Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie
voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot het onderhavige
wetsvoorstel. Ik ben de leden van de fractie van de PvdA erkentelijk voor de in dit
verslag betuigde instemming met het wetsvoorstel en voor de, mede namens de leden
van de fractie van GroenLinks, gestelde vraag.
Genoemde leden vragen om een uitdrukkelijke bevestiging dat de middelen uit het Waddenfonds
uitsluitend worden ingezet ten behoeve van de daarvoor afgesproken vier doelen en
dus niet (kunnen) worden aangewend ten behoeve van een eventueel in te stellen gebiedsfonds.
Mijn antwoord, mede namens de minister van Economische Zaken, op deze vraag is dat
de drie bij de decentralisatie van het Waddenfonds betrokken provincies (Fryslân,
Groningen en Noord-Holland) in het Bestuursakkoord Decentralisatie Waddenfonds de
vier hoofddoelstellingen van het Waddenfonds, zoals verwoord in de vraag van de leden
van de fracties van de PvdA en GroenLinks, uitdrukkelijk hebben overgenomen en onderschreven.
Daarmee ligt vast aan welke doelen de middelen uit het Waddenfonds besteed zullen
gaan worden.
In het algemeen overleg op 14 februari 20131 met de leden van vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer is door
de minister van Economische Zaken – in reactie op het voorstel van enkele leden van
die commissie [Van Gerven (SP) en Dik-Faber (ChristenUnie)] om een apart regiofonds
in te stellen2 – slechts in algemene zin naar voren gebracht dat naast de bestaande twee fondsen
voor bodemdaling ook via verschillende andere kanalen veel geld beschikbaar is voor
het noorden. In dat kader, dus als een van die andere financiële «kanalen», is ook
het Waddenfonds genoemd. Met het noemen van het Waddenfonds als onderdeel van het
totaalplaatje van de voor het gebied beschikbare gelden, heeft de minister van Economische
Zaken niet willen tornen aan de voornoemde vier hoofddoelen van het Waddenfonds. De
middelen uit het Waddenfonds blijven daarbinnen besteed worden, zoals de betrokken
provincies zelf hebben vastgelegd.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus