33 219 Nieuwe regels voor een basisregistratie personen (Wet basisregistratie personen)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 22 juni 2012

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. In haar Verslag heeft de commissie de indeling van de Memorie van Toelichting zo veel mogelijk gevolgd. Paragrafen waarover geen opmerkingen zijn gemaakt of vragen zijn gesteld, zijn niet in de inhoudsopgave opgenomen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Algemeen

2

     

1.

Inleiding

2

1.2.

De inhoud van het wetsvoorstel

2

2.

Nieuwe eisen, nieuwe mogelijkheden

3

2.2.

De modernisering van de basisregistratie

3

2.2.3.

De centrale voorzieningen

4

2.3.

De uitbreiding van de basisregistratie met niet-ingezetenen

4

2.4.2.

Het nieuwe evaluatie-instrument

5

2.4.3.

De bestuurlijke boete

5

2.4.4.

De kwaliteit van de gegevens over niet-ingezetenen

7

2.5.2.

Bijhouding en verstrekking van gegevens

8

2.6.

De invoering van de basisregistratie

8

3.

Algemene bepalingen over de basisregistratie

8

4.

De bijhouding van de basisregistratie

9

4.2.

De inschrijving

9

4.4.

De verplichtingen van overheidsorganen

10

4.5.

De verplichtingen van de burger

10

4.6.

De rechten van de burger

12

5.

De verstrekking van gegevens uit de basisregistratie

12

5.2.

Verstrekking aan overheidsorganen en derden

12

5.2.2.

Verstrekking door de colleges van burgemeester en wethouders

14

5.3.

De rechten van de burger

14

6.

Toezicht, overgangs-, straf- en slotbepalingen

14

7.

Privacykader

15

7.3.8.

Beveiliging van de gegevensverwerking

15

8.

Uitvoeringslasten en financiële gevolgen

16

9.

Reacties op het wetsvoorstel

16

9.2.

Advies van het College bescherming persoonsgegevens

16

9.4.

Commentaar van de VNG en de NVVB

16

     

II.

Artikelsgewijs

18

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Nieuwe regels voor een basisregistratie personen. Zij willen graag diverse opmerkingen maken en de regering een aantal vragen voorleggen.

De leden van de PvdA fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de «Nieuwe regels voor een basisregistratie personen». Zij hebben daarover de onderstaande vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel basisregistratie personen. Deze leden onderschrijven het doel van het wetsvoorstel om de opzet van de basisregistratie personen te moderniseren, en in het bijzonder om eenmalige gegevensuitvraag mogelijk te maken en de dienstverlening van de overheid aan de burger te verbeteren.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel basisregistratie personen. Zij onderschrijven de doelen die met dit wetsvoorstel bereikt moeten worden. Wel hebben zij nog enkele vragen n.a.v. de wet en de memorie van toelichting.

1.2. De inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader aan te geven in welke zin het wetsvoorstel afwijkt van de huidige Wet Gemeentelijke Basisadministratie als het gaat om het verstrekken van gegevens aan overheidsorganen en derden.

De leden van de PvdA-fractie signaleren dat de definitie van begrippen in het wetsvoorstel niet altijd even eenduidig is. Als voorbeeld noemt de VNG het door elkaar gebruiken van de begrippen als overheidsorgaan en bestuursorgaan. Kortom: de aan het woord zijnde leden vragen zich af of deze begrippen bewust en met reden worden gebruikt? Zo niet, dan vragen de aan het woord zijnde leden zich af of de terminologie kan worden gestroomlijnd.

De leden van de PVV-fractie merken op dat wordt gesproken over centrale en gemeentelijke voorzieningen. «De technische modernisering van de bevolkingsadministratie betekent de invoering van een nieuw stelsel waarin behalve gemeentelijke voorzieningen ook centrale voorzieningen bestaan.» Zij zijn van mening, net als de Raad van State, dat deze begrippen niet voldoende duidelijk zijn. Tevens merken zij op dat het programma modernisering GBA, dat al meer dan tien jaar loopt, vooralsnog ook niet heeft geleid tot heldere definities. Het opnieuw introduceren van onduidelijkheid is deze leden dan ook een doorn in het oog die ernstige consequenties kan hebben. Zij zijn van mening dat deze begrippen duidelijk uitgewerkt moeten worden en ook moet explicieter gemaakt worden hoe taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden belegd.

Op verscheidene plaatsen in het wetsvoorstel wordt gekozen om hete hangijzers uit de weg te gaan door met de constructie van de algemene maatregel van bestuur te komen. Dit ontgaat ook de Raad van State niet. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat dit écht aangepast moet worden.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het uitgangspunt van het eenmalig verzamelen en opslaan van de relevante persoonsgegevens over de burger in combinatie met het meervoudig gebruik van die gegevens door de gehele overheid. Daarom zijn overheidsorganen die systematisch persoonsgegevens over burgers nodig hebben, terecht wettelijk verplicht om zich aan te sluiten op het geautomatiseerde verstrekkingensysteem van de GBA. Deze leden constateren evenwel, dat overheidsorganen soms technische of organisatieculturele argumenten aanvoeren om niet uitsluitend gebruik te maken van de gegevens uit de GBA. Hoe wordt voorkomen, dat overheidsorganen eigen schaduwadministraties bijhouden? En andersom: hoe wordt bevorderd, dat de basisregistratie personen die gegevens bevat die overheidsorganen nodig hebben?

Het de leden van de SP-fractie op dat er vaak gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om door middel van een algemene maatregel van bestuur of ministeriele regeling nadere regels te stellen. Zij begrijpen dat dit gedaan is om de wet zo flexibel mogelijk in te richten, maar uiten tegelijk hun zorgen over het feit dat daardoor de wet niet overal even transparant is. Zij verzoeken de regering om alle algemene maatregelen van bestuur en ministeriele regelingen op een rij te zetten en daarbij te vermelden wat het doel is, welke kaders gehanteerd zullen worden en hoe de invulling er grofweg uit zal zien. Op die manier zal de invulling van deze wet duidelijker worden voor de Kamer om er straks een goed besluit over te nemen, en voor burgers en instellingen om goed te kunnen beoordelen wat straks precies van hen verwacht wordt. Met name op het punt van de beveiliging van de gegevensverwerking komen deze leden hierop nog terug.

2. Nieuwe eisen, nieuwe mogelijkheden: vernieuwing van de basisregistratie personen

2.2. De modernisering van de basisregistratie

De regering stelt, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat de modernisering van de GBA in de afgelopen jaren belangrijke technische verbeteringen heeft opgeleverd en mede aanleiding is om ook de wetgeving met betrekking tot de basisregistratie te moderniseren. Het aantal artikelen dat gewijd is aan de technische en administratieve inrichting, de werking en de beveiliging van de basisregistratie is aanzienlijk teruggebracht. Door deze materie bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen, is ruimte ontstaan voor verdere ontwikkeling van de basisregistratie personen, zonder hiervoor telkens de wet te hoeven aanpassen, zo stelt de regering. De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de verhouding tussen wetgeving en technische ontwikkeling op het gebied van de basisregistratie personen. Zijn de juridische kaders en de onderscheiden verantwoordelijkheden voor de totstandkoming van nieuwe regelgeving en nieuwe techniek voldoende op elkaar afgestemd?

2.2.3. De centrale voorzieningen

Nu de memorie van toelichting aangeeft dat de nieuwe architectuur van de basisregistratie zich kenmerkt door de aanwezigheid van gemeentelijke voorzieningen en centrale voorzieningen, vragen de leden van de VVD-fractie de regering nader aan te geven wat de centrale voorzieningen zijn. Waar bestaan die centrale voorzieningen uit? In hoeverre kunnen deze centrale voorzieningen in de toekomst wijzigen?

De leden van de CDA-fractie achten het een voordeel, dat de terugmeldvoorziening deel gaat uitmaken van de centrale voorzieningen. Met behulp van deze voorziening kan een bestuursorgaan dat gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij verstrekt heeft gekregen uit de basisregistratie, hiervan op geautomatiseerde wijze mededeling doen aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon als ingezetene is ingeschreven. Hoe wordt gewaarborgd, dat bestuursorganen in alle voorkomende gevallen gebruik maken van de terugmeldvoorziening en geen schaduwadministratie meer aanhouden?

De leden van de SP-fractie lezen dat er een centrale voorziening komt waar de gegevensverzameling met de persoonslijsten van zowel ingezetenen als niet-ingezetenen in opgeslagen gaan worden. Deze leden onderschrijven het voordeel dat hiermee de kans op fouten in deze gegevens verkleind wordt. Zij zien wel een nadelige kant: als de server met al deze gegevens dienst weigert, kan geen enkele overheidsinstantie bij deze gegevens. Zij vragen zich af of er een back-up voorziening zal komen die dit kan ondervangen, en of een dergelijke voorziening niet ook onderdeel van de wet dient te zijn.

De leden van de SP-fractie vragen in dit verband ook aandacht voor het feit dat het voor Nederlanders in het buitenland op dit moment niet mogelijk is om een burgerservicenummer (BSN) aan te vragen. Dat is problematisch op het moment dat zij dit nodig hebben om in aanmerking te komen voor bepaalde voorzieningen. Gaat dit probleem opgelost worden voordat onderliggend wetsvoorstel daadwerkelijk wet wordt?

2.3. Uitbreiding van de basisregistratie met niet-ingezetenen

Een bestuursorgaan krijgt de bevoegdheid om niet-ingezetenen in te schrijven in het niet-ingezetenen register. Krijgen de personen die dat betreft, daar bericht van, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hebben deze personen vervolgens de mogelijkheid om daar bezwaar en beroep tegen aan te tekenen. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering heeft aangegeven dat een directe opname van het verblijfadres van arbeidsmigranten in de basisregistratie vooralsnog niet te realiseren valt. Waarom kan dit niet? Wat staat de registratie in de weg? Op welke wijze worden arbeidsmigranten nu wel geregistreerd? Worden deze direct in de basisregistratie opgenomen? Wordt de eerste verblijfplaats van arbeidsmigranten geregistreerd? Vindt de regering het belangrijk dat de verblijfplaats van tienduizenden arbeidsmigranten geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de kosten voor registratie van arbeidsmigranten aan één van de 18 daarvoor beschikbare loketten?

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van uitbreiding van de populatie over wie gegevens worden vastgelegd met niet-ingezetenen. Het register niet-ingezetenen (RNI) is onder meer van belang voor grensarbeiders, maar ook voor Nederlanders in het buitenland die gemakkelijker gebruik zullen kunnen maken van het kiesrecht. Deze leden vragen, waarom de maatregelen voor kiezers buiten Nederland die samenhangen met de invoering van het RNI nog niet zijn opgenomen in het aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet (TK 33 268). Deze leden geven de regering in overweging de betreffende maatregelen alsnog bij nota van wijziging aan dat wetsvoorstel toe te voegen, zodat geen tijd verloren gaat.

In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie, of de regering alle aanbevelingen die de Tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie (LURA) (commissie-Koopmans) (TK 32 680) ten aanzien van de GBA heeft gedaan, in het wetsvoorstel heeft meegenomen. Deze leden ontvangen op dit punt graag een nadere toelichting van de regering.

Voorts ontvangen deze leden graag een toelichting hoe de inschrijfvoorzieningen voor de inschrijving van niet-ingezetenen, die worden ondergebracht bij een nader te bepalen aantal gemeenten, zullen functioneren onder de verantwoordelijkheid van de minister.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het vaak voor zal komen dat iemand zichzelf in wenst te schrijven als niet-ingezetene. Immers, als die inschrijving een doel dient, dan zal dit al via een bestuursorgaan waar deze persoon een belang mee heeft, gebeuren. Is het dan wel nodig om inschrijfvoorzieningen in te richten, en hoeveel zouden dit er dan uiteindelijk moeten worden?

2.4.2. Het nieuwe evaluatieinstrument

Bij de uitwerking van het verstrekkingsregime dient er naar de mening van de leden van de PVV-fractie ook nadrukkelijker aandacht te zijn voor privacy en veiligheid. Ook de technische veiligheidsaspecten verdienen wat deze leden betreft meer aandacht. Zij zouden graag zien dat er duidelijk gesteld wordt of het college van burgemeester en wethouders ook veiligheidsaudits moet laten uitvoeren en of daarbij ook de gehele keten van informatieopslag, beheer en verstrekking moet worden betrokken en of daarbij alle procedurele èn technische aspecten gecontroleerd moeten worden. Het nieuwe kwaliteitsinstrumentarium zoals dat op blz. 20 MvT staat vermeld, lijkt deze leden in dat opzicht vrij oppervlakkig. De leden van de PVV-fractie menen dat een kader ontbreekt waardoor er uiteindelijk te weinig aandacht zal zijn voor privacy en veiligheid en er bovendien grote verschillen tussen gemeenten zullen gaan ontstaan. Hoe kijkt de regering daar tegenaan? Hoe wordt er in dat licht rekening gehouden met de motie-Elissen c.s. (TK 26 643, nr. 209) die vraagt om de toepassing van privacy by design en security by design?

2.4.3. De bestuurlijke boete

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat de betrouwbaarheid van de gegevens in de basisregistratie personen voor een groot deel afhankelijk is van de handhaving van de verplichtingen van degenen die die gegevens moeten aanleveren. Het instrument van de bestuurlijke boete zal hiertoe een belangrijk middel zijn. Dat geldt naar de mening van de aan het woord zijnde leden zeker indien de er willens en wetens onjuiste gegevens worden aangeleverd. Daarmee kan immers fraude in de hand worden gewerkt. Echter, zo begrijpen deze leden, krijgen burgemeester en wethouders alleen de beschikking over het instrument van bestuurlijke boete indien een specifieke burger weigert om desgevraagd mee te werken aan het verschaffen van informatie. Dat betekent dat in het geval een burger daartoe gevraagd weliswaar een adres, maar een onjuist adres opgeeft, dat de gemeente dan geen bestuurlijke boete kan opleggen. En waarom krijgen burgemeester en wethouders niet ook de beschikking over het instrument van bestuurlijke boete indien een burger zelf nalaat mutaties door te geven, ook al is de burger hier nog niet om gevraagd?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de VNG/NVVB juist gevraagd heeft om ook in geval van adresfraude bestuurlijke boeten te kunnen geven. De aan het woord zijnde leden zijn op de hoogte van de argumenten die de VNG/NVVB enerzijds en de regering anderzijds hierover hebben gewisseld, zoals blijkend uit de memorie van toelichting en een brief van de VNG/NVVB. Vooralsnog achten de leden van de PvdA-fractie de argumenten van de kant van de VNG/NVVB steekhoudender. Het argument van de regering dat het niet voldoen aan de in artikel 4.12 opgenomen verplichtingen, waaronder het verstrekken van juiste informatie, meerdere personen kan betreffen delen de aan het woord zijnde leden. Maar dat wil nog niet zeggen dat daarmee het instrument van de bestuurlijke boete voor dat doel, per se onbruikbaar zou zijn. De leden van de PvdA-fractie menen dat het wenselijk is om ook bestuurlijke boetes op te kunnen leggen aan (notoire) adresfraudeurs. Het college van B&W kan naar de mening van de aan het woord zijnde leden dan zelf de afweging maken of het die bestuurlijke boete wil gebruiken of toch, bijvoorbeeld indien niet duidelijk is aan welke persoon de overtreding kan worden verweten, of waar een persoon woont, de strafrechtelijke weg te kiezen. En waarom biedt het huidige wetsvoorstel geen bepalingen ten aanzien van de gelegenheidsgever van adresfraude? Leent de bestuurlijke boete zich niet ook hiervoor? Kortom: naar de mening van de aan het woord zijnde leden laat de regering een kans lopen om de bestuurlijke boete in te zetten om de kwaliteit van de basisregistratie op orde te brengen en te verbeteren. Is de regering daarom alsnog bereid om het niet nakomen van de verplichting van de burger om de juiste persoonsgegevens te verschaffen in veel meer gevallen dan nu in het wetsvoorstel beschreven te bestraffen met een bestuurlijke boete? Zo ja, in welke gevallen en zo nee waarom niet? En zo nee: hoe denkt u de praktijk van adresfraude concreet te gaan bestrijden via de strafrechtelijke weg? Hoeveel capaciteit bij de politie denkt de regering daarvoor nodig te hebben en deelt de regering de mening dat die capaciteit schaars is er en wellicht niet hoeft te worden ingezet als gemeenten zelf door middel van een bestuurlijke boete kunnen ingrijpen in het geval van adresfraude? In dat verband hebben de aan het woord zijnde leden nog de volgende vragen: In hoeveel gevallen is er de afgelopen vijf jaar aangifte gedaan wegens overtredingen van de wet GBA en hoe vaak heeft dat tot daadwerkelijke vervolging en bestraffing geleid? In hoeveel van deze gevallen werden aangiftes geseponeerd? De aan het woord zijnde leden veronderstellen namelijk dat er niet of nauwelijks aangiften zijn gedaan en/of vervolging heeft plaatsgevonden. Daarom vragen zij de regering waarom deze van mening is dat er nu wel vervolging zal plaats gaan vinden terwijl ervaring uit het verleden anders doet vermoeden?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering beoogt de betrouwbaarheid van de gegevens in de basisregistratie personen onder meer te verhogen door betere handhaving. Zij vragen in hoeveel gevallen strafvervolging is ingesteld vanwege overtreding van de Wet GBA. Deze leden vragen verder, of de mogelijkheid die het wetsvoorstel schept om een bestuurlijke boete op te leggen, naar het oordeel van de regering ver genoeg gaat. Hoe beoordeelt de regering de suggestie van de VNG en de NVVB om ook artikel 4.12 van het wetsvoorstel uit te breiden met een bestuurlijke boete? Deelt de regering de mening van deze leden, dat ook degene die gelegenheid geeft voor adresfraude strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, waarom is dat in het voorliggende wetsvoorstel niet geregeld? Zo nee, waarom niet?

De regering stelt voorts dat de opneming van de juiste gegevens in de basisregistratie ook in het eigen belang van de burger is. De regering constateert echter ook, dat de burger die er op uit is om fraude te plegen of misbruik van overheidsvoorzieningen te maken, er belang bij heeft om geen dan wel onjuiste informatie te verstrekken. Kan de regering een overzicht geven van situaties waarin de burger belang heeft bij opneming van onjuiste gegevens in de GBA, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Op welke wijze wordt het verstrekken van geen of onjuiste informatie aangepakt, niet alleen door strafbaarstelling, maar ook door de toegang tot overheidsvoorzieningen te beperken?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat door het college van burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opgelegd kan worden als een burger in gebreke blijft bij het doorgeven van de juiste gegevens. Deze leden vragen zich af of het college van burgemeester en wethouders ook gaat over de toepassing van dit sanctiebeleid. Kunnen zij er bijvoorbeeld voor kiezen om eert een officiële waarschuwing te geven, of dienen zij direct toepassing te geven aan het opleggen van een bestuurlijke boete?

2.4.4. De kwaliteit van de gegevens over niet-ingezetenen

Niet is uitgesloten dat de actualiteit van de gegevens van niet-ingezetenen niet in die mate gewaarborgd kan worden, zoals dit bij ingezetenen het geval is. zo lezen de leden van de VVD-fractie. Dat roept bij deze leden de vraag op hoe betrouwbaar dat register dan is. In hoeverre kan van de gegevens die daarin zijn opgenomen, worden uitgegaan. Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om duidelijk te maken hoe de persoonsgegevens worden opgeslagen als die deels onbekend zijn. Zij denken met name aan het opslaan van gegevens van ongedocumenteerde vreemdelingen waarvan geboorteplaats en/of nationaliteit onbekend is. Is het verstandig om de vermoedelijke nationaliteit en/of een fictieve geboortedatum in de moderne BRP op te slaan? Zal er een eenduidige aanpak worden gekozen om de fictieve geboortedatum in te voeren zodat de verschillende systemen goed op elkaar aan kunnen sluiten en er geen problemen ontstaan bijvoorbeeld bij het vaststellen van de pensioensleeftijd? Zo ja, hoe? Zo nee waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vernemen graag op welke wijze de rechtmatigheid wordt getoetst van de verstrekking van kinderbijslag aan mensen die in Nederland wonen of werken, maar van wie het gezin in een ander EU-land verblijft. Deze mensen hebben op grond van het feit dat zij hier wonen of werken recht op kinderbijslag en – afhankelijk van het inkomen – op kindgebonden budget. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) baseert zich bij de uitkering op gegevens uit de GBA (in de toekomst uit de basisregistratie personen). Op welke wijze wordt de leefsituatie van zowel de in Nederland wonende/werkende persoon, als zijn/haar gezin in het land van herkomst, getoetst bij de inschrijving in de GBA? Aan welke voorwaarden moeten tijdelijke arbeidsmigranten – die bijvoorbeeld in Nederland verblijven voor seizoensarbeid – voldoen om zich te kunnen inschrijven in de GBA? In hoeverre is de verstrekking van kinderbijslag en kindgebonden budget gekoppeld aan de duur van het verblijf in Nederland gedurende het jaar? Op welke wijze wordt de actualiteit van de GBA gewaarborgd, zodat er niet ten onrechte kinderbijslag wordt verstrekt aan mensen die niet langer in Nederland wonen of werken? En in welke mate wordt de leefsituatie in het land van herkomst gecontroleerd door de SVB?

In het geval van inschrijving bij een inschrijfvoorziening wordt de betrokkene deugdelijk geïdentificeerd aan de hand van geldige identiteitsbewijzen. In de huidige situatie kan een niet-ingezetene zich laten inschrijven bij een van de inschrijfvoorzieningen van de Belastingdienst. Hoe verhoudt de procedure in het wetsvoorstel zich tot de bestaande procedure, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Brengt het wetsvoorstel administratieve lastenverlichting met zich mee voor burgers en bedrijven?

De regering stelt, dat door het delen van de informatie tussen de aangewezen bestuursorganen kwaliteitsverbetering van de registratie niet-ingezetenen ontstaat voor ieder van de gebruikers. Op welke wijze worden tegenstrijdige gegevens geverifieerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Is de verantwoordelijkheid van de geregistreerde niet-ingezetene te vergelijken met de verantwoordelijkheid van een ingezetene?

2.5.2. Bijhouding en verstrekking van gegevens

De verantwoordelijkheid voor de verstrekking van gegevens over zowel ingezetenen als niet-ingezetenen ligt, zo stellen de leden van de VVD-fractie vast, bij de colleges van burgemeester en wethouders en bij de minister. Wat is nu de taak van de colleges van burgemeester en wethouders als het gaat om het register niet-ingezetenen? In hoeverre krijgen deze colleges een verantwoordelijkheid voor de verstrekking van gegevens over niet-ingezetenen. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

2.6. De invoering van de basisregistratie

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de implementatie van de Wet BRP een veel omvattende operatie zal zijn. Daarom verzoeken zij de regering om tijdig een bestuurlijke en informatiekundige uitvoeringstoets te laten uitvoeren. De implementatie van centrale opslag van persoonsgegevens en het gebruik van nieuwe technische mogelijkheden zal vermoedelijk gepaard gaan met investeringen in ICT door de overheid. Aangezien er op zijn zachtst gezegd gemengde ervaringen bestaan met de financiering en implementatie van ICT-projecten door de overheid, vragen de leden van de PvdA-fractie bijzondere aandacht op dit punt, verzoeken zij de regering hier zorgvuldig mee om te gaan en de Tweede Kamer op tijd en volledig hierover te informeren.

De leden van de CDA-fractie wijzen op het feit dat ook VNG en de NVVB in hun reacties pleiten voor een bestuurlijke en informatiekundige uitvoeringstoets op de basisregistratie personen (zie ook MvT blz. 107). Op het punt van de uitbreiding van de basisregistratie personen met niet-ingezetenen is met de VNG en de NVVB een uitvoeringstoets overeengekomen. Deze toets zal niet alleen de gevolgen omvatten van de bepalingen in het wetsvoorstel die betrekking hebben op de registratie van niet-ingezetenen, maar ook op de bepalingen daaromtrent die op grond van het wetsvoorstel zijn voorzien in een nog te treffen algemene maatregel van bestuur. Wanneer zal deze uitvoeringstoets plaatsvinden, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Kunnen de resultaten van de uitvoeringstoets leiden tot aanpassing van het voorliggende wetsvoorstel?

3. Algemene bepalingen over de basisregistratie

De leden van de CDA-fractie zien dat het wetsvoorstel een definitie van briefadresgever introduceert. Uit de definitie blijkt dat zowel een natuurlijke persoon als een daartoe door het college van burgemeester en wethouders aangewezen rechtspersoon als briefadresgever kan optreden. De leden van de CDA-fractie onderschrijven de redenen om de mogelijkheid tot het kiezen van een briefadres bij een rechtspersoon te beperken tot rechtspersonen in Nederland die daartoe door het college van burgemeester en wethouders in een gemeente voor hun gemeente zijn aangewezen. Hebben colleges van B. en W. naar het oordeel van de regering voldoende waarborgen om misbruik of oneigenlijk gebruik van briefadressen tegen te gaan, zo vragen deze leden.

De colleges van burgemeester en wethouders zijn op grond van dit wetsvoorstel verantwoordelijk voor de overige verstrekkingen uit de basisregistratie. Zij kunnen binnen de wettelijk gestelde kaders gegevens verstrekken over de eigen ingezetenen, de ingezetenen van een andere gemeente en de niet-ingezetenen. Kan de regering voorbeelden geven van de hier bedoelde verstrekking van gegevens, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel niet terug of gemeenten standaard met dezelfde programmatuur moeten gaan werken. Dat zou als voordeel hebben dat overal hetzelfde gewerkt kan worden, er maar één keer programmatuur ontwikkeld hoeft te worden, en gemeenten niet zelf het wiel opnieuw uit hoeven te vinden, bijvoorbeeld bij aanpassingen in de centrale voorziening. Zij vragen de regering hier duidelijkheid over te geven.

4. De bijhouding van de basisregistratie

4.2. De inschrijving

De modernisering van het GBA biedt volgens de leden van de PvdA-fractie de kans om de registratie van gegevens efficiënter te laten verlopen. De BRP wordt een centrale, moderne opslag van persoonsgegevens. Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie kan behalve het verstrekken van gegevens ook het bijhouden van gegevens plaatsonafhankelijk geschieden. Deze leden achten het omslachtig dat ten aanzien van de geboorte van een kind dat in de ene gemeente wordt geboren, en waarvoor daar dus een geboorteakte wordt afgegeven, dat feit niet direct ook in de basisregistratie kan worden verwerkt van de «bijhoudingsgemeente». Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie is het zeer wel mogelijk om de kwaliteit van de gegevens te waarborgen ook al is er sprake van het plaatsonafhankelijk bijhouden. Immers de te registreren rechtsfeiten zijn altijd gebaseerd op een brondocument, een akte, die op basis van de wet geaccepteerd is en waarvan aan de kwaliteit niet hoeft te worden getwijfeld. Is de regering bereid om het wetsvoorstel aan te passen zodat in het geval van één Nederlands brondocument alleen de gemeente waar het rechtsfeit in een akte is vastgelegd, deze gegevens rechtstreeks registreert in het BRP, ook al is het niet de bijhoudingsgemeente? En is de regering bereid om in het wetsvoorstel op te nemen dat buitenlandse brondocumenten bij slechts één van de woongemeenten van de betrokken personen wordt aangeboden? Dit zal helpen een einde te maken aan de afzonderlijke registratie van hetzelfde rechtsfeit door meer gemeenten en daardoor doet een vorm van plaatsonafhankelijke bijhouding zijn intrede.

In dit kader hebben de aan het woord zijnde leden nog enkele vragen. Hoe worden personen met meerdere woonadressen, al dan niet in het buitenland, in de basisregistratie opgenomen? Waar en hoe worden hun gegevens geregistreerd en in de basisregistratie verwerkt? Ook is niet duidelijk hoe iemand die tijdelijk ergens een woonadres heeft in de basisregistratie wordt opgenomen. Op welk moment dient iemand zichzelf te laten registreren en vanaf welk moment is iemand die dat niet doet in overtreding? Gaat de huidige praktijk van registratie van personen met meerdere woonadressen of een tijdelijk woonadres door de nieuwe wet veranderen? Zo ja, op welke wijze? En wordt van baby’s die in een ziekenhuis geboren worden als geboorteplaats altijd de plaats waarin het ziekenhuis zich bevindt opgenomen in het basisregister of hebben ouders onder de nieuwe wet de mogelijkheid om de woonplaats als geboorteplaats in het register te laten opnemen? En kan de geboorte van de baby ook aangegeven worden in de woonplaats van (één van) de ouders of alleen in de gemeente waar het kind geboren is?

4.4. De verplichtingen van overheidsorganen

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom er slechts een beginselplicht bestaat voor het gebruik van gegevens door overheidsorganen uit de basisregistratie? Zij zijn van mening dat juist een strikte verplichtstelling voor overheidsorganen van exclusief gebruik van de basisregistratie, en de daarbij komende afhankelijkheid van een centrale voorziening, een effectieve prikkel is om de kwaliteit van de gegevens in de basisregistratie te verbeteren. Welke overige prikkels bestaan er voor overheidsorganen om geconstateerde foutieve gegevens in de basisregistratie te melden?

Indien een bestuursorgaan twijfelt aan de juistheid van verstrekte gegevens uit de basisregistratie moet het dit melden aan het college van B&W van de bijhoudingsgemeente. Op welke wijze controleert de gemeenteraad het functioneren van het college van B&W op dit punt? Meer in het algemeen, vragen de aan het woord zijnde leden de regering op welke wijze de gemeenteraad het college van B&W op het punt van het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van het basisregister controleert? Voorziet het wetsvoorstel in democratische controle door de gemeenteraad? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Zou een meer horizontaal toezicht vanuit de gemeenteraad kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de basisregistratie? Welke sancties zijn er indien een bestuursorgaan de verplichting om terug te melden niet of onvoldoende nakomt?

Indien een bestuursorgaan uit eigen waarneming twijfelt aan de juistheid van een verstrekking van een gegeven dat in de basisregistratie is opgenomen, is het verplicht dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente, zo lezen de leden van de CDA-fractie op blz. 40 van de MvT. Het betrokken college heeft na de terugmelding de plicht zulke meldingen adequaat te onderzoeken en zonodig de gegevens in de basisregistratie te corrigeren. Adequaat onderzoek is een noodzakelijke vervolgactie op een terugmelding. Op welke wijze wordt adequaat onderzoek door het betrokken college van B. en W. gegarandeerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de SP-fractie krijgen nog wel eens meldingen van mensen die onder het huidige regime van de wet GBA in geen enkele gemeente ingeschreven staan. De gemeente waar men het laatst verbleef, heeft hen uit de administratie geschreven en de gemeente waar ze momenteel verblijven, weigert hen in te schrijven, omdat ze geen vaste woon- of verblijfplaats hebben. Dit levert problemen op, omdat ze op deze manier geen aanspraak kunnen maken op een uitkering, en geen identiteitspapieren aan kunnen vragen. Wordt dit probleem opgelost in de nieuwe wet basisregistratie personen? Welke gemeente is in dergelijke gevallen verantwoordelijk voor de desbetreffende persoon? De laatst bekende gemeente, of de gemeente waar iemand op dat moment verblijft, al of niet met een vast woonadres?

4.5. De verplichtingen van de burger

De leden van de PVV-fractie vinden de passage in de MvT waarin wordt gesteld dat: «De in de Wet GBA bestaande mogelijkheid voor een burger die in een bepaalde instelling, zoals een gevangenis, verblijft om uit privacyoverwegingen te kiezen voor een briefadres, blijft gehandhaafd.», onacceptabel. Met name gevangenen moeten getraceerd kunnen worden, bijvoorbeeld door schuldeisers. Deze leden willen daarnaast opgemerkt hebben dat een gevangenisstraf sowieso al een bepaalde inbreuk maakt op de privacy maar dat de privacy van een crimineel hier toch echt wijkt voor andere maatschappelijke belangen. In dat licht bezien vinden deze leden dat de gevangenisstraf een consequentie is van het eerdere gedrag van de crimineel en dat bijkomende en daar mee samenhangende inbreuken op de privacy, zoals het moeten opgeven van het adres van de gevangenis in de GBA, daar gewoon bijhoren.

De aan het woord zijnde leden plaatsen een opmerking bij de volgende passage in de MvT. «De regeling houdt in dat indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van adreswijziging of aangifte van vertrek uit Nederland is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens kunnen worden achterhaald betreffende zijn verblijf in Nederland, zijn vertrek uit Nederland, noch zijn volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg draagt voor opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.» Deze leden willen graag dat nader wordt uitgewerkt wat het «gedegen onderzoek» inhoudt en op basis waarvan een gemeente kan overgaan tot het uitschrijven van iemand. Wanneer iemand bijvoorbeeld een woning in de betreffende gemeente huurt of bezit en de betreffende persoon, bijvoorbeeld voor zijn of haar werk, een gedeelte van de tijd in het buitenland verblijft, hoe wordt hier dan mee omgegaan? De leden van de PVV-fractie menen dat iedere onduidelijkheid dient te worden voorkomen en dat de regels daarom duidelijker moeten worden opgesteld. Deze regels kunnen dan eventueel gebruikt worden als input voor de «handleiding uitvoeringsprocedures». Thans vinden de leden van de PVV-fractie dat er nog teveel onduidelijkheid blijft bestaan.

De aan het woord zijnde leden hebben een vraag over de volgende passage. «Het hoofd van een daartoe door het college van burgemeester en wethouders aangewezen instelling of bedrijf waar personen verblijf plegen te houden, is verplicht op bepaalde tijdstippen het college op de hoogte te stellen van de personen die naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd dan wel een bepaalde periode in de instelling of het bedrijf zullen verblijven dan wel zullen overnachten.» Houdt dit in dat eigenaren van hotels voortaan door moeten geven aan het college welke personen er in het hotel verblijven, indien het college van burgemeester en wethouders dat wil? Zo ja, op basis waarvan kan het college van burgemeester en wethouders deze aanwijzing geven? Welke waarborgen en regels gelden daarbij? Hoe wordt er met deze gegevens omgegaan en welke waarborgen gelden daarbij?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat in het wetsvoorstel, in artikel 2.22, een expliciete regeling wordt getroffen voor het opschorten van de bijhouding van de persoonslijst van een ingezetene die het adres waarop hij in de basisregistratie is ingeschreven, heeft verlaten en spoorloos is. Kan de regering nader uiteenzetten, op welke wijze met het opnemen van deze regeling in het wetsvoorstel een bijdrage wordt geleverd aan een betere uitvoering van de wet in deze gevallen? Wat was het probleem met de Wet GBA op dit punt?

De leden van de SP-fractie concluderen dat indien een ingezetene niet kan worden bereikt en er geen adreswijziging of melding van vertrek uit Nederland is doorgegeven, en onderzoek niets oplevert, het college van burgemeester en wethouders ambtshalve zal zorgen voor het opnemen van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland. Deze leden vragen zich af waarom er niet voor is gekozen om in dergelijke gevallen op te nemen dat de verblijfplaats onbekend is. Het hoeft immers niet zo te zijn dat deze persoon naar het buitenland is verhuisd. Hij of zij kan ook elders in Nederland verblijven.

4.6. De rechten van de burger

Het wetsvoorstel bepaalt, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente om ambtshalve over te gaan tot verbetering, aanvulling of verwijdering van een algemeen gegeven, wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. Dit betekent dat een dergelijke beslissing moet voldoen aan de eisen die de Awb aan de voorbereiding, motivering en bekendmaking van besluiten stelt en dat de ingeschrevene die het met de beslissing niet eens is, daartegen bezwaar en beroep kan instellen. Is dit een bevestiging van de bestaande situatie of is dit een extra administratieve last, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Degene die als ingezetene in de basisregistratie personen wordt ingeschreven – zowel indien het de eerste keer is, als in het geval de betrokkene na terugkeer uit het buitenland weer ingezetene wordt – krijgt binnen vier weken kosteloos een volledig overzicht van zijn persoonslijst, dat in begrijpelijke vorm is opgesteld, zo meldt de MvT op blz. 44. De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd over de toevoeging «in begrijpelijke vorm opgesteld», omdat zij ervan uitgaan dat dat vanzelfsprekend is. Kan de regering hierop nader ingaan?

Iemand kan ervoor kiezen, zo lezen de leden van de SP-fractie, om op zijn of haar persoonslijst aan te laten tekenen dat gegevens niet zomaar verstrekt mogen worden aan derden. Dit wordt ook meegedeeld aan instanties die wel deze gegevens verstrekt mogen krijgen, opdat zij dit kunnen betrekken bij de afweging om deze gegevens ook in de eigen administratie geheim te houden. Elders in de memorie van toelichting wordt ook wel gesproken over het feit dat ontvangers van gegevens in dergelijke gevallen prudent om kunnen gaan met die gegevens. Dit bevreemdt de leden van de SP-fractie. Moet er niet altijd prudent omgesprongen worden met deze gegevens, dus ook als mensen geen aantekening hebben dat gegevens niet verstrekt mogen worden aan derden? En is het niet zo dat overheidsinstanties en andere derden deze gegevens sowieso niet zelf mogen verstrekken aan anderen? Daar is immers deze wet voor: als een instantie behoefte heeft aan deze informatie, kan op grond van deze wet een verzoek tot verstrekking gedaan worden aan gemeenten en / of de minister. Deze leden ontvangen hierop graag een toelichting van de regering.

