33 199 Beleidsdoorlichting Justitie en Veiligheid

Nr. 33 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2019

Bij brief van 9 oktober 2019 heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid mij enkele vragen voorgelegd over de opzet van de beleidsdoorlichting preventieve maatregelen en de beleidsdoorlichting Raad voor de Kinderbescherming die ik graag in deze brief beantwoord.

Beleidsdoorlichting Preventieve maatregelen

U heeft mij gevraagd in hoeverre ik verwacht dat de beschikbare beleidsinformatie en relevante onderzoeken toereikend zullen zijn om alle vragen zoals opgenomen in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) te kunnen beantwoorden, en in het bijzonder de vragen over de doeltreffendheid van het preventiebeleid. Ook vraagt u of ik voornemens ben aanvullend onderzoek te (laten) verrichten wanneer blijkt dat de beschikbare beleidsinformatie en relevante onderzoeken niet toereikend zijn om alle RPE-vragen over het preventiebeleid naar tevredenheid te kunnen beantwoorden.

De onderzoekers zijn inmiddels gestart met het inventariseren van de beschikbare beleidsinformatie en relevante onderzoeken. Conform de beantwoording van de RPE-onderzoeksvragen, voorzien vóór het zomerreces van 2020, zal uit de beleidsdoorlichting blijken welke beleidsonderdelen reeds zijn of thans worden geëvalueerd. Ook wordt expliciet ingegaan op de vraag welke onderdelen van het beleid nog niet zijn geëvalueerd. In de beleidsreactie zal ik uw Kamer informeren over het voornemen om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren en waar nodig uitleg geven over de mogelijkheden en onmogelijkheden om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van dit beleid in de toekomst te evalueren.

Uit de eerste bevindingen valt op dat de uitdaging van deze beleidsdoorlichting niet zozeer de beschikbaarheid van voldoende informatie is, maar dat de uitdaging op andere vlakken ligt. Allereerst is er een ruime verscheidenheid van beleidsthema’s (te weten: high impact crimes, integriteit, huiselijk geweld, kindermishandeling, kansspelen en filantropie) die vallen onder het artikel preventieve maatregelen.1 Dit maakt het trekken van één algehele conclusie over doeltreffendheid moeilijk. Immers, ieder thema moet binnen de eigen relevante beleidscontext worden beoordeeld. Bovendien is in de afgelopen periode de samenstelling van de beleidsthema’s die binnen dit begrotingsartikel vallen, meerdere malen gewijzigd. Het volgen van de beleidsthema’s en de effecten daarvan is daardoor niet eenvoudig. Tot slot richt deze beleidsdoorlichting zich vooral op een aantal beleidsthema’s die JenV uitvoert samen met andere departementen, het lokaal domein en vele andere partners. Een voorbeeld hiervan is de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling waarvoor niet alleen JenV maar ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beleidsverantwoordelijkheid draagt. Het slagen van de aanpak en de mate van doeltreffendheid en doelmatigheid is daarnaast evenzeer afhankelijk van de betrokkenheid en inzet van het lokaal domein (de gemeenten die hiervoor aan de lat staan), de landelijke (Politie, OM en 3RO) en regionale partners (bijvoorbeeld Veilig Thuis).

Deze beleidsdoorlichting heeft betrekking op de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2018. U vraagt mij of ik het mogelijk en wenselijk acht de onderzoeksperiode van de beleidsdoorlichting preventieve maatregelen te verruimen van 1 januari 2012 tot 31 december 2019 om daarmee een zo actueel mogelijk beeld te krijgen van de werking van het preventiebeleid.

Ik acht het niet wenselijk om de reikwijdte met een jaar te verlengen. De beleidsdoorlichting houdt zich aan de voorgeschreven periode van acht jaar waarop zo’n doorlichting betrekking heeft. Indien de periode zich zou strekken tot 31 december 2019 zou het volledig afgeronde evaluatieonderzoek betreffende beleid in 2019 nog niet beschikbaar zijn binnen de looptijd van deze beleidsdoorlichting.

U heeft gevraagd welke specifieke deskundigheid (beleidsinhoudelijk, methodologisch of beide) met de onafhankelijk deskundige wordt aangetrokken. Tot slot vraagt u in welke fasen van de totstandkoming van de beleidsdoorlichting de onafhankelijke deskundige betrokken wordt en welke rol de onafhankelijke deskundige heeft.

De onafhankelijke deskundige zal conform de RPE-vereisten de kwaliteit en onafhankelijkheid van de beleidsdoorlichtingen waarborgen en zal uiteindelijk zijn onafhankelijke oordeel daarover geven. Gezien de diversiteit van de onderwerpen binnen deze beleidsdoorlichting, is het niet mogelijk iemand te vinden die zowel beleidsinhoudelijke als methodologische expertise heeft. Daarom zal de onafhankelijke deskundige zich met name richten op de methodologie en de kwaliteitsvraagstukken van deze beleidsdoorlichting. Mijn ministerie heeft de heer Geert-Jan Stams voor deze rol benaderd. De heer Stams is werkzaam binnen het programmagroep Forensic Child and Youth Care van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam en heeft voldoende kennis en ervaring op het gebied van onderzoek om de kwaliteit van de beleidsdoorlichting te kunnen waarborgen. Gezien zijn achtergrond heeft de heer Stams tevens kennis van en grote affiniteit met de diverse onderwerpen van deze beleidsdoorlichting.

Voorzien is dat de onafhankelijk deskundige wordt betrokken bij de onderzoeksopzet, bij de tussentijdse evaluatie van beschikbare beleidsinformatie en relevante onderzoeken, en bij een besluit over aanvullend kwalitatief onderzoek aan de hand van interviews en bij de beoordeling van het eindrapport. Conform de RPE-vereisten zal de heer Stams aan het einde van de onderzoeksperiode gevraagd worden zijn onafhankelijke oordeel te geven over het uitgevoerde onderzoek. Dit oordeel wordt toegevoegd aan de eindrapportage van de beleidsvoorlichting.

Beleidsdoorlichting Raad voor de Kinderbescherming

Over de beleidsdoorlichting Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verzoekt u mij een uitgebreidere toelichting te geven op de opzet van de beleidsdoorlichting. U vraagt mij om met name in te gaan op de concrete beleidsdoelstellingen die worden doorgelicht waar de Raad voor de Kinderbescherming een rol heeft, de afbakening en aanpak van het onderzoek, de beschikbaarheid van benodigd onderzoeksmateriaal waarop dit syntheseonderzoek kan worden gebaseerd en de rol van de onafhankelijk deskundige.

Voor wat betreft de apparaatskosten van de RvdK in relatie tot de doelmatigheidsontwikkeling zal gekeken worden naar de verschillende producten en diensten die de RvdK heeft geleverd in de onderzoeksperiode. Hierbij wordt een overzicht gegeven van de gerealiseerde aantallen («q») producten en diensten per jaar en zal de ontwikkeling van deze aantallen («q») worden geduid aan de hand van de vastgestelde kostprijzen uit eerder kostprijsonderzoek. Daarbij wordt een relatie gelegd met de ontwikkeling van de apparaatskosten. Hierbij zal uiteraard apart aandacht worden besteed aan beleidswijzigingen en tussentijds ontstane nieuwe producten en diensten.

Bij adoptie adviseert de RvdK in het gezinsonderzoek over de geschiktheid van aspirant-adoptieouders om een kind uit het buitenland te adopteren. Daarvoor doet de RvdK onderzoek naar de thuis- en leefsituatie. Kinderen in bepaalde (hogere) leeftijdscategorieën of met bijzondere zorgbehoeften maken een steeds groter deel uit van de groep adoptiekinderen. Het toewijzen van deze kinderen vergt een uiterst zorgvuldige en kwalitatief hoogstaande matching tussen de aspirant-adoptieouders en het kind. Het gezinsonderzoek van de RvdK speelt hierin een grote rol. De focus in de beleidsdoorlichting ziet op de effectiviteit van dat onderzoek door onder meer te kijken naar de aantallen en gronden van afwijzing van de match tussen aspirant-adoptiefouders en kind op basis van registraties van de Centrale autoriteit interlandelijke kinder-aangelegenheden en registraties van de RvdK.

In het geval van conflictscheidingen kan de rechter de RvdK vragen een onderzoek te doen naar de zorgverdeling over de kinderen (gezag en omvang). In het onderzoek door de RvdK staat de positie en het belang van het kind centraal. Als blijkt dat de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd en de veiligheid van het kind in het geding is, wordt in het raadsonderzoek ook de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel onderzocht. De beleidsdoorlichting onderzoekt op welke wijze de RvdK zijn rol conform artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft vormgegeven en in hoeverre hiermee wordt voorkomen dat er schade optreedt bij het kind als gevolg van de scheiding van zijn ouders.

Bij schoolverzuim wordt gekeken naar de effectiviteit van de Methodische Aanpak Schoolverzuim (MAS). Deze aanpak is erop gericht om bij te dragen aan de terug- en toeleiding van de jongere naar een passend onderwijsprogramma. Hierbij staat vroegtijdige inzet van (jeugd)hulp voorop. De RvdK heeft verschillende taken in het kader van de aanpak van schoolverzuim. De RvdK kan bijvoorbeeld door de leerplichtambtenaar geconsulteerd worden over de gewenste route (bijvoorbeeld: inzet HALT, vrijwillige hulp, een civiel en/of strafrechtelijke vervolg). Daarnaast vervult de RvdK een signalerende functie waarbij bekeken wordt of het schoolverzuim van de minderjarige een signaal is van achterliggende problematiek en of hulpverlening noodzakelijk is. Als hulpverlening op vrijwillige basis niet mogelijk of toereikend is, kan de RvdK gebruikmaken van zijn civielrechtelijke bevoegdheid om aan de kinderrechter te vragen een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen. Als laatste is de RvdK verantwoordelijk voor het uitbrengen van een adviesrapportage aan het OM/de rechtbank wanneer door de leerplichtambtenaar een proces-verbaal is opgemaakt. In de beleidsdoorlichting wordt naar de uitvoering van de hierboven beschreven taken van de RvdK gekeken in relatie tot schoolverzuim en wordt bezien in hoeverre deze taken effectief bijdragen aan het terugdringen van schoolverzuim.

Voor wat betreft de opzet en aanpak van de beleidsdoorlichting geldt dat een doorlichting een syntheseonderzoek is waarbij datgene dat – op basis van onafhankelijk onderzoek – bekend is over de doelrealisatie, doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid wordt samengebracht en geanalyseerd.

Over de beschikbaarheid van benodigd onderzoeksmateriaal is op dit moment nog geen uitspraak te doen, aangezien deze vraag zich pas in de loop van het traject laat beantwoorden. Indien er lacunes in het onderzoeksmateriaal worden aangetroffen zal dit expliciet worden gemaakt in het eindrapport.

De onafhankelijk deskundige adviseert ook bij deze beleidsdoorlichting over de opzet en aanpak van de doorlichting en zal op gerichte momenten gevraagd worden commentaar te leveren op conceptrapporten en het eindrapport. De onafhankelijk deskundige zal een schriftelijk oordeel over de kwaliteit van de beleidsdoorlichting geven en een toelichting geven op zijn of haar betrokkenheid en inbreng bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting. Het oordeel van de onafhankelijk deskundige zal met het eindrapport meegezonden worden aan uw Kamer.

Tot slot vraagt u waarom de publicatie van de beleidsdoorlichting van artikel 34.5 (jeugdbescherming, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en de BES Voogdijraad) voorzien is voor het zomerreces 2020, terwijl in de opzet ervan het najaar van 2019 staat.

Zoals ik in mijn brief d.d. 12 september jl. aangaf, zal de beleidsdoorlichting van artikel 34.5 (jeugdbescherming, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en de BES Voogdijraad) worden samengevoegd met de beleidsdoorlichting van artikel 34.1 (Raad voor de Kinderbescherming) die voor 2020 gepland staat.2 Om deze reden schuift de oplevering van het onderdeel artikel 34.5 op en zal de gecombineerde beleidsdoorlichting (i.c.: artikel 34.1 en artikel 34.5) uw Kamer voor het zomerreces van 2020 worden aangeboden.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 33 199, nr. 31

Dit gaat om de screeningsinstrumenten voor natuurlijke personen en van rechtspersonen.

X Noot
2

Kamerstuk 33 199, nr. 31

Naar boven