33 199 Beleidsdoorlichting Justitie en Veiligheid

Nr. 48 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2021

Hierbij bied ik uw Kamer conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) het rapport met de beleidsdoorlichting van artikel 33 van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan1. In september 2020 heb ik aan uw Kamer een aankondiging gedaan over het doel, de reikwijdte en de voorgenomen opzet van de beleidsdoorlichting.2 Zoals uw Kamer weet zijn concepten van het rapport besproken en beoordeeld in een begeleidingscommissie («coördinatiegroep») en door een groep kritische meelezers van buiten de betrokken directies («klankbordgroep»), alvorens het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) als onafhankelijke deskundige haar kwaliteitsoordeel gaf. De doorlichting geeft naar de mening van het WODC op verantwoorde wijze antwoord op de onderzoeksvragen en schetst een betrouwbaar en transparant beeld van de wijze waarop beleid in de periode 2014–2019 is uitgevoerd en van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid.

Artikel 33, getiteld «Veiligheid en criminaliteitsbestrijding» heeft als doelstelling: «[het bereiken van] een veiliger samenleving door een doelmatige en effectieve rechtshandhaving en criminaliteitsbestrijding, en door versterking van de bestuurlijke aanpak van criminaliteit door de decentrale overheden.» Specifiek gaat het bij dit artikel om het faciliteren van het lokale openbaar bestuur in zijn rol bij het vergroten van de lokale veiligheid, en om de bijdrage van opsporing en vervolging bij het terugdringen van criminaliteit en onveiligheid. De centrale vraag in deze beleidsdoorlichting is wat de rijksoverheid in de periode 2014 t/m 2019 heeft gedaan om de veiligheid te bevorderen, in het bijzonder waar inbreuk daarop in het geding is, en waartegen burgers en bedrijven zichzelf onvoldoende kunnen beschermen. Hebben de beleidsinspanningen op het terrein van opsporing en vervolging bijgedragen aan het terugdringen van de criminaliteit en het vergroten van de veiligheid? Heeft de rijksoverheid in de onderzochte periode het lokaal bestuur met het aanreiken van een pakket aan beleidsinstrumenten in staat gesteld zijn rol bij het vergroten van de lokale veiligheid adequaat te vervullen?

Om deze vragen en om de desbetreffende beleidsinspanningen en de daarmee gepaard gaande prestaties te kunnen beoordelen zijn 113 evaluatieonderzoeken op het terrein van artikel 33 geïdentificeerd, bestudeerd en doorzocht op bevindingen inzake doeltreffendheid en doelmatigheid van het onderzochte beleid.

Voorts is de beleidstheorie inzake veiligheid en criminaliteitsbestrijding ten opzichte van de versie van 2014 geactualiseerd en verfijnd. Die beleidstheorie omvat het geheel van veronderstellingen dat ten grondslag ligt aan het beleid en heeft als beoogd maatschappelijk effect een veiliger samenleving door het vergroten van de veiligheid.

Hieronder schets ik kort de bevindingen van de doorlichting en vervolgens de verbeterpunten die ik eruit destilleer. Daarna ga ik in op de beschreven besparingsoptie en tot slot schets ik wat ik met de bevindingen uit deze doorlichting heb gedaan of ga doen.

De bevindingen

Nederland is veiliger geworden, zo blijkt onder andere uit de criminaliteitscijfers.3 Daarnaast blijkt ook uit cijfers van de veiligheidsmonitor dat burgers zich de afgelopen jaren over het algemeen veiliger zijn gaan voelen. De (commune) criminaliteit daalde ook weer in de onderzoeksperiode, zowel volgens het gemeten percentage slachtoffers van criminaliteit als de door de politie geregistreerde criminaliteit (de uitzondering hierop is de georganiseerde ondermijnende criminaliteit die in omvang en impact lijkt te groeien). De doorlichting constateert op basis van de beleidstheorie dat de beleidsdoelen van artikel 33 daar een bijdrage aan hebben geleverd en dat er op dat terrein goede resultaten zijn behaald. Daarom stellen de onderzoekers dat de overkoepelende doelen van artikel 33 zijn bereikt.

