33 226 Oprichting door de Staat der Nederlanden van een vereniging naar Nederlands recht ter ondersteuning van het internationale collectief «Initiative on the Voluntary Principles on Security and Human Rights»

E VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 oktober 2012

Ter griffie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 19 oktober 2012. Het oordeel dat de voorgenomen rechtshandeling een voorafgaande machtiging bij wet behoeft kan door een van beide Kamers worden uitgesproken uiterlijk op 2 november 2012.

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 3 oktober 20122 over het voornemen tot (mede-)oprichting door de Staat der Nederlanden van een vereniging naar Nederlands recht ter ondersteuning van het internationale collectief «Initiative on the Voluntary Principles on Security and Human Rights». Naar aanleiding van deze brief heeft zij de staatssecretaris op 11 oktober 2012 een brief gestuurd.

De staatssecretaris heeft op 19 oktober 2012 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Warmolt de Boer

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Den Haag, 11 oktober 2012

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 3 oktober 20122 over het voornemen tot (mede-)oprichting door de Staat der Nederlanden van een vereniging naar Nederlands recht ter ondersteuning van het internationale collectief «Initiative on the Voluntary Principles on Security and Human Rights». Naar aanleiding van uw brief volgen hierna enkele vragen van de commissie en enkele nadere vragen van de PVV-fractie.

Commissie voor EL&I

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vraagt u om nader uiteen te zetten wat het doel is van de op te richten vereniging en waarom ter realisatie van dit doel is gekozen voor de constructie van het (mede-)oprichten van genoemde vereniging. Tevens verneemt de commissie graag van u wat naar het oordeel van de regering de toegevoegde waarde van deze vereniging is naast de bestaande fora van OESO (in het bijzonder de OESO-richtlijnen), ILO (arbeidsnormen) en Verenigde Naties (waaronder de VN-mensenrechtennormen, de zogenaamde Ruggie-principles en het Global Compact).

PVV

De PVV-fractie constateert dat u in uw brief van 6 augustus 20124 het volgende stelt:

«De Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd dat zij geen controle-rechten krijgt bij de op te richten vereniging, maar uiteraard wel controle-bevoegdheden heeft ten aanzien van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hiervan maakt de Nederlandse contributie voor de vereniging deel uit. Daarnaast vraagt de Algemene Rekenkamer aandacht voor het feit dat een ambtenaar namens de Staat zitting kan hebben in het bestuur van de vereniging en acht het, vanuit het oogpunt van functiescheiding en loyaliteitsconflicten, in het algemeen onwenselijk dat ambtenaren zitting hebben in besturen van organisaties op afstand van het Rijk. Gegeven het specifieke en internationale karakter van de op te richten vereniging, alsmede het feit dat de activiteiten van de vereniging uitsluitend toezien op relatief eenvoudige administratieve en financiële aangelegenheden en de Staat niet permanent deel uit maakt van het bestuur, zie ik reden om in dit specifieke geval af te wijken van dit algemene uitgangspunt.»

De PVV-fractie is van mening dat dit een vreemde voorstelling van zaken is. U geeft aan dat «de activiteiten van de vereniging uitsluitend toezien op relatief eenvoudige administratieve en financiële aangelegenheden», alsof het allemaal weinig voorstelt. In de statuten staat echter in art. 3.1 onder b dat de vereniging de bevoegdheid heeft om «al het andere te verrichten dat in de ruimste zin van het woord verband houdt met het bovenstaande (i.e. het verzorgen van bestuurlijke en financiële aangelegenheden van het Initiative), of dat hieraan ten goede zou kunnen komen.» Daarmee heeft de vereniging in effect ongelimiteerde bevoegdheden en een wereldwijd speelveld – alles dat je kunt bedenken valt immers binnen de reikwijdte van art. 3.1. onder b. Het kan dus best zijn dat er helemaal geen sprake is van «relatief eenvoudige aangelegenheden», maar van een belangenbehartiging die Nederland op wezenlijke wijze kan raken. Door echter geen ambtenaar in het bestuur te hebben, kan op ideale wijze achteraf worden gezegd «wij waren er niet van op de hoogte». Graag ontvangt de PVV-fractie van u een reactie op dit punt.

