33 182 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen (Wet versterking bestuur pensioenfondsen)

B BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2013

Het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen (Kamerstukken II 2012/13, 33 182) ligt momenteel bij uw Kamer ter behandeling voor. U heeft zich voorgenomen dit wetsvoorstel 9 juli te behandelen, waardoor het wetsvoorstel als u er mee instemt 1 augustus in werking zal treden.

Alhoewel ik besef dat ik uw Kamer wellicht overvraag, verzoek ik u toch het wetsvoorstel op een zodanig moment te behandelen en in stemming te brengen dat het op 1 juli 2013 in werking kan treden. Latere behandeling leidt ertoe dat pensioenfondsen zich in de periode tot 1 juli 2014 op twee wetten moeten richten: de initiatiefwet Koşer Kaya/Blok en voorliggend wetsvoorstel. Dit vind ik, gezien de situatie in de pensioenwereld en de noodzakelijk aanpassingen die de pensioenfondsen de komende periode nog te wachten staan, zeer ongewenst. Een tweetal wetten brengt onduidelijkheid met zich mee en leidt tot extra uitvoeringskosten, die uiteindelijk neerslaan in het pensioen van de deelnemer. Ik ben mij ervan bewust dat de behandeltermijn in de Eerste Kamer, als u ingaat op mijn verzoek, kort is, hetgeen zeker niet is veroorzaakt door uw Kamer. Het is echter in het belang van de pensioensector in Nederland dat men snel en eenduidig het bestuur van de pensioenfondsen verder kan versterken.

De reden dat pensioenfondsen zich bij latere behandeling op twee wetten moeten richten is gelegen in de verschillende wijze waarop de inwerkingtreding van beide wetten is geregeld. De initiatiefwet Koşer Kaya/Blok zal per 1 juli in werking treden. Deze wet regelt een evenwichtige samenstelling van en medezeggenschap in pensioenfondsbesturen. De initiatiefwet treedt in zijn totaliteit in werking, maar geeft pensioenfondsen één jaar de tijd om aan de wet te voldoen (Artikel II). Pensioenfondsen moeten gedurende het jaar laten zien dat zij stappen maken om te voldoen aan de wet.

Het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen treedt daarentegen gefaseerd in werking. De bepalingen die zien op de organen van het pensioenfonds treden 11 maanden later in werking, dus op 1 juli 2014. Voorafgaande aan 1 juli 2014 dienen fondsen wel voorbereidingshandelingen te verrichten zodat men tijdig de organisatie op orde heeft. Voor deze constructie is gekozen om pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen voldoende tijd te geven om hun organisatie aan te passen. Bovendien waarborgt de latere inwerkingtreding van de bepalingen over de organisatie van het fonds dat pensioengerechtigden óf via de adviesrechten van de huidige deelnemersraad óf via bestuursdeelname invloed kunnen uitoefenen op de keuze voor een bepaald bestuursmodel of een bepaalde vorm van intern toezicht (Kamerstukken II 2011/12, 33 182, nr. 3, p.30 en 49).

Voor zowel het wetsvoorstel als voor de initiatiefwet geldt daarmee dat in de overgangsperiode activiteiten verricht moeten worden om pensioengerechtigden een plaats te geven in het paritaire bestuur. De normen lopen op dit punt echter uiteen, aangezien het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen een maximum hanteert voor het aantal bestuurszetels van pensioengerechtigden en de initiatiefwet niet. Ook op andere punten lopen de normen uiteen. Zo introduceert de initiatiefwet een beroepsrecht voor een minderheid van de deelnemersraad, terwijl dit niet is opgenomen in het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen.

Dit kan leiden tot onduidelijkheid bij pensioenfondsen, bijvoorbeeld op het moment dat het bestuur een besluit neemt waar een specifieke geleding bezwaar tegen heeft. Door de onduidelijkheid kunnen bovendien extra uitvoeringskosten ontstaan: fondsen moeten wettelijk voor beide regelingen voorbereidingen treffen. DNB zal zich in het toezicht weliswaar richten op de in de praktijk te gaan gelden regels, maar dit verandert niets aan de juridische werkelijkheid van twee overlappende en deels conflicterende wetten. Zowel de toezichthouder als individuele fondsen zullen kosten moeten maken om duidelijk te krijgen welke wettelijke eisen precies gelden.

Als het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen voor 1 juli is aangenomen, dan vervangt dit wetsvoorstel de initiatiefwet Koşer Kaya-Blok. Die zal dan niet in werking treden, waardoor bovengenoemde problemen niet ontstaan.

Ik doe daarom een beroep op uw Kamer de plenaire behandeling van en de stemmingen over het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen vóór 1 juli aanstaande te laten plaatsvinden. Ik zeg u toe dat ik mijn nota naar aanleiding van uw verslag zo snel mogelijk, maar uiterlijk aan het einde van deze week, aan uw Kamer toe zal zenden. Hiernaast kan ik, indien gewenst, additionele (technische) ondersteuning bieden in de voorbereiding naar een vervroegde behandeling. Ik zie uit naar de behandeling en ik hoop dat u aan mijn verzoek tegemoet wilt komen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven