33 212 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van een bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kinderopvangtoeslag alsmede de antwoorden naar aanleiding van de nadere vragen en opmerkingen over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang in verband met het afbouwen van de vaste voet voor hoge inkomens in de kinderopvangtoeslagtabel voor het eerste kind, het proportioneel verhogen van de ouderbijdrage voor het eerste kind, het vastleggen van de verhouding tussen het aantal uren waarin gebruik wordt gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus wordt gevolgd en het aantal uren waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd en enige andere wijzigingen.

F NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 juli 2012 om 09.30 uur

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de nadere vragen die de leden van de fractie van de PvdA hebben gesteld. Hieronder gaat de regering in op de nadere vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie. Bij de beantwoording is de volgorde van het verslag aangehouden.

Arbeidsparticipatie

De leden van de PvdA-fractie concluderen op basis van de daling van het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang in het eerste kwartaal 2012, de lagere arbeidsdeelname onder vrouwen van 30 tot 45 jaar en de door FNV ondervraagde vrouwen die aangeven dat ze minder uren zijn gaan werken, dat verdere bezuinigingen niet wenselijk zijn. Bovendien vinden de leden van deze fractie ze niet noodzakelijk, aangezien er minder gebruik is gemaakt van de kinderopvangtoeslag en de overheid als gevolg daarvan minder kosten heeft gemaakt dan geraamd. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering deze analyse betreffende het gebruik van kinderopvang, de arbeidsparticipatie, het aantal gewerkte uren en de overheidsbijdrage ondersteunt of niet. Graag ontvangen de leden een toelichting op de vier afzonderlijke punten en horen ze van de regering welke conclusie zij eraan verbindt.

Op basis van de nu beschikbare cijfers constateer ik een daling van 3% van het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang. Het betreft gegevens van de eerste 3 maanden van het jaar. Deze daling is nog maar beperkt te zien in de kasuitgaven en er kan niet worden gesteld hoe dit meerjarig uitpakt.

Met betrekking tot de participatie van de relevante doelgroep voor de kinderopvangtoeslag dient niet naar de arbeidsdeelname onder vrouwen van 30 tot 45 jaar te worden gekeken, maar naar de arbeidsdeelname van moeders met jonge kinderen. De participatiecijfers van moeders met jonge kinderen laten een stabiel beeld zien. Ook als gekeken wordt naar het aantal uren dat ouders werken, dan zien we dat het percentage huishoudens waar beide ouders minimaal 24 uur per week werken en waar het jongste kind tussen nul en drie jaar is in het eerste kwartaal is gestegen tot 65%. In 2011 was dit percentage nog 63%. Bij de groep huishoudens waar het jongste kind tussen vier en elf jaar oud is, is het percentage moeders die 24 uur of meer werken gestegen van 48% tot 50%.

De terugloop in het gebruik geeft mij op dit moment geen aanleiding om de bezuinigingen anders in te vullen of niet uit te voeren. De daling is beperkt, de doorwerking is ongewis en grote participatie-effecten zijn niet zichtbaar.

Ik zal de ontwikkelingen ten aanzien van het gebruik blijven monitoren.

Koa-kopje

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van antwoord betreffende het koa-kopje dat op deze manier gemeenten beter in staat zijn om individueel maatwerk te leveren. En dat niet kan worden voorzien welke effect deze maatregel zal hebben op de doelgroepouders, omdat gemeenten individueel de beleidsvrijheid hebben de inzet van de middelen vorm te geven. Het koa-kopje blijft een bevoegdheid van de gemeente, maar de financiering vanuit het Gemeentefonds zal niet meer gebonden zijn aan vast percentages. De leden van de PvdA-fractie menen dat het risico bestaat dat gemeenten de voor het koa-kopje beschikbaar gestelde middelen ergens anders aan zullen besteden. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt zij daaraan?

Door de met het wetsvoorstel gecreëerde beleidsvrijheid kunnen gemeenten maatwerk leveren aan diegene die dat nodig heeft. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen, dat gemeenten onzorgvuldig omgaan met deze beleidsvrijheid en ik verwacht juist dat het koa-kopje gerichter ingezet kan worden. Gemeenten gebruiken het koa-kopje ter compensatie van kosten van de kinderopvang en zullen het doel van kinderopvang – het mogelijk maken van de combinatie van arbeid en zorg – daarbij niet uit het oog verliezen. Door het college de beleidsvrijheid te geven tot het verstrekken van het koa-kopje kan het college zelf beleid ontwikkelen op deze groep. Doordat de hoogte van het koa-kopje niet langer door het Rijk wordt vastgelegd, kunnen gemeenten zelfs meer van de kosten van kinderopvang voor doelgroepouders vergoeden dan nu het geval is. Ik deel de zorgen genoemd door de PvdA-fractie dan ook niet.

Kinderopvangtoeslag

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van antwoord dat het oorspronkelijk plan was om de bezuiniging in 2013 in te vullen met een vaste eigen bijdrage van € 15 per maand en door de afbouw van de vaste voet in de eerste kindtabel. Tijdens de voorbereiding van de Begroting 2013 is besloten om vast te houden aan de afbouw van de vaste voet, maar wel te kiezen voor een alternatieve maatregel ten aanzien van de vaste eigen bijdrage. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie cijfermatig inzicht van de regering betreffende de verschillen in inkomenseffecten van beide maatregelen voor de verschillende inkomensgroepen.

Hieronder is in Tabel 1 voor huishoudens met kinderopvang voor de verschillende inkomensgroepen weergegeven wat het inkomenseffect is van het invoeren van een vaste eigen bijdrage van € 15 per maand. Tevens is in Tabel 2 weergegeven wat het inkomenseffect is van de afbouw van de vaste voet. Tezamen leverden deze twee maatregelen het inkomenseffect van het oorspronkelijke voorstel. Dit is weergegeven in Tabel 3.