Bent u bereid om iedere termijn een volledig verslag te verstrekken van de activiteiten en bereikte resultaten van het Initiative? Bent u zich bewust dat u feitelijk een vereniging carte blanche geeft om Nederlands belastinggeld naar eigen inzichten uit te geven, zonder zeggenschap of verantwoording jegens Nederland? Acht u dat verantwoord? Zijn er nog andere verenigingen of andere rechtspersonen waarbij de Nederlandse staat op een vergelijkbare wijze opereert of in deelneemt en zo ja, welke zijn dat?

Hoe kan een Nederlandse ambtenaar überhaupt problemen inzake functiescheiding en loyaliteitsconflicten hebben bij deelname aan een vereniging als het Initiative, zo vraagt de PVV-fractie. Kunt u dit met concrete voorbeelden verduidelijken? Indien een ambtenaar als vertegenwoordiger van de Nederlandse Staat loyaliteitsconflicten riskeert, is het dan niet suggestief dat dit Initiative zich bezig houdt of zal houden met het behartigen van belangen die conflicteren met de belangen van de Nederlandse Staat en/of de Nederlandse rechtsstaat? Hoe kunt u de intentie om met een dergelijke vereniging samen te werken rechtvaardigen, wanneer u zelf indiceert dat dit haaks staat of kan staan met Nederlandse belangen?

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ziet uw beantwoording met belangstelling tegemoet. De commissie verzoekt u om deze beantwoording uiterlijk 19 oktober 2012 toe te zenden, zodat deze kan worden besproken in de commissievergadering van 23 oktober 2012.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, E. M. Kneppers-Heynert

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 oktober 2012

In uw brief van 11 oktober jl. met kenmerk 150356.04u heeft u mij vervolgvragen gesteld van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, en gevraagd om nadere toelichting over het doel van de op te richten vereniging, waarom gekozen is voor de constructie van het (mede) oprichten en wat de toegevoegde waarde is van deze vereniging naast de bestaande fora van OESO, ILO en Verenigde Naties.

In mijn brief van 27 maart 2012 (kst-33226-A), heb ik uiteengezet dat het doel van de «Initiative of the Voluntary Principles on Security and Human Rights»(VPs) het bevorderen van respect voor mensenrechten is bij de bescherming van energie- en grondstoffenbedrijven die opereren in conflictgebieden. Dit vindt plaats aan de hand van richtsnoeren waarin «best practices» zijn verwoord: de zogenaamde «voluntary principles». De VPs geven een praktische invulling van mensenrechten en veiligheid, zoals deze op meer algemene wijze ligt beschreven in de OESO-richtlijnen en in «UN Guiding Principles on Business and Human Rights» (GPs) (het zogenaamde Ruggie framework). Met andere woorden, daar waar de OESO-richtlijnen en de GPs uitgaan van algemene overkoepelende principes op het gebied van MVO en mensenrechten, zijn de VPs één van de weinige initiatieven, zoals erkend door de «UN Working Group on Business and Human Rights» te Geneve, die zich echt bezig houdt met de implementatie van deze principes in een sector die uitermate gevoelig is voor uitdagingen op het gebied van MVO en mensenrechten. Prof. John Ruggie is dan ook nauw betrokken bij de VPs als adviseur om dit doel te bereiken.

De VPs zijn een multi-stakeholder initiatief waarbij overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties zich binnen het initiatief hebben verenigd in zogenaamde «pilaren». Oprichting van een vereniging vereist een meerzijdige rechtshandeling. Dit betekent dat er ten minste twee oprichters moeten zijn. Oprichting door alle deelnemers aan de VPs is onpraktisch en onnodig. Aangezien de vereniging een rechtspersoon is naar Nederlands recht en zich statutair zal vestigen in Den Haag, is ervoor gekozen de oprichting te laten geschieden door ten minste de drie Nederlandse deelnemers die ieder een «pilaar» vertegenwoordigen, zodat een afspiegeling van de leden is gewaarborgd. Oprichtende leden hebben geen specifieke rechten of plichten jegens de vereniging ten opzichte van de overige leden.

Zoals ik eerder met u deelde is een bijkomend streven om de toekomstige vestiging in Nederland van het secretariaat van de VPs te bewerkstelligen. Hiermee wordt getracht invulling te geven aan het voornemen van het Kabinet om meer internationale organisaties aan te trekken. Daarnaast worden zo de prominente rol van Nederland in het debat over mensenrechten en de rol van het bedrijfsleven bestendigd en de internationale «economic governance» versterkt.

Het doel van de op te richten vereniging is om de VPs verder te professionaliseren en nieuwe leden aan te trekken. Concreet betekent dit dat door het oprichten van een vereniging, de VPs rechtspersoonlijkheid krijgen, zodat een einde kan worden gemaakt aan de onwenselijke en onpraktische situatie die bestaat op het gebied van financieel en administratief beheer en zodat, bijvoorbeeld het openen van een bankrekening en het makkelijk innen van contributies, kan worden gerealiseerd. Dit wordt tevens uiteen gezet in mijn brief van 11 mei 2012 (kst-33226-B).

Daarnaast heeft u mij een aantal vervolgvragen gesteld van de PVV fractie over de belangenbehartiging van Nederland en de verantwoording naar Nederland in de vereniging, het verlenen van een verslag over de activiteiten en resultaten van het initiatief en een verdere uitleg over functiescheiding en loyaliteitsconflicten.

Het bestuur van de op te richten vereniging is onder andere verantwoordelijk voor het opstellen van het jaarlijkse werkplan en begroting en legt hierover verantwoording af aan de leden. Deze stukken worden aan de Algemene Vergadering voorgedragen ter goedkeuring (zie artikel 12 van de conceptstatuten). Het bestuur neemt dus geen zelfstandige beleidsbeslissingen. Daarnaast is het gebruikelijk dat voorgenomen aanbevelingen van het bestuur door de overheidsvertegenwoordigers in het bestuur altijd vooraf wordt getoetst met de overige leden in de overheden pilaar. Dit betekent dat in de periode waarin Nederland geen deel uitmaakt van het bestuur, Nederland (als regulier lid van de overheden pilaar) altijd vooraf geïnformeerd is over voorgenomen besluiten en zorg kan dragen voor de Nederlandse belangenbehartiging in de vereniging. Mocht er in de toekomst evenwel een situatie ontstaan waarbij de aard en activiteiten van de vereniging niet meer aansluiten bij de Nederlandse belangen of het beleid van de Nederlandse regering, is een opzegging van een lid (zie artikel 10) te allen tijde mogelijk.

Er is geen sprake van een probleem inzake functiescheiding en loyaliteitskwesties bij deelname van de Nederlandse Staat als regulier lid aan de beoogde vereniging. Een dergelijk probleem zou zich in theorie alleen kunnen voordoen tijdens de periode waarin de Staat zitting heeft in het bestuur en naast het Nederlandse belang ook het belang van de vereniging als geheel in ogenschouw dient te nemen. Gegeven het specifieke en internationale karakter van de op te richten vereniging alsmede het feit dat de activiteiten van de vereniging uitsluitend toezien op relatief eenvoudige administratieve en financiële aangelegenheden en de Staat niet permanent deel uit maakt van het bestuur, acht ik dit probleem minimaal.

Ik ben bereid om het jaarverslag van het initiatief ter inzage bij de Kamers te deponeren na verschijning hiervan.

Een afschrift van deze brief stuur ik ook aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heynert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Noten (PvdA) (vice-voorzitter), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Smaling (SP), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Van Rey (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV)

X Noot
2

Kamerstukken I 2012/13, 33 226, D.

X Noot
4

Kamerstukken I 2012/13, 33 226, C.

Naar boven