33 161 Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet)

Nr. 185 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID DIJKGRAAF TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 151

Ontvangen 20 februari 2014

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Na artikel I, onderdeel Cb, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Cc

Artikel 8c (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede en derde lid vervallen.

II

Na artikel LIIB wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL LIIBa. WIJZIGING VAN DE JEUGDWET

Artikel 2.8 van de Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Ministers op overeenstemming gericht overleg hebben gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.

B

1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede tot en met vierde lid vervallen.

III

Artikel LIII wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdeel Cc, drie jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Cb, in werking.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel LIIBa, onderdeel B, drie jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 2.8 van de Jeugdwet in werking.

Toelichting

Bij de behandeling van de Jeugdwet is ten aanzien van de bevoegdheid om gemeentelijke samenwerking verplicht op te leggen een horizonbepaling toegezegd ten aanzien van gemeentelijke samenwerking (Handelingen TK 10 oktober 2013, 12-32-47). In het debat lijkt echter ten onrechte te zijn verondersteld dat in een horizonbepaling voorzien kan worden zonder wettelijke regeling. Dit amendement verankert de toegezegde horizonbepaling alsnog in de Jeugdwet. Deze bepaling geldt eveneens ten aanzien van de bevoegdheid in de Participatiewet, aangezien het soortgelijke bevoegdheden betreft. Eveneens wordt de formulering van de aanwijzingsbevoegdheid geharmoniseerd met de formulering uit het amendement Dijkgraaf/Potters (33 161, nr. 149), waardoor het op overeenstemming gericht overleg ook geldt ten aanzien van de aanwijzingsbevoegdheid uit de Jeugdwet.

Dijkgraaf

Naar boven