridisch eigenaar moet zijn van het fondsvermogen. Er wordt gesteld dat er voldoende waarborgen blijven om de belangen van onder andere de deelnemers te beschermen. Om welke waarborgen gaat het en wat wordt hier bedoeld met «onder andere»? Wie moeten er nog meer worden beschermd?

Overig

De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn de volledige implementatie dient te hebben plaatsgevonden. Wanneer vindt de evaluatie plaats?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan ingaan op de consequenties van de richtlijn voor institutionele beleggers. Waarom is het voor Nederlandse institutionele beleggers belangrijk dat zij gebruik kunnen blijven maken van de diensten van beheerders van beleggingsinstellingen uit derde landen? Wat is het effect van deze richtlijn op pensioenpoolingstructuren?

Artikelsgewijs

Artikel 4:37 Wft

In dit artikel lezen de leden van de CDA-fractie over niet-beursgenoteerde uitgevende instellingen. In hoeverre is dit consistent met de definitie uit deel 5 van de Wft en Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarin een andere definitie wordt gebruikt?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Aptroot

De adjunct-griffier van de commissie, Giezen


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 32 622.

Naar boven