Het bleek dat naar alle grotere thema’s die vallen onder artikel 33 gedurende de periode waarop het rapport betrekking heeft evaluatieonderzoeken gedaan zijn, zij het soms in beperkte mate of naar deelaspecten van zo’n thema. De onderzoekers hebben geen grote hiaten geconstateerd, behalve naar het beleid inzake aanpak kindersekstoerisme en kinderporno, de fraudehelpdesk en de wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast. Over dat laatste onderwerp zond ik in mei jl. de kabinetsreactie op de uitkomsten van de tweede evaluatie van de Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet MBVEO) naar uw Kamer.4 Voor de overige genoemde hiaten verwijs ik u naar het kopje verbeterpunten in deze brief.

Opsporing en vervolging

Het rapport wijst erop dat het ophelderingspercentage steeg met twee procentpunten naar 29,3%. Het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) groeide gestaag. De afpakresultaten haalden de gestelde norm ruimschoots, maar er zijn nog geen aanwijzingen dat dit alles tot effect had dat criminelen gevoelig geraakt werden en de (georganiseerde) criminaliteit (daardoor) afnam. Vandaar mijn beleid om hier sterk te intensiveren. Ook bleek dat van zowel aanpakken als afpakken moeilijk te meten was wat daarvan het (maatschappelijk) effect is, omdat niet of nauwelijks vast te stellen is wat de totale omvang is van de georganiseerde criminaliteit en het crimineel vermogen dat zij genereert. Het wetenschappelijk onderzoek daarnaar helpt echter daar steeds meer zicht op te krijgen. Verbeterprogramma’s hebben daarnaast bijgedragen aan kwaliteitsverbetering en professionalisering van het opsporingsproces, waarbij er oog is voor tegenspraak en forensische aspecten. Ook de internationale politiële informatie-uitwisseling verbeterde. De strafrechtketen functioneerde sneller maar niettemin zorgvuldig; het verkorten van de doorlooptijden werd bevorderd door het verbeteren van de kwaliteit van o.a. opsporing en vervolging, doordat meer aandacht werd besteed aan adequate gegevens en werkprocessen. Er bleek geen sprake van ongewenste uitstroom van strafzaken.

Facilitering lokaal bestuur

Uit het rapport blijkt dat de RIEC-samenwerking in de regionale aanpak van georganiseerde criminaliteit is verbeterd, waardoor de integrale aanpak steeds beter uit de verf komt, aangezien dit juist ook kleine gemeenten met weinig capaciteit helpt. Daarnaast blijkt dat het Bibob-instrumentarium steeds vaker wordt gebruikt als de bestuurlijke component van een strafrechtelijke aanpak van georganiseerde criminaliteit (handhavend), naast de functie van beschermer van de integriteit van de overheid (preventief). Verder staan in het rapport nog een aantal constateringen waarmee de instrumenten vallend onder artikel 33 een positieve bijdrage hebben geleverd. Het aantal openbare-ordebevoegdheden van de burgemeester is de afgelopen decennia gegroeid, waardoor de slagkracht van het openbaar bestuur in het tegengaan van (georganiseerde) criminaliteit is vergroot. Gedragsaanwijzingen bleken effectief tegen woonoverlast. Coffeeshops hielden zich beter aan de gedoogcriteria en de overlast nam af. Er werden weinig misstanden geconstateerd in de prostitutiesector, maar in de escortbranche werden de regels niet altijd nageleefd, waardoor niet-vergunde bedrijven veel ruimte kregen. In grote delen van het land was een uitstapaanbod beschikbaar. De producten en diensten van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) dragen bij aan de kennis van veiligheidspartners.

Al met al constateer ik dat goed beargumenteerd kan worden dat het beleid in de onderzochte periode behoorlijke resultaten heeft afgeworpen, waardoor de veiligheid van Nederland versterkt is.

De verbeterpunten

In de beleidsdoorlichting is geconstateerd dat niet in elk onderzoek de doelmatigheidsvraag is gesteld. Maar het is wel nuttig en goed om per onderzoek te bezien of het mogelijk en zinvol is om de doelmatigheid van het betrokken beleid mee te nemen in de onderzoeksvragen. Ik neem mij dan ook voor dat voortaan te doen. Het Ministerie van JenV gaat vanaf 2022 stapsgewijs werken met een Strategische Kennis en Evaluatie Agenda (SKEA) die een overzicht zal bieden van de belangrijke beleidsthema’s van het departement, inzichtbehoefte per thema en een daarbij passende agendering van evaluatieonderzoek. De SKEA zal te zijner tijd ook een kennisfunctie krijgen die beter gebruik moet maken van bestaande kennis van en voor beleid en strategischer kennis gaat ontwikkelen voor vraagstukken in de toekomst. De SKEA moet daarmee een betere basis geven voor beleidsvorming.5 Onderdeel daarvan zal zijn welke kennis nodig is om de doelmatigheidsvraag te beantwoorden (naast doeltreffendheid). De beleidscyclus zal met deze opzet systematischer en rationeler worden, al zal het gezien het thema veiligheid en criminaliteitsbestrijding voor een deel een zoektocht blijven, zoals naar indicatoren en hun context (dus niet alleen kale cijfers, al zal ook gezocht worden naar verbetering van die cijfers, waaronder de cijfers van OM en politie). Er zullen verschillende pilots voor de nieuwe werkwijze opgestart worden waaronder de beleidsdoorlichting van art. 31.2 (politie) en de kennisagenda ondermijning. Met betrekking tot artikel 33 zal de huidige doorlichting dienen als een nulmeting met aandacht voor de daarin gesignaleerde hiaten en aanbevelingen. In de JenV-begroting van 2022 zal ik een nadere toelichting geven op de S(K)EA.

Zoals in het rapport wordt gesignaleerd is de aanpak van kinderporno/kindersekstoerisme niet geëvalueerd. Dit staat ook nog niet in de planning, omdat verschillende actiepunten uit de aanpak nog lopen waaronder een wetgevingstraject om een Autoriteit op te richten die bedrijven kan aanpakken die kinderporno, na een melding daarover, niet accuraat verwijderen.6 Als deze wet te zijner tijd wordt geëvalueerd kan de aanpak van kinderporno/kindersekstoerisme daarbij meegenomen worden.

Het komt mij wenselijk voor om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de fraudehelpdesk na tien jaar te evalueren. De output ervan zal redelijk te meten zijn, maar de outcome betreft voornamelijk «zachte» resultaten zoals de waardering van advisering, voorlichting, weerbaarheid van slachtoffers en slachtofferzorg.

Uit de beleidsdoorlichting kan het beeld oprijzen dat er niet voldoende aandacht is voor witteboorden- of organisatiecriminaliteit, zoals bijvoorbeeld georganiseerde faillissementsfraude, en milieucriminaliteit. Die conclusie kan echter op basis van dit onderzoek niet getrokken worden. Momenteel doet het WODC onderzoek naar de uitvoering van de Wet controle op rechtspersonen en de veelplegers van faillissementsfraude. Deze onderzoeken worden deze zomer afgerond. Ook start het WODC volgend jaar het onderzoek naar de voor- en nadelen van zelfonderzoek door advocaten en zelfmeldingen in corruptie- en fraudezaken en evalueert de wet-Finec. Bij dat laatste onderzoek betrekt het WODC ook de effectiviteit van de huidige hoogte van de maximale strafmaten op witwassen. De Minister voor Rechtsbescherming en ik betrekken de uitkomsten van deze onderzoeken bij de vraag of en welke verbeteringen nodig zijn voor het voorkomen en tegengaan van mogelijk misbruik van rechtspersonen.

In dit verband wijs ik uw Kamer ook op nationale, Europese en internationale onderzoeken die periodiek plaatsvinden naar zowel de grootste witwasrisico’s en de effectiviteit van het anti-witwasbeleid in Nederland. Nadat de in de doorlichting genoemde nationale risicobeoordeling (NRA) witwassen en twee beleidsmonitoren over de effectiviteit van het anti-witwasbeleid tot stand kwamen, vangt dit jaar het proces aan voor de derde NRA witwassen. De derde beleidsmonitor witwassen volgt verder na de evaluatie van de Financial Action Task Force (FATF), die thans wordt uitgevoerd en ingaat op de wetgeving en effectiviteit van onder meer de aanpak van witwassen. Tevens onderzoekt de Europese Commissie momenteel de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn door de EU-lidstaten en onderzoekt de Algemene Rekenkamer de opbrengsten van de meldketen. Dit alles om de effectiviteit en de doelmatigheid van deze instrumenten te vergroten.

Ook voor milieucriminaliteit komt meer aandacht. In opdracht van de Strategische Milieukamer is een nieuw integraal Dreigingsbeeld milieucriminaliteit 2021 gepubliceerd. Hierin zijn de huidige trends en ontwikkelingen met betrekking tot milieucriminaliteit opgenomen. Dat beeld wordt een dezer dagen ook met uw Kamer gedeeld. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik zijn hard aan de slag voor een effectievere aanpak van milieucriminaliteit.7

Met betrekking tot drugsdumpingen komt er een protocol met checklijsten en stappenplannen die bruikbaar zijn voor gemeenten en omgevingsdiensten in heel Nederland. Dat moet uiteindelijk leiden tot een «toegankelijke gereedschapskist» over wat te doen bij lozingen. Hierbij is belangrijk dat dit een brede landelijke toepassing krijgt, niet verplichtend maar wel sterk adviserend.

In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat er duidelijk stappen zijn gezet om georganiseerde en ondermijnende criminaliteit aan te pakken. Verdere versterking van de RIEC’s zou volgens de onderzoekers nog bijdragen aan de aanpak. Ten aanzien van de werkzaamheden in RIEC/LIEC-verband wordt op een aantal vlakken stevig ingezet op de verdere versterking en professionalisering van het bestel. Dit kabinet heeft daar onder andere versterkingsgelden voor ingezet. Ook het LIEC als shared service-organisatie ontwikkelt zich door. Om beschikbare kennis over het blootleggen en aanpakken van ondermijnende criminaliteit tussen de RIEC’s beter te kunnen delen, zetten we onder andere in op een sterke verbetering van het horizontaal (tussen RIEC’s) en verticaal (tussen de regionale en landelijke aanpak) leren van elkaar. Verder worden momenteel de mogelijkheden verkend om specifiek op het niveau van de RIEC’s onderling tot betere afstemming van gezamenlijke doelen te komen. Het streven is om het RIEC/LIEC-bestel als stevige pijler onder de ondermijningsaanpak verder door te ontwikkelen.

Gezien de observaties van de onderzoekers zal ik met het CCV in contact treden om te bezien of, en zo ja hoe mijn bijdrage aan hen sterker kan worden uitgedrukt in het vergroten van het maatschappelijke veiligheid. Het CCV pakt momenteel de verbeterpunten uit de evaluatie van 2019 op, zoals de Minister voor Rechtsbescherming in zijn brief van februari 2020 uw Kamer heeft meegedeeld.8 Het gaat o.a. om een betere aansluiting van de diensten van het CCV op de behoeften van zowel publieke en private doelgroepen en structurele evaluatie van de diensten ten behoeve van het monitoren van effectievere output en outcome.

Wat betreft communicatie, financieel beheer en beleid en aandacht voor de financieel-administratieve kant die het rapport noemt: de Auditdienst Rijk constateerde in oktober 2020 dat uitvoering door het Subsidieportaal kwaliteitverhogend werkt, mede doordat de medewerkers oplossingen aandragen om de subsidieverlening te verbeteren. De Algemene Rekenkamer constateerde in mei 2021 dat het Subsidieportaal inmiddels een belangrijke rol bekleedt binnen JenV voor het subsidiebeheer en ook regelmatig om advies wordt gevraagd.

Besparingsopties

Een van de verplichte onderdelen van een beleidsdoorlichting is het inventariseren van eventuele besparingsopties. Hoewel het rapport meerdere keren duidelijk aangeeft dat de gegeven opties het gevolg zijn van een technische exercitie, wil ik hier normaals benadrukken dat de besparingsopties technisch-rationele mogelijkheden zijn die praktische implicaties zullen hebben op de uitvoering.

Bezuinigingen op het openbaar ministerie (OM) hebben gevolgen voor het functioneren van het OM en zijn resultaten. Het schrappen van werkomgeving 2 (zaken in de lichte categorie) betekent dat een hele categorie misdrijven minder recht gedaan wordt, maar ook dat de lasten bij andere, minder goed toegeruste partijen wordt gelegd. Dat is maatschappelijk moeilijk aanvaardbaar. Als gevolg van de motie-Rosenmöller9 die door de Eerste Kamer is aangenomen over dat onderwerp heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar de continuïteit van de bekostiging van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak (zie mijn brief ter zake van 30 april 2021. Het onderzoeksrapport pleit voor een meer duurzame financiering waarbij in geval van budgetwijzigingen voldoende rekening wordt gehouden met de potentiele verandersnelheid van de keten en van de betrokken organisaties. Grote fluctuaties komen ook niet ten goede aan het functioneren van de rechtsstaat als zodanig. Een volgend kabinet zal over genoemde bekostiging op basis van de uitkomsten van het onderzoek concrete verbetermogelijkheden voorstellen.

Wat betreft de besparing op ICT-medewerkers bij het OM: het in vaste dienst nemen van deze specialisten kan inderdaad een besparing opleveren, maar mag niet ten koste gaan van de kwaliteit en de flexibiliteit. Het OM zal in de komende tijd, net als andere organisaties, meer moeten investeren in ICT. ICT is immers in toenemende mate de ruggengraat van werkprocessen én de opsporing.10

Ook het NFI is een belangrijke factor in de opsporing van met name de meer complexe misdrijven. Een besparing daarop is onwenselijk en zou de opsporing, juist van de meer ondermijnende criminaliteit, hinderen.

Het terugdraaien van de verlaging van bepaalde boetes en het verhogen van boetes om voornamelijk financiële redenen is mogelijk, maar wekt een opportunistische indruk en zal het draagvlak voor boetes onder de bevolking kunnen aantasten. Zulke beslissingen moeten in de eerste plaats ten dienste staan van (verkeers-)veiligheid en preventie. Ik houd daarmee vast aan het CFT-advies.11 Dat is in overeenstemming met de motie-Zijlstra/Samson, waardoor de boete-ontvangsten sinds 2017 een generaal dossier zijn, dat wil zeggen dat schommelingen in de boeteontvangsten, zowel meer als minder ontvangsten, ten laste van de algemene begroting komen. De redenering daarvoor was juist te voorkomen dat intensivering van handhaving of verhogingen van boetebedragen ingegeven werd door financiële overwegingen in plaats van beleidsmatige overwegingen. Dit was ook voor de maatschappelijke acceptatie van het systeem van verkeersboetes van belang.

De optie van verhoging van transacties lees ik als vermeerdering van de opbrengsten daarvan. Dat is altijd al het doel geweest en over het algemeen vertonen deze inkomsten een stijgende lijn. Het programma-directoraat-generaal Ondermijning heeft regie op de afpakketen als specifieke opdracht gekregen, om zich in samenwerking met betrokken partners in te zetten voor het verhogen van de afpakresultaten.12 Overigens past hier wel een waarschuwing. Voor de incasso worden in de JenV-begroting meerjarige ramingen opgenomen voor de ontvangsten onder artikel 33 onder de titel «afpakken». Deze ramingen zijn geen doelstellingen voor het OM, in de zin van prestatieafspraken. De ramingen weerspiegelen de door de Ministeries van JenV en van Financiën overeengekomen, gelet op behaalde resultaten in voorgaande jaren, verwachte opbrengsten wetende dat deze per jaar sterk kunnen verschillen.

De doorlichting noemt significante mogelijke besparingen op subsidies en bijdragen aan medeoverheden. Deze zijn echter een belangrijk onderdeel van de preventieve kant van de aanpak van ondermijnende criminaliteit, een onderdeel van de aanpak dat ook met de huidige middelen al onder druk staat.

De subsidie aan het CCV is in de periode 2016–2021 al afgebouwd met 18% en een extra structurele verlaging van 11% is voorzien in 2022. Verdere besparingen zouden ertoe kunnen leiden dat (vooral kleine) gemeenten en publiek-private initiatieven hinder van de bezuinigingen ondervinden bij hun aanpak van criminaliteit en bevordering van de veiligheid. Juist hier kan mijn departement een belangrijke impuls geven aan publieke (gemeentelijke) en private initiatieven ter bevordering van de veiligheid in Nederland.

Tenslotte spelen de Regionale Platforms Veilig Ondernemen, ondersteund door het CCV, een belangrijke rol in de criminaliteitspreventie. De PVO’s stimuleren publiek-private samenwerking (tussen politie, justitie, gemeenten, brancheorganisaties, ondernemers en burgers) op regionaal niveau, om zo te komen tot een veilig ondernemingsklimaat. Andere voorbeelden van praktische invulling van het verbeteren van de veiligheid en het oplossen van problemen op lokaal niveau zijn het Keurmerk Veilig Ondernemen in bijvoorbeeld het buitengebied en het instrument buurtbemiddeling zijn. Dergelijke initiatieven zijn zeer waardevol voor de leefbaarheid, sociale samenhang en veiligheid in buurten en wijken.

Vervolgstappen

Het beleid inzake veiligheid en criminaliteitsbestrijding zal zich steeds meer kunnen baseren op vergaarde kennis, beleidsevaluaties en wetenschappelijk onderzoek, maar daarnaast zal het zoeken naar nieuwe, mogelijk effectievere, methoden en instrumenten blijven doorgaan. Soms met succes, maar ook van fouten en niet-succesvolle experimenten kunnen we leren.

De uitvoering van het «Actieplan Strafrechtketen» (november 2020) van het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) als reactie op het PwC-rapport «Doorlichting Strafrechtketen, Nieuwe uitdagingen vragen om optimalisatie van samenwerking» (juni 2020) moet verbetering van samenwerking en afstemming binnen de keten opleveren. Dat betekent o.a. kortere doorlooptijden (door datagedreven werken, door middel van ZSM en toepassing van snelrecht), wegwerken van (corona-)achterstanden, zicht op de productie van het OM en de strafrechtketen (door monitoren, periodieke procesdoorlichting en efficiëntere inzet van opsporingscapaciteit). In alle arrondissementen en regio’s en op landelijk niveau maken politie, OM, rechtspraak en executiepartners concrete afspraken over wat nodig is om deze werkwijze gefaseerd eind 2022 in het hele land werkend te maken. Helaas is door de coronacrisis geen sprake geweest van een positieve ontwikkeling van de doorlooptijden. In de brief van de Minister voor Rechtsbescherming en mij van 21 juni jl. over de factsheet Strafrechtketenmonitor 2020 hebben wij de gevolgen van de coronacrisis op de kwantitatieve prestaties toegelicht en in onze brief van 10 mei 202113 de aanpak en stand van zaken ten aanzien van het doel om in 2021 de voorraden weer op het niveau van vóór de coronacrisis te krijgen. Bij deze aanpak zijn twee ketenmonitoren ingericht: een ketendatateam (dat op dagelijkse basis invulling geeft aan datagedreven werken) en een monitor van politie, OM en rechtspraak (die de effecten van de corona-aanpak in regionaal perspectief in kaart brengt).

Op basis van de nadere bestuurlijke invulling worden in de komende maanden in gesprek met de arrondissementen en de regio’s de wijze van realisatie van het versnellen van de doorlooptijden afgesproken. Uw Kamer wordt hierover dit najaar nader geïnformeerd en niet voor de zomer zoals wij eerder in onze brief van 17 november jl. hadden gemeld.

Een van de aandachtspunten uit de doorlichting door PwC was het verbeteren van de opsporing door het koppelen van ANPR aan andere databronnen. Daartoe zijn drie lijnen uitgezet: professioneler gebruik van ANPR onder art. 3 Politiewet (namelijk betere selectie van voertuigen met bijzondere aandacht), de invoering van 126jj Sv (waarin opslag en gebruik van kentekens ten behoeve van de opsporing wettelijk vastgelegd is) en het inbrengen van de opdracht om het gebruik van ANPR te standaardiseren voor de hele politie bij het programma sensing (dat is het doen van waarnemingen met gebruikmaking van technische hulpmiddelen).

Voor een eventuele verhoging van het boeteplafond voor financieel-economische delicten door rechtspersonen wacht ik het WODC-onderzoek af naar de effectiviteit van de gehele wet-Finec, dat dit jaar uitgevoerd wordt als gevolg van de motie van het lid Van der Linde waarin de regering werd verzocht met wetsvoorstellen te komen om de straffen voor het meewerken aan of faciliteren van witwassen te verhogen. Een nulmeting werd al in 2018 verricht.

Een evaluatie van het drugsbeleid van JenV van de afgelopen 25 jaar14 zond ik u op 30 juni jl. separaat toe; de kabinetsreactie volgde op 4 oktober jl.

De doorlichting van het beleid op het terrein van sociale veiligheid en criminaliteitsbestrijding laat zien dat dat beleid degelijk is en de resultaten aanleiding geven om dat beleid voort te zetten, maar ook om daarvoor steeds steviger fundamenten te zoeken, verder te professionaliseren en adequaat te reageren op de behoeften in de samenleving.

Mijn conclusie is dan ook dat we op de goede weg zijn, maar er op sommige punten verbetering mogelijk is. Daar zal ik mij voor (blijven) inzetten.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 33 199, nr. 39.

X Noot
3

Zie bijvoorbeeld de jaarlijkse monitor Criminaliteit en Rechtshandhaving in de periode 2014–2019. Het gaat hier dus om aangiftecriminaliteit en niet om de zgn haalcriminaliteit, de georganiseerde misdaad die opsporingsdiensten door eigen onderzoek proberen in beeld te krijgen.

X Noot
4

Kamerstuk 25 232, nr. 68.

X Noot
5

Zie ook de JenV-begroting voor 2021 (Kamerstuk 35 570 VI) die hier nader op ingaat in het kader van de operatie Inzicht in Kwaliteit.

X Noot
6

Kamerstuk 31 015, nr. 223.

X Noot
7

Zie ook Kamerstuk 22 343, nr. 293.

X Noot
8

Zie Kamerstuk 35 300 VI, nr. 111.

X Noot
9

Kamerstuk 35 300 VI, C. Het onderzoek is van Carl Koopmans e.a, t.b.v. het WODC, getiteld: Continuïteit in de bekostiging van politie, openbaar ministerie en rechtspraak, Eindrapport, Amsterdam maart 2021.

X Noot
10

Kamerstuk 29 628, nr. 1030

X Noot
11

Zie Scenarioanalyse wijzigingen boetestelsel, een doorrekening van het CFT-advies, bijlage bij Kamerstuk 90 398, nr. 897.

X Noot
12

Zie mijn brief hierover, Kamerstuk 29 911, nr. 286.

X Noot
13

Kamerstuk 29 279, nr. 657 resp. 651

X Noot
14

Onderzoeksrapport Aanpak georganiseerde drugscriminaliteit, Een terugblik op 25 jaar beleid en uitvoering, juni 2021.

Naar boven