33 199 Beleidsdoorlichting Justitie en Veiligheid

Nr. 49 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2021

In uw brief van 30 september jl. heeft u enkele vragen gesteld en opmerkingen meegegeven voor de opzet van de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 32, hoofdstuk VI van de Rijksbegroting.

In mijn brief van 14 september jl. heb ik uw Kamer bericht dat de beleidsdoorlichting wordt uitgevoerd door medewerkers van de directie Rechtsbestel van het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) in nauw overleg met vertegenwoordigers vanuit de betrokken organisaties.1

Uw vragen zijn voor mij aanleiding geweest deze keuze opnieuw te bezien. Voortschrijdend inzicht heeft mij doen besluiten een onafhankelijk onderzoeksbureau opdracht te verlenen de beleidsdoorlichting uit te voeren.

In de uitbestedingsprocedure zal onder andere worden geselecteerd op ervaring met beleidsdoorlichtingen en het in huis hebben van de juiste deskundigheid op het terrein van de rechtspraak en de gesubsidieerde rechtsbijstand.

Ook zal het onderzoeksbureau worden gevraagd in de onderzoeksopzet inzichtelijk te maken op welke wijze inzicht wordt verkregen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid en zal worden gevraagd een voorstel te doen voor de wijze waarop deskundigen vanuit beide beleidsterreinen zullen worden bevraagd.2 De betrokken organisaties, waaronder in elk geval de Raad voor de rechtspraak, de Raad voor rechtsbijstand en de Hoge Raad, zullen worden uitgenodigd deel te nemen aan de begeleidingscommissie of de klankbordgroep die ter begeleiding van het onderzoek zullen worden ingesteld.

Ik vertrouw erop dat ik hiermee tevens tegemoet kom aan de door uw Kamer gestelde vragen over voldoende borging van de onafhankelijkheid en over de inzet van de juiste deskundigheid en expertise ter uitvoering van de beleidsdoorlichting.

De door uw Kamer gestelde vraag over het oordeel van de onafhankelijk deskundige beantwoord ik als volgt. Artikel 3 lid 6 van de Regeling Periodiek Beleidsonderzoek (RPE) 2018 bepaalt dat bij elke beleidsdoorlichting ten minste één onafhankelijk deskundige een oordeel geeft over de kwaliteit van de beleidsdoorlichting en een toelichting geeft op de betrokkenheid en inbreng van deze deskundige bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting.3 Artikel 6 bepaalt dat de onafhankelijk deskundige die bij een beleidsdoorlichting is betrokken, niet werkzaam is bij ministeries en niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van het te onderzoeken beleid. Verder bepaalt lid 6 dat – onder andere – departementale onderzoeksinstellingen met een onafhankelijke status wel als onafhankelijk deskundigen kunnen optreden. In de toelichting bij dit artikel wordt het WODC specifiek genoemd als een dergelijke onderzoeksinstelling met onafhankelijke status.

In de beleidsdoorlichting van artikel 32 zal de rol van onafhankelijk deskundige daarom worden vervuld door een vertegenwoordiger van het WODC. Deze deskundige volgt het onderzoek maar schrijft daar niet aan mee. Het in artikel 3 lid 6 RPE 2018 genoemde oordeel van deze deskundige wordt opgesteld na oplevering van het onderzoeksrapport. Dit zal als apart herkenbaar stuk met het rapport wordt meegezonden.

Tot slot deel ik u mee dat de RPE 2022 naar verwachting nog dit jaar ter besluitvorming aan de ministerraad kan worden voorgelegd. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd over deze nieuwe regeling.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 33 199, nr. 46.

X Noot
2

Artikel 2 lid 1e RPE 2018.

X Noot
3

Deze bepaling zal niet wezenlijk veranderen in de concept RPE 2022.

Naar boven