33 205 (R1978) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en Canada inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken; Ottawa, 20 oktober 2011

A/ nr. 1 HERDRUK 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 14 maart 2012.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 13 april 2012.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 maart 2012

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 20 oktober 2011 te Ottawa tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en Canada inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (Trb. 2011, 239 en Trb. 2012, 36).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba gevraagd.

Aan de Gouverneur van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 14 maart 2012 over te leggen aan de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Minister van Aruba is van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het rapport «Harmful Tax Competition, an emerging global issue» uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport2 van juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In het kader van dit rapport heeft Aruba, als één van de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november 2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen.

Op 18 april 2002 maakte de OESO het «Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters» (hierna: OESO-modelverdrag) openbaar, dat als basis diende voor het onderhavige Verdrag.3 De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Aruba ondersteunt dit gedachtegoed en streeft ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de laatste versie van artikel 26 van het OESO «Model Tax Convention on Income and Capital» (2005)4 te sluiten, alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de «witte lijst»), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet substantieel hebben geïmplementeerd (de «grijze lijst») en landen die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de «zwarte lijst»). Onder de «grijze lijst» was een dertigtal gecommitteerde jurisdicties opgesomd, waaronder ook Aruba. Bij het verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het substantieel implementeren van de OESO-normen dat een land ten minste twaalf informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen (DTA’s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van het OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten.5 De publicatie van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal (her)onderhandelingen van belastingverdragen. Aruba ging mee in deze ontwikkelingen. Inmiddels staat Aruba op de «witte lijst» van de OESO.

Onderhandelingen met Canada

Het onderhavige Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van Aruba en Canada.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag van 2002 als basis gediend. De verdragstekst met Canada komt in grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de bepalingen van het Verdrag afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit geldt voor de artikelen 3, 4, 6, 9, 10 en 14. Daar waar de bepalingen niet of niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing, controle en inning van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van belastingzaken. De maatstaf van »voorzienbare relevantie» wordt gehanteerd om te garanderen dat verzoeken niet worden afgewezen in gevallen waarbij het belang van de informatie voor het onderzoek pas na ontvangst van deze informatie kan worden vastgesteld. Het tweede lid komt overeen met de laatste zin in het eerste lid van het OESO-modelverdrag. In het derde lid is bepaald dat het Verdrag alleen van toepassing zal zijn op Aruba en niet op andere delen van het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het artikel wordt bepaald dat het Verdrag ziet op alle belastingen die door de afzonderlijke partijen worden geheven. Daaronder vallen eveneens de belastingen die na ondertekening van het Verdrag worden ingevoerd.

In afwijking van het OESO-modelverdrag is daardoor niet meer nodig te bepalen dat belastingen die gelijk zijn aan of in wezen gelijksoortig zijn met en dienen ter aanvulling op of ter vervanging dienen van de in dit artikel genoemde belastingen ingevoerd na inwerkingtreding van het Verdrag, eveneens onder de werking van het Verdrag zullen vallen. Ook de mogelijkheid om via een briefwisseling de bestaande belastingen die onder het Verdrag vallen uit te breiden of aan te passen is om die reden op verzoek van Canada niet opgenomen.

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen gedefinieerd, die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag. In onderdeel b van het eerste lid wordt aangegeven wie in beide landen als de bevoegde autoriteit worden aangemerkt. Voor Aruba is dat de Minister belast met Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger. Onderdeel c bevat een omschrijving van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is.

In afwijking van het OESO-modelverdrag wordt onder «persoon» als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, eveneens begrepen «trust» en «vennootschap». Met deze toevoeging wordt beoogd expliciet aan te geven dat het Verdrag ook ziet op enig andere organisatorische structuur, zoals de maatschap. Op verzoek van Canada is in afwijking van het OESO-modelverdrag in dit artikel geen definitie opgenomen van de begrippen «strafwetten» en «fiscale delicten». Deze begrippen hebben immers slechts relevantie voor het bepaalde in artikel 14 van het Verdrag, in welke bepaling, eveneens in afwijking van het OESO-modelverdrag, wordt aangegeven welke handelingen en regelingen de verdragsluitende partijen voor ogen hebben.

Artikel 5 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij verplicht om op verzoek informatie uit te wisselen voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Hierdoor is er sprake van een ruime uitwisseling van fiscale gegevens. Deze uitwisseling ziet niet alleen op de verzekering van belastingheffing, maar ook op de invordering, de opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen. Op grond van artikel 39 van de Algemene landsverordening belastingen zal de belastingplichtige ten aanzien van wie een verzoek om inlichtingen is gedaan van het besluit tot gegevensuitwisseling met Canada op de hoogte worden gesteld. De belastingplichtige kan dan op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) bezwaar maken tegen de internationale uitwisseling van informatie en vervolgens door de rechter laten toetsen of de uitwisseling rechtmatig is.

Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragssluitende partijen weer, welke inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. De inspanningsverplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde «double incriminality») of indien de aangezochte partij de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten «domestic tax interest»-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking te weigeren.

Het derde lid bevat de mogelijkheid voor de verzoekende partij om, met het oog op bewijsvoeringvereisten, de uit te wisselen informatie in een bepaalde vorm (zoals een gewaarmerkt afschrift van een origineel stuk), die valt binnen de mogelijkheden van de wet- en regelgeving van de aangezochte partij, aan te vragen. Indien de gevraagde vorm niet is toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, kan deze laatste weigeren de informatie in genoemde vorm te verschaffen. Dit ontheft de aangezochte partij echter niet van zijn verplichting de informatie, zij het in een andere vorm, te verschaffen.

Krachtens het vierde lid hebben partijen de plicht ervoor zorg te dragen dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn informatie te ontvangen en uit te wisselen betreffende financiële instellingen, gevolmachtigden, zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende eigendomsrechten met betrekking tot rechtspersonen.

Het vijfde lid bevat de plicht van de verzoekende partij om bij het indienen van het verzoek bepaalde gegevens te overhandigen om de «voorzienbare relevantie» aan te tonen.

Het zesde lid ziet toe op een snelle uitwisseling van informatie tussen partijen. Teneinde dit te kunnen bewerkstelligen zal de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij in kennis te stellen van de ontvangst van het verzoek dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek (onderdeel a). Indien de aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet voorhanden is of niet uitgewisseld kan worden, is de aangezochte partij gehouden dit binnen 90 dagen aan de verzoekende partij mede te delen (onderdeel b).

Artikel 6 Spontane uitwisseling van informatie

Dit artikel, dat niet in het OESO-modelverdrag staat, is op verzoek van Aruba toegevoegd. Het artikel heeft het voordeel dat als bijvoorbeeld in het ene land blijkt dat in het andere land belastinginkomsten worden misgelopen, dit aan het andere land kan worden medegedeeld. Als het uitwisselen van informatie slechts op verzoek zou plaatsvinden, zou dergelijke informatie wellicht nooit aan het betrokken land worden verstrekt, hetgeen voor dat land zou kunnen leiden tot het mislopen van belastinginkomsten.

Artikel 8 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

Dit artikel bevat een aantal beperkingen op de verplichting tot het vergaren en uitwisselen van informatie. Partijen zijn bijvoorbeeld niet gehouden maatregelen te treffen die in strijd zijn met de nationale wetgeving of administratieve praktijk en/of de openbare orde. Zo beperkt het derde lid de plicht tot het vergaren van informatie ten aanzien van de vertrouwelijke communicatie tussen bijvoorbeeld een advocaat en zijn cliënt. In dit verband wordt verwezen naar artikel 51, tweede lid, van de Algemene landsverordening belastingen op basis waarvan enkele beroepsgroepen zich kunnen beroepen op hun geheimhoudingsplicht.

Artikel 9 Geheimhoudingsplicht

Op verzoek van Canada zijn in afwijking van het OESO-modelverdrag in dit artikel de woorden «in dat rechtsgebied opgenomen». Canada kent namelijk het onderscheid tussen een federale en een provinciale jurisdictie. Op beide niveaus kan belasting worden geheven over een bepaalde inkomensbron. De toevoeging «in dat rechtsgebied» is opgenomen ter verduidelijking dat de informatie-uitwisseling geldt voor beide niveaus.

Artikel 10 Kosten

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de aangezochte partij de gewone kosten die opkomen bij de geboden bijstand zelf moet dragen. Indien de kosten die zouden opkomen bij een specifiek verzoek tot het verstrekken van informatie naar verwachting buitengewoon zullen zijn, zullen deze kosten worden gedragen door de verzoekende partij. Onder buitengewone kosten worden bijvoorbeeld begrepen redelijke kosten die verband houden met het inhuren van externe adviseurs in het kader van procesvoering. In het geval van dat de aangezochte partij verwacht buitengewone kosten te zullen maken dient de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij hierover echter wel vooraf in overleg te treden met de verzoekende partij.

Artikel 12 Andere internationale afspraken

Dit artikel wordt met name gebruikt in multilaterale verhoudingen. Desalniettemin is het op verzoek van Canada toch in het onderhavige bilaterale Verdrag opgenomen. Uitgangspunt is dat de uitwisseling van inlichtingen zal geschieden op basis van dit Verdrag. Dit artikel stelt echter vast dat de mogelijkheden van bijstand waarin dit Verdrag voorziet, geen beperking vormen voor en evenmin beperkt worden door de mogelijkheden die worden geboden door bestaande verdragen of door andere regelingen tussen de verdragsluitende partijen die betrekking hebben op samenwerking ter zake van belastingzaken.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Voor de toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen opzettelijke gedragingen, die vatbaar zijn voor vervolging (fiscale delicten) en overige belastingzaken. Ten aanzien van fiscale delicten vindt het Verdrag toepassing met ingang van de dag van inwerkingtreding. Voor overige belastingzaken wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden geheven en tijdstipbelastingen. Voor tijdvakbelastingen vindt het Verdrag toepassing op de eerste dag van het tijdvak dat aanvangt op of na de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Op tijdstipbelastingen is het Verdrag van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Deze bepaling wijkt hierbij af van de regeling in het OESO-modelverdrag waar voor de inwerkingtreding wordt aangesloten bij de aanvang van een kalenderjaar. Met de in dit Verdrag gekozen tekst kan in voorkomende gevallen eerder dan op basis van het OESO-modelverdrag een beroep op het Verdrag worden gedaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 14, tweede lid, onderdeel a, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor belastingtijdvakken die liggen vóór de datum van inwerkingtreding van het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 15 Beëindiging

Dit artikel regelt de beëindiging van het Verdrag, waarbij het van belang is dat in het derde lid wordt bepaald dat de geheimhoudingsplicht (artikel 9) blijft bestaan ten aanzien van alle informatie die is verkregen in het kader van de toepassing van het Verdrag.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Aruba.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal


X Noot
1

I.v.m. het toevoegen van de margetekst op de eerste bladzijde van de toelichtende nota.

X Noot
2

OESO, «Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and Eliminating Harmful Tax Practices», juni 2000.

X Noot
3

Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie: http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

X Noot
4

Het model van de zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie hiervoor: http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00.html

X Noot
5

Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via. http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

Naar boven