33 173 Prestaties in de strafrechtketen

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2020

Eind 2018 heb ik u geïnformeerd1 over de invoering van het nieuwe bekostigingssysteem voor het Openbaar Ministerie (OM). Ook heeft uw Kamer begin 2019 diverse vragen gesteld over de voorgenomen werking van het systeem2. In het Algemeen Overleg strafrechtketen van 5 maart jl. heeft u vragen gesteld over perverse prikkels in het bekostigingssysteem. Ik heb u tijdens het AO toegezegd spoedig een brief met de eerste ervaringen met het bekostigingssysteem te sturen, waarin ik tevens zal ingaan op de nadere vragen die tijdens het AO zijn gesteld.

De invoering van het nieuwe bekostigingssysteem op 1 januari 2019 was een eerste, maar een belangrijke stap om te komen tot een goed en transparant bekostigingssysteem voor het OM. Het jaar 2019 moest worden gezien als een proefjaar. Zo was bijvoorbeeld nog geen sprake van een driejarige prijsafspraak en diende de Auditdienst Rijk (ADR) nog een toets uit te voeren op de betrouwbaarheid en volledigheid van de gegevens, alvorens na afloop van 2019 kon worden afgerekend op de gerealiseerde productie. Ook had het nieuwe bekostigingssysteem alleen nog betrekking op de bekostigingsrelatie tussen het ministerie en het Parket-Generaal.

Ik heb toentertijd aangegeven dat voor elk bekostigingssysteem geldt dat het onderhoud vergt en dat het OM en mijn departement hierover veelvuldig het overleg zullen voeren, met name in de eerste jaren waarin het bekostigingssysteem zal zijn ingevoerd. Ten slotte heb ik toegezegd uw Kamer over de ontwikkelingen van het systeem te blijven informeren.

Huidige stand van zaken

Het afgelopen jaar heeft vooral in het teken gestaan van het verder ontwikkelen van het bekostigingssysteem; het OM heeft een aantal stappen gezet om de betrouwbaarheid en volledigheid van het systeem te vergroten.

Zo is bij een aantal werkomgevingen geconstateerd dat de «mix» van relatief goedkope en relatief dure zaken substantieel verschoven is ten opzichte van de mix waarop de prijzen voor het jaar 2019 waren gebaseerd. Soms heeft dat te maken met autonome zaaksontwikkelingen, zoals de afname van het aantal BOSZ-zaken3, maar er is ook sprake van een wijziging (verbetering) van de wijze waarop zaken worden geregistreerd. Deze wijzigingen zijn – in bekostigingstermen – technisch van aard, maar hebben wel substantiële impact op de uitkomsten, indien er zou zijn afgerekend. Voor het jaar 2020 en verdere jaren zullen deze verschuivingen worden verwerkt in het systeem. Deze aanpassingen hebben geen budgettaire gevolgen.

Ook heeft het OM een belangrijke vervolgstap gezet in het verder inbedden van het systeem in de gehele organisatie: in 2020 zal ook de bekostigingsrelatie tussen het Parket-Generaal en de parketten zijn gebaseerd op de hoofdlijnen van het nieuwe bekostigingssysteem.

Er resteert nog een belangrijke aanpassing aan de systemen om te zorgen dat de productie betrouwbaar en volledig kan worden ontsloten vanuit de bronsystemen in de datawarehouse. Deze laatste aanpassing zal naar verwachting in de eerste helft van 2020 worden afgerond, waarna de ADR een finale toets op de productiecijfers kan uitvoeren.

Ik zal uw Kamer over de ontwikkelingen van het systeem blijven informeren.

Perverse prikkels

In het Algemeen Overleg strafrechtketen van 5 maart jl. heeft u vragen gesteld over mogelijke perverse prikkels mede als gevolg van het afrekenen van de meer- of minderproductie ten opzichte van de afgesproken productie tegen 70% van afgesproken prijs. Ik heb toegezegd hier in een brief op terug te komen.

Voorop gesteld moet worden dat geen enkel systeem van bekostigen perfect is. Bij het ontwerp van het bekostigingssysteem van het OM is goed gekeken welk systeem het beste aansluit bij de processen en werkzaamheden van het OM.

Tevens is rekening gehouden met de ervaringen met het bekostigingssysteem van de Rechtspraak, aangezien het nieuwe bekostigingssysteem van het OM vergelijkbaar is met het bekostigingssysteem van de Rechtspraak.

Zowel in het systeem van de Rechtspraak als het OM zal de meer- of minderproductie ten opzichte van de afgesproken productie -voor wat betreft het outputgerelateerde deel van de bekostiging- na afloop van een jaar worden afgerekend tegen 70% van de prijs. In het AO van 5 maart werd de vraag gesteld of dit geen perverse prikkel met zich meebracht om geen meerproductie te draaien, omdat dit «slechts» voor 70% zou worden bekostigd. Het antwoord hierop is «nee». Juist in de situatie waarin er níet wordt afgerekend, is er geen enkele (financiële) prikkel om meerproductie te draaien. Dit was één van de aspecten waarom de Algemene Rekenkamer toentertijd opmerkte dat de bekostigingssystemen tussen het OM en de Rechtspraak niet op elkaar aansloten.

Desalniettemin kan de vraag worden gesteld of afrekenen tegen 100% niet beter is dan afrekenen tegen 70%. Die vraag wordt ook meegenomen in het vervolgonderzoek naar aanleiding van het advies van dhr. Van den Berg over het bekostigingssysteem van de Rechtspraak4.

Een overgang naar 100% sluit echter niet aan bij de realiteit dat de gerechten de toegerekende personeelskosten met vertraging kunnen aanpassen als de gerealiseerde zaaksaantallen afwijken van wat in de begroting is opgenomen. Handhaving van de 70% geeft meer stabiliteit. Voorgesteld is om in de komende prijsperiode een evaluatie uit te voeren naar de uitwerking van die 70%-afrekening in de praktijk en op basis daarvan te bezien of voor de periode na 2022 op 100% verrekening wenselijk is.

Mocht uit bovengenoemde evaluatie bij de Rechtspraak blijken dat andere afrekenpercentages gewenst zijn, dan zal ik – samen met het OM – bezien of dit ook van toepassing is bij het bekostigingssysteem van het OM.

Tenslotte merk ik op dat de strafrechtspleging niet primair financieel, maar vooral inhoudelijk gedreven is. Het OM is een organisatie die zich richt op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Financiën zijn uiteraard randvoorwaardelijk voor een goede uitvoering van de taak, maar zijn niet primair leidend.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 33 173, nr. 15

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1621; Kamerstuk 33 173, nr. 16; Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2272.

X Noot
3

Na een kritisch rapport van de Algemene Rekenkamer worden alle politiedossiers waarin een verdachte is geïdentificeerd, maar geen vervolging mogelijk is, ingezonden aan het OM. Tot 2013 werden deze zaken zelfstandig geseponeerd door de politie. Deze zaken worden in het systeem BOSZ (Betere Opsporing door Sturing op Zaken) van de politie vastgelegd.

X Noot
4

Kamerstuk 29 279, nr. 537

Naar boven