Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2021
In uw brief van 30 september jl. heeft u enkele vragen gesteld en opmerkingen meegegeven
voor de opzet van de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 32, hoofdstuk VI van
de Rijksbegroting.
In mijn brief van 14 september jl. heb ik uw Kamer bericht dat de beleidsdoorlichting
wordt uitgevoerd door medewerkers van de directie Rechtsbestel van het Directoraat-Generaal
Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) in nauw overleg met vertegenwoordigers vanuit
de betrokken organisaties.1
Uw vragen zijn voor mij aanleiding geweest deze keuze opnieuw te bezien. Voortschrijdend
inzicht heeft mij doen besluiten een onafhankelijk onderzoeksbureau opdracht te verlenen
de beleidsdoorlichting uit te voeren.
In de uitbestedingsprocedure zal onder andere worden geselecteerd op ervaring met
beleidsdoorlichtingen en het in huis hebben van de juiste deskundigheid op het terrein
van de rechtspraak en de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Ook zal het onderzoeksbureau worden gevraagd in de onderzoeksopzet inzichtelijk te
maken op welke wijze inzicht wordt verkregen in de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het beleid en zal worden gevraagd een voorstel te doen voor de wijze waarop deskundigen
vanuit beide beleidsterreinen zullen worden bevraagd.2 De betrokken organisaties, waaronder in elk geval de Raad voor de rechtspraak, de
Raad voor rechtsbijstand en de Hoge Raad, zullen worden uitgenodigd deel te nemen
aan de begeleidingscommissie of de klankbordgroep die ter begeleiding van het onderzoek
zullen worden ingesteld.
Ik vertrouw erop dat ik hiermee tevens tegemoet kom aan de door uw Kamer gestelde
vragen over voldoende borging van de onafhankelijkheid en over de inzet van de juiste
deskundigheid en expertise ter uitvoering van de beleidsdoorlichting.
De door uw Kamer gestelde vraag over het oordeel van de onafhankelijk deskundige beantwoord
ik als volgt. Artikel 3 lid 6 van de Regeling Periodiek Beleidsonderzoek (RPE) 2018
bepaalt dat bij elke beleidsdoorlichting ten minste één onafhankelijk deskundige een
oordeel geeft over de kwaliteit van de beleidsdoorlichting en een toelichting geeft
op de betrokkenheid en inbreng van deze deskundige bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting.3 Artikel 6 bepaalt dat de onafhankelijk deskundige die bij een beleidsdoorlichting
is betrokken, niet werkzaam is bij ministeries en niet betrokken is geweest bij de
totstandkoming van het te onderzoeken beleid. Verder bepaalt lid 6 dat – onder andere –
departementale onderzoeksinstellingen met een onafhankelijke status wel als onafhankelijk
deskundigen kunnen optreden. In de toelichting bij dit artikel wordt het WODC specifiek
genoemd als een dergelijke onderzoeksinstelling met onafhankelijke status.
In de beleidsdoorlichting van artikel 32 zal de rol van onafhankelijk deskundige daarom
worden vervuld door een vertegenwoordiger van het WODC. Deze deskundige volgt het
onderzoek maar schrijft daar niet aan mee. Het in artikel 3 lid 6 RPE 2018 genoemde
oordeel van deze deskundige wordt opgesteld na oplevering van het onderzoeksrapport.
Dit zal als apart herkenbaar stuk met het rapport wordt meegezonden.
Tot slot deel ik u mee dat de RPE 2022 naar verwachting nog dit jaar ter besluitvorming
aan de ministerraad kan worden voorgelegd. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk daarna
geïnformeerd over deze nieuwe regeling.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker