33 171 Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU L48/1)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 30 oktober 2012

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Zij delen de opvatting dat juist in tijden van economische neergang de negatieve gevolgen van betalingsachterstand zich nog sterker dan normaal doen gevoelen, zeker wat betreft het MKB en dat derhalve bestrijding ervan hoge prioriteit dient te hebben. Zij hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben verheugd kennisgenomen van het voorstel tot voortvarende implementatie van de Richtlijn 2011/7/EU betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Er wordt ook in Nederland nog steeds door een overwicht van marktmacht en/of overheidsmacht aan veel bedrijven een soort leverancierskrediet opgedrongen. Dat is een hardnekkig probleem, dat tenminste enigszins wordt aangepakt door een aantal dwingendrechtelijke regels te stellen om met name het MKB een betere onderhandelingspositie te geven. Deze leden hebben slechts nog enkele vragen.

2. Algemeen

In de overwegingen van het Europees Parlement en de Raad bij de Richtlijn wordt in overweging 28 gesproken over «conform het theoretisch «ontwerp-Common Frame of Reference»« en in overweging 34 «dienen de lidstaten de inzet te stimuleren van bemiddeling/mediation of andere wijzen van geschillenbeslechting».2 De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering hoe zij deze uitspraken beoordeelt, of deze uitspraken in de overwegingen 28 en 34 betekenis hebben voor Nederland en zo ja, in hoeverre?

Zoals eerder opgemerkt zijn de leden van de CDA-fractie van mening, dat de kwestie van de betalingsachterstanden een hardnekkig probleem vormt. Er zal – naast de voorgestelde maatregelen – volgens hen een cultuur van strikte betalingen moeten worden ontwikkeld, waar ook decentrale overheden zich in zullen voegen. In artikel 8 van de Richtlijn worden stimulerende maatregelen genoemd, die weliswaar geen implementatie in een formele wet vereisen, maar wel een bijdrage kunnen vormen om het probleem te bestrijden. Wil de regering aangeven welke van deze maatregelen zij nuttig en uitvoerbaar acht en waarom zij wel of niet aan deze aanbevelingen gevolg zal geven?

Is er reden om te vrezen, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat wanneer de implementatiewet tot stand is gekomen, ondernemingen standaard een betalingstermijn van 60 dagen zullen gaan opnemen, waardoor wordt afgeweken van de bestaande wettelijke betaaltermijn van 30 dagen (artikel 6: 119a lid 2 BW)? In dat geval zou er voor het MKB een verslechtering van de huidige situatie optreden. Of is de maximumtermijn van 60 dagen zo gekozen, dat er de facto dan nog steeds van een verbetering van de positie van het MKB sprake zal zijn?

3. Betaalgedrag overheid

In de memorie van toelichting schrijft de regering dat medio 2011 90,6% van de facturen van de Rijksoverheid op tijd worden betaald.3 Bij de lagere overheden is het betaalgedrag minder gunstig. Het wetsvoorstel zal daarin hopelijk verbetering kunnen brengen. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voornemens is om bij zowel het betaalgedrag van de Rijksoverheid als dat van de lagere overheden de vinger aan de pols te houden. Is zij bereid daarover te rapporteren en zo nodig nadere maatregelen te treffen om betalingsachterstanden bij de overheid aan te pakken, teneinde juist van overheidswege het goede voorbeeld op het terrein van betaalgedrag te geven?

De leden van de VVD-fractie lezen in Artikel IV van het wetsvoorstel dat voor de verschillende artikelen of onderdelen van het wetsvoorstel de datum voor inwerkingtreding verschillend kan worden vastgesteld. Wordt in alle gevallen wel voorzien in inwerkingtreding van het gehele wetsvoorstel uiterlijk per 16 maart 2013, of heeft de regering voor sommige artikelen of onderdelen daarvan een datum later dan 16 maart 2013 op het oog? Zo ja, dan nemen de leden van de VVD-fractie aan dat dit in ieder geval niet zal gelden voor artikel 6:119b BW – de betalingsachterstandsregeling tussen overheidsinstanties en ondernemingen. Kan de regering dit bevestigen?

4. Juridische aspecten

In de Richtlijn wordt in artikel 2 een definitie gegeven van het begrip «eigendomsvoorbehoud». In artikel 9 van de Richtlijn wordt bepaald dat, in overeenstemming met de nationale bepalingen die ingevolge het internationaal privaatrecht van toepassing zijn, de verkoper eigenaar van de goederen blijft totdat de prijs volledig is betaald. Betekent dit inderdaad dat de huurkoop van artikel 7A:1576h e.v. BW van toepassing is en de contractuele afspraak bij authentieke of onderhandse akte dient te worden aangegaan? In dit verband vernemen de leden van de VVD-fractie graag van de regering wat thans de status is van de reeds decennia bestaande Tijdelijke wet huurkoop.

Voor overheidsorganisaties geldt de betaaltermijn van 30 dagen, tenzij uitdrukkelijk een langere termijn in de overeenkomst is opgenomen, constateren de leden van de CDA-fractie. Deze langere termijn moet – objectief – worden gerechtvaardigd door de bijzondere aard of eigenschappen van de overeenkomst en heeft als uiterste een periode van 60 dagen. Staat het vast dat de bewijslast voor deze rechtvaardigingsgronden voor een termijn langer dan 30 dagen, die in het voorgestelde artikel 6:119b lid 5 BW onder a tot en met c zijn uitgewerkt, rusten op de debiteur/overheidsorganisatie? Geldt, met betrekking tot de toepassing van het voorgestelde artikel 6:119 a lid 5 BW, mutatis mutandis hetzelfde voor de civiele partij voor de bijzondere gevallen waarin een overschrijding van de 60 dagen termijn kan worden gerechtvaardigd? Graag een reactie van de regering.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Ester (CU), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, p. 4 (PbEU 2011, L 48).

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 171, nr. 3, p. 6.

Naar boven