In het begrotingsakkoord is besloten om wel vast te houden aan de afbouw van de vaste voet, maar een alternatieve invulling te kiezen voor de vaste eigen bijdrage, namelijk een proportionele verhoging van de ouderbijdrage door aanpassing van de eerstekindtabel. Hiermee is bereikt dat de laagste inkomens relatief ontzien worden. Het resulterende uiteindelijke inkomenseffect is weergegeven in Tabel 4 (hierin is overigens ook het (kleine) effect van het niet-indexeren van de toetsingsinkomens als invulling van de taakstelling meegenomen). Tabel 4 bevindt zich ook in de toelichting van het uiteindelijke voorstel voor de AMvB.

Tabel 1: Inkomenseffect van invoering van vaste eigen bijdrage
 

< – 5%

– 5 tot – 2%

– 2 tot – 1%

– 1 tot 0%

Geen effect

Totaal

Mediaan

Minimum-modaal

   

15%

85%

 

100%

– ¾%

1x–1,5x modaal

   

2%

99%

 

100%

– ½%

1,5x–2x modaal

     

100%

 

100%

– ½%

2x–3x modaal

     

100%

 

100%

– ½%

>3x modaal

     

100%

 

100%

– ¼%

               

Alleenst. ouders

   

10%

90%

 

100%

– ¾%

Paren

   

1%

99%

 

100%

– ½%

               

Alle huish. met ko

   

2%

99%

 

100%

– ½%

Tabel 2: Inkomenseffect van afbouw vaste voet
 

< – 5%

– 5 tot – 2%

– 2 tot – 1%

– 1 tot 0%

Geen effect

Totaal

Mediaan

Minimum-modaal

       

100%

100%

0%

1x–1,5x modaal

       

100%

100%

0%

1,5x–2x modaal

       

100%

100%

0%

2x–3x modaal

     

1%

99%

100%

0%

>3x modaal

1%

23%

19%

30%

27%

100%

– ¾%

               

Alleenst. ouders

       

100%

100%

0%

Paren

 

5%

4%

7%

84%

100%

0%

               

Alle huish. met ko

 

5%

4%

6%

85%

100%

0%

Tabel 3: Inkomenseffect van oorspronkelijke voorstel voor maatregelen ingaande in 2013
 

< – 5%

– 5 tot – 2%

– 2 tot – 1%

– 1 tot 0%

Geen effect

Totaal

Mediaan

Minimum-modaal

   

15%

85%

 

100%

– ¾%

1x–1,5x modaal

   

2%

99%

 

100%

– ½%

1,5x–2x modaal

     

100%

 

100%

– ½%

2x–3x modaal

     

100%

 

100%

– ½%

>3x modaal

1%

27%

21%

51%

 

100%

– 1%

               

Alleenst. ouders

   

10%

90%

 

100%

– ¾%

Paren

1%

6%

5%

89%

 

100%

– ½%

               

Alle huish. met ko

0%

5%

6%

89%

 

100%

– ½%

Tabel 4: Inkomenseffect van het uiteindelijke voorstel voor maatregelen ingaande in 2013
 

< – 5%

– 5 tot – 2%

– 2 tot – 1%

– 1 tot 0%

Geen effect

Totaal

Mediaan

Minimum-modaal

   

5%

62%

33%

100%

– ¼%

1x–1,5x modaal

   

5%

93%

3%

100%

– ¼%

1,5x–2x modaal

   

6%

94%

 

100%

– ½%

2x–3x modaal

 

1%

17%

82%

 

100%

– ½%

>3x modaal

2%

32%

31%

34%

 

100%

– 1¼%

               

Alleenst. ouders

   

10%

70%

20%

100%

– ¼%

Paren

1%

8%

15%

76%

2%

100%

– ½%

               

Alle huish. met ko

0%

7%

14%

75%

3%

100%

– ½%

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van antwoord dat inmiddels de werkgeverspremie kinderopvang per 2012 is verhoogd, waardoor werkgevers in 2012 circa 1/3 van de kosten van kinderopvang dragen, voor werknemers, tot aan de maximaal te vergoeden uurprijs. De leden van de PvdA-fractie vragen een nadere cijfermatige onderbouwing van en toelichting op de verwijzing naar «circa 1/3.

Werkgevers, de overheid en ouders leveren allen een bijdrage aan de kosten van kinderopvang. Het doel van deze tripartiete financiering is een evenwichtige verdeling van de totale uitgaven. Werkgevers dragen door middel van een opslag op de sectorfondspremie (voor marktwerkgevers) en de Ufo-premie (voor overheidswerkgevers) bij aan de kosten voor de kinderopvang voor werknemers tot de maximum uurprijs. In 2011 betaalden werkgevers circa 21% van de kosten van kinderopvang voor werknemers. Met de verhoging van de premieopslag naar 0,5% per 2012 betalen werkgevers wel circa 33% van het totaal aan kosten kinderopvang voor werknemers. Bij een premieopslag van 0,5% bedraagt de verwachte premieopbrengst in 2012 € 1 050 mln. De totale kosten voor kinderopvang (inclusief de bijdrage van ouders) tot aan de maximaal te vergoeden uurprijs zijn voor werknemers geraamd op € 3 165 mln. in 2012. De werkgeversbijdrage is dan gelijk aan € 1 050/€ 3 165 = afgerond 33%. De genoemde bedragen zijn ramingen die zijn gemaakt op het moment van vaststellen van het opslagpercentage (Miljoenennota 2012). De daadwerkelijke realisaties van de uitgaven aan kinderopvang en aan premie-inkomsten kunnen daar nog van afwijken, vandaar dat wordt gesproken over circa 33%.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven