Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2013
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen
(33.182) in uw Kamer op 9 juli jl. heb ik toegezegd op een drietal vragen van het
lid Backer schriftelijk terug te komen. Bijgaand treft u de beantwoording van deze
vragen aan.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma
De eerste vraag van het lid Backer heeft betrekking op de aansprakelijkheid van de
leden van de raden van toezicht op basis van artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek. Hoe verhoudt deze aansprakelijkheid zich met het ontbreken van de mogelijkheid
voor de raad van toezicht om leden van het bestuur weg te sturen? Verder vraagt hij
naar de rol van De Nederlandsche Bank (DNB) bij een melding van disfunctioneren van
een lid van het bestuur door de raad van toezicht.
In reactie hierop zij opgemerkt dat de raad van toezicht van verschillende instrumenten
gebruik kan maken. Zo kan de raad van toezicht op grond van het enquêterecht voorlopige
voorzieningen vragen bij de ondernemingskamer. Een dergelijke voorlopige voorziening
kan bestaan uit de schorsing van een bestuurder. Verder kan het disfunctioneren van
een bestuurslid door de raad van toezicht gemeld worden bij de DNB. Een dergelijke
melding van disfunctioneren is voor DNB reden tot eigen onderzoek naar de situatie
(ingevolge Beleidsregel Geschiktheid 2012, Toelichting, nr. 4, punt 5). DNB beoordeelt
het functioneren van de bestuurder mede op basis van de melding, maar maakt ook zijn
eigen afweging op basis van andere signalen. Het eigen onderzoek van DNB kan aanleiding
zijn tot een formele hertoetsing, dat wil zeggen: een nieuwe toets van de geschiktheid
van de bestuurder, die er toe kan leiden dat de bestuurder ongeschikt bevonden wordt.
In het laatstgenoemde geval kan de aanwijzing op basis van artikel 171 ingezet worden
tot heenzending van de bestuurder. Aan de in het wetsvoorstel al opgenomen instrumenten
van de raad van toezicht zal een nieuw instrument worden toegevoegd. Zoals ik heb
aangegeven tijdens de plenaire behandeling zal in een algemene maatregel van bestuur
op basis van artikel 104, tiende lid, van het wetsvoorstel een bevoegdheid van de
leden van de raad van toezicht worden opgenomen om bestuurders te schorsen en te ontslaan
bij disfunctioneren. Dit instrumentatrium acht ik goed in verhouding met de aansprakelijkheid
van de leden van de raad van toezicht.
De tweede vraag heeft betrekking op de relatie tussen het pensioenfondsbestuur, de
titulair directeuren en de partner aan wie uitbesteed is. Kunnen de Raad van Toezicht
en andere organen die intern toezicht houden ook hen verantwoording af laten leggen?
Het pensioenfondsbestuur is verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering. Het
pensioenfondsbestuur is daarmee onder andere verantwoordelijk voor het bestuursbureau
en de directie daarvan, en voor de uitvoering van de pensioenregeling ook als onderdelen
daarvan zijn uitbesteed. De leden van het pensioenfondsbestuur zijn gezien de verantwoordelijkheidsverdeling
ook degenen die verantwoording afleggen aan het intern toezicht. Dit laat uiteraard
onverlet dat het intern toezicht, in het kader van de toezichtpositie, kan praten
met het bestuur van partijen waaraan is uitbesteed of met leden van het bestuursbureau.
De derde vraag gaat over de cultuur in de bestuurskamer. Gaat het wetsvoorstel die
cultuur daadwerkelijk doorbreken, zodat de bakens tijdig verzet worden en bijvoorbeeld
premiekortingen zoals die in het verleden plaatsvonden voorkomen worden?
Het doel van het wetsvoorstel is de deskundigheid van het pensioenfondsbestuur te
verbeteren, het intern toezicht te versterken en een adequate vertegenwoordiging van
alle risicodragers tot stand te brengen. Door de ruimere mogelijkheden om deskundigen
op te nemen in het bestuur, de instelling van een raad van toezicht en het verplicht
opnemen van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur biedt het wetsvoorstel een
basis voor een kwaliteitsverbetering van het pensioenfondsbestuur. Dit wettelijk kader
vormt een voldoende grondslag voor een goede bestuurscultuur. Ook de nieuwe Code Pensioenfondsen
zal hieraan bijdragen. Ik wil er bovendien op wijzen dat sinds de inwerkingtreding
van de Pensioenwet premiekortingen zoals die in het verleden hebben plaatsgevonden
niet meer kunnen voorkomen. Artikel 129 Pensioenwet bepaalt dat premiekortingen ten
opzichte van de wettelijke ondergrens voor de pensioenpremie alleen kunnen worden
toegestaan indien de vereiste technische voorzieningen zijn gedekt, het vereiste eigen
vermogen aanwezig is, en het beoogde voorwaardelijke toeslagbeleid kan worden waargemaakt.