Voorts merken de leden van de SP-fractie op dat een burger kan verzoeken om inzage of verstrekking van zijn of haar gegevens in de basisregistratie. Dat kan meermalig, maar er dient een redelijke tussenpoos te zijn tussen deze verzoeken. Een definitie van wat een redelijke tussenpoos is, wordt echter niet gegeven. Deze leden vragen zich af of dit gewenst is. Hoe moeten colleges van burgemeester en wethouders nu afwegen wat een redelijke tussenpoos is? Aan de hand van welke kaders? Is het niet beter om hiervoor in de wet een regeling op te stellen, zodat voor iedereen duidelijk is hoe vaak gegevens opgevraagd kunnen worden?

5. De verstrekking van gegevens uit de basisregistratie

5.2. Verstrekking aan overheidsorganen en derden

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom die «categorieën derden» in de nieuwe wet niet worden genoemd. In de huidige Wet Gemeentelijke Basisadministratie worden «categorieën derden», die in aanmerking komen voor systematische verstrekking van gegevens, genoemd. In de nieuwe wet zal dat niet het geval zijn. Het gaat immers om privacygevoelige informatie. Waarom worden de «categorieën derden»en hun taken niet in de wet genoemd? Het is toch redelijk voorspelbaar welke «categorieën derden» gegevens nodig hebben. Mutatis mutandis stellen de leden van de VVD-fractie deze vragen niet alleen bij het voorgestelde artikel 3.3 maar ook bij de voorgestelde artikelen 3.6 en 3.9. Gaarne krijgen deze leden een reactie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie zijn tevens van mening dat de voorwaarden, criteria en noodzaak van de verstrekking van gegevens aan derden duidelijker en uitgebreider gedefinieerd moeten worden en zo veel mogelijk vastgelegd worden in de Wet BRP zelf en niet in onderliggende regelgeving. Dit is in het belang van de rechtszekerheid van de burger. In het wetsvoorstel geldt momenteel als enig criterium voor verstrekking van persoonsgegevens aan derden dat het moet gaan om door hen verrichte werkzaamheden met een «gewichtig» of «bijzonder» maatschappelijke belang. Dit criterium achten de leden van de PvdA-fractie, in lijn met de adviezen van de Raad van State en het CBP, te onbepaald en daardoor te ruim. De leden van de PvdA-fractie geven er de voorkeur aan om in een afzonderlijk wetsartikel nader de grenzen van het mogen verstrekken van gegevens aan derden vast te leggen. In dat artikel zou vermeld moeten staan onder welke voorwaarden en in welke gevallen persoonsgegevens kunnen worden gedeeld met derden. Ook moet de BRP duidelijkheid verschaffen welke derden wanneer toegang mogen krijgen tot persoonsgegevens. De BRP blijft op dit punt achter bij de huidige GBA terwijl hier ook volgens de Raad van State geen duidelijke toelichting voor is gegeven. Kan de regering hier nader op ingaan? Ook kunnen persoonsgegevens, zoals het burgerservicenummer (BSN), in het geval van noodzaak met bijzonder maatschappelijk belang aan derden verstrekt worden in het buitenland. Dat, wat wordt verstaan onder «noodzaak» voor verstrekken van persoonsgegevens aan derden, vereist dus een adequate toelichting en definitie, welke nu nog ontbreekt.

De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd vanwege de constatering van het CBP dat het risico bestaat dat begrippen niet eenduidig worden gehanteerd en dat daardoor ongewenste lokale verschillen in verstrekkingsvoorwaarden van gegevens kunnen ontstaan. Dit is onwenselijk en komt de aan het woord zijnde leden als onpraktisch voor. Daarom pleiten zij er voor het wettelijk kader voor de nadere invulling van lagere regelgeving in de wet zelf wordt opgenomen. De noodzakelijkheid, een voorwaarde voor het verstrekken van persoonsgegevens, is ook onvoldoende gedefinieerd terwijl dit een essentieel onderdeel is van de overweging wel of geen persoonsgegevens te verstrekken aan derden. De ontwerptekst spreekt van «nodig hebben», de leden van de PvdA-fractie vinden dat het verstrekken van persoonsgegevens een meer gegronde en noodzakelijke reden behoeft.

De regering stelt, zo constateren de leden van de CDA-fractie, dat het evenals onder de Wet GBA ook in dit wetsvoorstel mogelijk blijft dat op systematische wijze gegevens worden verstrekt uit de basisregistratie aan daartoe aangewezen derden. Gegevens kunnen worden verstrekt aan bijvoorbeeld pensioenfondsen voor zover deze de Pensioenwet uitvoeren, aan zorgverzekeraars voor zover deze de Zorgverzekeringwet uitvoeren, aan instanties die bevolkingsonderzoek doen naar borstkanker en baarmoederhalskanker, aan ziekenhuizen en aan onderwijsinstellingen, zo antwoordt de regering op vragen van het College bescherming persoonsgegevens. In dit verband bepaalt het wetsvoorstel, dat bij algemene maatregel van bestuur slechts werkzaamheden worden aangewezen die samenhangen met een overheidstaak, strekken tot het in stand houden van een voorziening voor burgers die onderwerp is van overheidszorg, of waarbij anderszins gelet op de overheidsbemoeienis met die werkzaamheden, ondersteuning daarvan door gegevensverstrekking uit de basisregistratie gerechtvaardigd is. Betekent deze formulering, dat de gegevensverstrekking aan derden die onder de huidige Wet GBA gegevens ontvangen, in een aantal gevallen wordt beëindigd? Zo ja, voor welke categorieën derden geldt dit? De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op deze punten.

5.2.2. Verstrekking door de colleges van burgemeester en wethouders

Ook een college van burgemeester en wethouders kan aan derden gegevens verstrekken. Om wat voor gegevens kan het dan gaan en voor welke doeleinden worden die gegevens verstrekt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat een college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.21, tweede lid, alsnog tot verstrekking van gegevens kan besluiten, indien de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Deze leden vragen zich af wat het dan voor zin heeft voor een burger om te verzoeken zijn gegevens niet aan derden te verstrekken. Immers: het schaadt als het goed is toch nooit de persoonlijke levenssfeer? Is het dan niet beter om de uitzonderingen vast te leggen waarbij burgers geen bezwaar tegen de verstrekking kunnen maken? Dan is helder welke instanties altijd in aanmerking komen voor verstrekking van gegevens, en weten burgers indien zij verzoeken om geen verstrekking aan derden waar zij aan toe zijn. Graag ontvangen deze leden hier een nadere toelichting van de regering.

5.3. De rechten van de burger

De ingeschrevene heeft in bepaalde gevallen het recht om de verstrekking van gegevens over hem aan derden tegen te gaan. In welke situaties heeft iemand dat recht, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader toe te lichten of volwassen burgers ook mutaties kunnen doorgeven aan de bijhoudingsgemeente betreffende andere ingeschreven volwassen burgers. Dit raakt namelijk aan de problematiek dat het voorkomt dat migranten, met name Marokkaanse vrouwen, op vakantie in het land van herkomst worden achtergelaten door hun echtgenoot. Kan deze echtgenoot bij terugkomst in Nederland de vrouw uitschrijven uit het GBA of anderszins zorgen dat de vrouw uit het GBA verdwijnt, met als gevolg dat de vrouw in kwestie haar rechten in Nederland verliest? Gaat het voorliggende wetsvoorstel helpen bij het voorkomen van de praktijk van «achterlating»? Zo ja, op welke wijze dan? Zo nee, is de regering voornemens deze kwestie aan te pakken en op te lossen? Zo ja, op welke wijze? Is een mogelijke oplossing dat volwassen ingeschrevenen uitsluitend voor zichzelf mutaties kunnen doorgeven en nooit voor een ander?

6. Overgangsbepalingen

De leden van de SP-fractie lezen dat alle autorisatiebesluiten die golden in de wet GBA, hun geldigheid zullen behouden onder deze nieuwe wet. Zij vragen zich af of deze autorisatiebesluiten t.z.t. nog wel tegen het licht gehouden zullen worden om te beoordelen of op basis van de uitgangspunten van deze nieuwe wet het autorisatiebesluit nog wel in stand mag worden gehouden.

7. Privacykader

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening, zoals zij ook reeds in par. 5.2 hebben opgemerkt, dat de privacy van ingeschrevenen gewaarborgd moet zijn. De beperking van de bescherming van het grondrecht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer mag niet verondersteld worden en moet door de overheid als noodzakelijk aangetoond worden. De leden van de PvdA-fractie delen het advies van het CBP om de wet BRP (artikel 3.10) aan te passen zodat het niet mogelijk is om gegevens te verstrekken terwijl er een aantekening bij staat met het verzoek van de burger om de persoonsgegevens niet te verstrekken aan derden.

Ook zullen gegevens uit het BRP gedeeld worden met andere basisregistraties. Hoe is geborgd dat ook de laatste schakel in de keten van doorlevering van gegevens op de hoogte is van de door de burger aangevraagde restrictie op het verstrekken van zijn persoonsgegevens aan derden?

In het verleden is het meermalen voorgekomen dat personen waarbij vermeld stond dat het adres niet aan anderen mocht worden doorgegeven, bijvoorbeeld in het geval dat een vrouw bescherming moest zoeken in een «blijf-van-mijn-lijf» huis, die gegevens toch werden verstrekt. Is het nieuwe systeem beter bestand tegen dergelijke fouten? Zo ja, hoe dan?

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor het punt dat aan de ingeschrevene op diens verzoek dient te worden medegedeeld of hem betreffende gegevens in de periode van twintig jaar voorafgaande aan het verzoek, zijn verstrekt uit de basisregistratie. In de Wet GBA is deze termijn beperkt tot één jaar voorafgaande aan het verzoek. Op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg blijkt de periode van één jaar in het licht van de Europese privacyrichtlijn in beginsel te beperkt te zijn (zie ook MvT, blz. 60).

In aansluiting op het voorgaande bepaalt het wetsvoorstel dat op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene ten aanzien van wie gegevens zijn verbeterd, aangevuld of verwijderd, aan overheidsorganen en derden aan wie in de periode van twintig jaar voorafgaand aan het verzoek en de sedert dat verzoek verstreken tijd de desbetreffende gegevens zijn verstrekt, mededeling moet worden gedaan van de wijziging van die gegevens. Aan het verzoek hoeft echter niet te worden voldaan, indien dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. In welke gevallen kan het voldoen aan een dergelijk verzoek onmogelijk blijken en hoe wordt het begrip «onevenredige inspanning» gedefinieerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

7.3.8. Beveiliging van de gegevensverwerking

Een van de zaken waarover in een algemene maatregel van bestuur nadere regels zullen worden gesteld, zo lezen de leden van de SP-fractie, is de beveiliging van de gegevensverwerking in de basisadministratie. Deze leden vragen zich af of het niet beter is dit onderdeel van de wet te laten zijn. Deze beveiliging is zeer belangrijk voor het vertrouwen in een goede en veilige gegevensverwerking in de basisregistratie. De wens om flexibel in te kunnen springen op belangrijke ontwikkelingen is begrijpelijk, maar dat ontslaat de wetgever niet van de plicht om zorg te dragen voor een zorgvuldige bescherming van vertrouwelijke gegevens van burgers. Deze leden vragen zich af of het mogelijk is de belangrijkste randvoorwaarden voor beveiliging in de wet zelf vast te leggen. Dan kan de nadere uitwerking onderdeel zijn van een algemene maatregel van bestuur, zodat toch de nodige flexibiliteit behouden blijft.

8. Uitvoeringslasten en financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op de kosten van de modernisering van de Gemeentelijke Basisadministratie en de invoering van deze wet, inclusief het opnemen van niet-ingezetenen in de basisregistratie.

In par. 8.3., die gaat over de uitbreiding van de basisregistratie met niet-ingezetenen, wordt een bedrag van € 8,2 mln. genoemd. Is dat bedrag alleen bestemd voor de uitbreiding van de basisregistratie met niet-ingezetenen? Waar wordt die € 8,2 mln. aan besteed? Kost die uitbreiding jaarlijks € 8,2 mln.? Neemt dit bedrag niet af, naarmate niet-ingezetenen meer en meer in de basisregistratie zijn opgenomen. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering op deze vragen.

9. Reacties op het wetsvoorstel

9.2 Advies van het College bescherming persoonsgegevens (CBP)

De leden van de PVV-fractie willen met betrekking tot genoemd advies het volgende opmerken. Zij vinden het terecht dat het CBP in haar eigen advies heeft opgemerkt dat zij «niet is ingelicht, noch geraadpleegd» over de nieuwe bevoegdheid die haar wordt toegekend. Wat de leden van de PVV-fractie betreft is dit een schandalige gang van zaken en is dit exemplarisch voor de wijze waarop er door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gewerkt.

9.4. Commentaar van de VNG en de NVVB

De leden van de VVD-fractie merken op dat naar de mening van de VNG en de NVVB (reactie d.d. 1 juni 2012) het wetsvoorstel op twee belangrijke punten lacunes bevat:

  • 1) onvoldoende mogelijkheid voor plaatsonafhankelijke bijhouding voor bepaalde gegevens over rechtsfeiten waardoor een aantal doelstellingen van de modernisering niet wordt gehaald;

  • 2) de invoering van de bestuurlijke boete is onvoldoende toereikend om een adequate handhaving van de wet te ondersteunen.

    Eerdere adviezen hierover zijn niet overgenomen in het wetsvoorstel. Dit is een gemiste kans om tot een goedkopere en meer efficiënte Basisregistratie Personen te komen, zo wordt door deze organisaties gesteld. De leden van de VVD-fractie vragen de regering precies aan te geven waarom deze twee punten in het wetsvoorstel buiten beschouwing zijn gelaten. Is de regering voornemens om beide punten alsnog te adresseren? Zo neen, waarom niet? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

In de reacties van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) lezen de leden van de CDA-fractie het verwijt, dat het wetsvoorstel mogelijkheden mist om de kwaliteit van de basisregistratie te waarborgen (MvT blz. 104). De beide verenigingen stellen onder meer voor om in de wet een mogelijkheid te creëren om burgers op te nemen als vertrokken naar een onbekend adres. De regering onderkent de problematiek van burgers die het adres waarop zij in de GBA zijn ingeschreven, verlaten zonder enige mededeling te doen over hun nieuwe adres in Nederland of hun vertrek naar het buitenland, kortweg «VOW» (vertrokken onbekend waarheen). De regering neemt de suggestie van VNG en NVVB echter niet over, maar voorziet wel in de aantekening «adres in onderzoek». Wel stelt zij, dat overheidsorganen en derden er meer van doordrongen moeten worden dat zij, voor zover sectorale regelgeving niet anders voorschrijft, consequenties moeten verbinden aan het feit dat het adresgegeven in onderzoek is. Kan de regering een overzicht geven van mogelijke consequenties die kunnen worden verbonden aan de aantekening «adres in onderzoek»? In hoeverre kan het wettelijk kader daarvoor handvatten bieden?

De leden van de CDA-fractie vragen voorts aandacht voor het commentaar van VNG en de NVVB waarin deze stellen, dat het wetsvoorstel voorbijgaat aan de mogelijkheden die de centrale opslag van gegevens biedt voor plaatsonafhankelijke bijhouding. Als voorbeeld worden genoemd de in de burgerlijke stand vastgelegde rechtsfeiten die niet in de bijhoudingsgemeente plaatsvinden, maar in een andere gemeente (toevallige gebeurtenissen). In het decentrale GBA-stelsel ontvangt de bijhoudingsgemeente van de andere gemeente een GBA-bericht, dat de gegevens van de toevallige gebeurtenis bevat. Deze gegevens worden direct en zonder tussenkomst van de GBA-ambtenaar verwerkt in de GBA van de bijhoudingsgemeente. In de BRP-situatie heeft de gedecentraliseerde opzet plaatsgemaakt voor een centrale voorziening voor gegevensopslag. Dat maakt het mogelijk om een schakel in de bijhouding weg te nemen: de bijhoudingsgemeente. De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook op deze suggestie van de VNG en de NVVB nader in te gaan.

Tot slot wijzen de leden van de CDA-fractie op het feit dat VNG en NVVB aandacht vragen voor de gegevensvastlegging, -uitwisselingen en vergelijking met overzeese gebiedsdelen, zowel met de basisregistraties in de Caribische landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten, als met de nieuwe openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba in het Caribische deel van Nederland, zoals dit in de MvT op blz. 112 en in art. 3.12. De regering geeft aan dat het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke grondslag voor deze gegevensvastlegging, -uitwisseling en -vergelijking. Op welke wijze draagt de regering zorg voor soepele invoering van de basisregistratie personen in relatie met de overzeese gebiedsdelen, zo vragen deze leden.

De VNG en de NVVB doen, naar de mening van de leden van de SP-fractie, een interessante suggestie om ook de bijhouding in de basisregistratie personen plaatsonafhankelijk te maken. De regering vindt dit geen goed idee, omdat door de rechtstreekse mutatie van een ander college van burgemeester en wethouders, anders dan de bijhoudingsgemeente, de bijhoudingsgemeente geen invloed meer heeft op deze gegevens. De leden van de SP-fractie lezen hierin een wantrouwen wat zou bestaan tussen verschillende colleges: alsof een college niet-zijnde bijhoudingsgemeente onvoldoende in staat is om de benodigde kwaliteit te waarborgen. Dit terwijl elke gemeente dezelfde verantwoordelijkheden heeft onder het regime van deze wet, en er dus vanuit gegaan mag worden dat zij dezelfde zorgvuldigheid betrachten als de bijhoudingsgemeente. Deze leden zouden hier graag een nadere reactie op zien van de regering.

Ook zou onduidelijk zijn welke gemeente ter verantwoording kan worden geroepen door de burger indien er ten aanzien van hem of haar onjuiste gegevens zijn opgenomen en verstrekt. Deze leden vragen zich af of voor deze problemen niet makkelijk een oplossing gevonden kan worden door in de wet vast te leggen welke gemeente verantwoordelijk is: bijvoorbeeld de gemeente die de wijziging doorgevoerd heeft. Ook op dit punt ontvangen deze leden graag een reactie van de regering.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2.7

De leden van de PVV-fractie willen ten aanzien van de volgende passage een opmerking maken. «Een nadere detaillering van de algemene gegevens geschiedt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (tweede lid).» Wat deze leden betreft is het onvoorstelbaar dat de regering de Kamer nu een wetsvoorstel heeft gestuurd waarin de kern van het wetsvoorstel eigenhandig door de minister op een later tijdstip kan worden aangepast. Zij vinden dat dit soort zaken volledig uitgewerkt dient te zijn voordat de regering überhaupt weer overweegt een wet naar de Kamer te sturen.

Artikel 2.24

Uit artikel 2.24 concluderen de leden van de SP-fractie dat, indien een betrokkene op een andere persoonslijst is vermeld als ouder, als de (eerdere) echtgenoot, als de (eerder) geregistreerde partner of als kind, zijn of haar burgerservicenummer ook op deze persoonslijst wordt opgenomen. De leden van de SP-fractie voorzien dat hierdoor ongewenste situaties kunnen ontstaan, zeker bij relatiebreuken en scheidingen. De ex-partner heeft dan toegang tot deze gegevens, waardoor hiervan makkelijker misbruik gemaakt kan worden. Ex-partners beschikken immers ook over veel andere informatie als geboortedatum en woonadres. Deze leden vragen zich af of de regering dit probleem ook ziet, en of het mogelijk is om in de wet de mogelijkheid toegevoegd kan worden om in dergelijke gevallen als burger het vermelden van het burgerservicenummer op de persoonslijst van de ex-partner achterwege te laten.

Artikel 2.38

De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is, dat de gemeente op grond van de Wet GBA, en ook volgens het voorliggende wetsvoorstel, personen dient in te schrijven in de GBA, en op grond van het voorliggende wetsvoorstel in de BRP, op een adres waar zij volgens de vestigingsregels niet mogen wonen, zoals een bedrijfspand, een chalet op een camping of een kartonnen doos onder de brug. Hoe verhoudt deze verplichting voor een gemeente zich tot de handhavende taak ten aanzien van de regelgeving met betrekking tot een woonadres? Deelt de regering de mening van deze leden, dat verplichte inschrijving in combinatie met verplichte handhaving geen bijdrage levert aan deregulering en/of vermindering van de administratieve lastendruk? Welke mogelijkheden ziet de regering om in de Wet BRP eisen te stellen aan het woonadres?

Artikel 2.42

Aangegeven wordt dat zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon briefadresgever kan zijn. Een rechtspersoon moet dan zijn zetel in Nederland hebben en door het college van burgemeester en wethouder zijn aangewezen. Wat is de reden dat deze rechtspersoon door het college moet zijn aangewezen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Artikel 2.45

De leden van de CDA-fractie vragen welke opvatting de regering heeft over strafbaarstelling van de handel in briefadressen.

Artikel 2.67

Voorgesteld wordt dat een niet-ingezetene de minister van BZK kan verzoeken om hem in te schrijven in de basisregistratie. Inschrijving kan alleen als de identiteit deugdelijk is vastgesteld. De betrokkene moet dan in persoon verschijnen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen daarop uitzonderingen worden gemaakt, zo wordt in lid 3 voorgesteld. De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan welke situaties wordt gedacht als het gaat om het afzien van het verschijnen in persoon. Graag krijgen zij een reactie.

Artikel 2.80

Er wordt gesteld dat degene over wie gegevens in de basisregistratie worden opgenomen «desgevraagd» aan de minister van BZK een identiteitsdocument moet overleggen. Waarom is dit niet verplicht gesteld? Zal overigens niet in de meeste gevallen om een identiteitsdocument worden gevraagd? Kan dat dan niet net zo goed verplicht worden gesteld? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Artikel 3.12

De leden van de PVV-fractie vragen hoe wordt omgegaan met het verstrekken van gegevens van Nederlanders aan derde landen en aan de Caribische landen. Zij wijzen in dit verband ook op passages in de MvT op de blz. 73 en 112. Deze leden vinden het antwoord van de regering aan de VNG, dat dit wel met een AMvB geregeld wordt, volstrekt onvoldoende. De leden van de PVV-fractie willen dan ook dat dit uitgewerkt wordt in de wet en dat dit er niet later eventueel met behulp van een AMvB wordt ingerommeld.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Naar boven