33 161 Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet)

Nr. 110 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 januari 2014

Aanleiding

In de brief van de Vaste Commissie SZW van 18 december 2013 is verzocht om een toelichting op de relatie tussen de wetsvoorstellen Participatiewet en Maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).1 Specifiek is verzocht om te bezien of een van de wetten fungeert als voorliggende voorziening van de andere wet en wat daarvan de consequenties zijn. De commissie heeft aangegeven de toelichting voor aanvang van het rondetafelgesprek van 13 januari te willen ontvangen. In deze brief, die ik mede namens de Staatssecretaris van VWS stuur, voldoe ik aan het verzoek van de commissie. Hierbij ga ik allereerst in op de gezamenlijke uitgangspunten van beide wetsvoorstellen. Daarna sta ik stil bij de mensen die te maken kunnen krijgen met zowel de Participatiewet als de Wmo 2015, integraal gemeentelijke beleid, ondersteuning door gemeenten, de financiering van beide wetsvoorstellen en tot slot het verzoek inzake de voorliggende voorziening.

Uitgangspunten

Het kabinet heeft met de hervormingen in zorg en ondersteuning, op de arbeidsmarkt en in het jeugdstelsel voor ogen, dat de besluiten over de mate en wijze van ondersteuning van mensen genomen worden op het bestuurlijke niveau dat het dichtst bij de burger staat: de gemeente.2 Door de verantwoordelijkheden dicht bij de burger neer te leggen en door één organisatie te laten uitvoeren, is het mogelijk om te komen tot integraal sociaal beleid dat aansluit bij de lokale omstandigheden. Hierbij is het uitgangspunt dat gekeken wordt naar wat mensen en hun omgeving zelf kunnen en hoe individuele burgers maatwerk kan worden geboden. Dit alles binnen wettelijke kaders die enerzijds voldoende waarborgen voor burgers creëren en anderzijds gemeenten de noodzakelijke beleidsruimte geven om maatwerk te kunnen bieden. Deze visie vormt het uitgangspunt van beide wetsvoorstellen. De relatie tussen de Participatiewet en de Wmo 2015 voor wat betreft beleid en uitvoering moet primair op lokaal niveau door gemeenten worden gelegd. In beide wetsvoorstellen staat dit centraal.

De mensen

Gemeenten zijn vanuit de Wmo verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. Die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven. Met de Participatiewet worden gemeenten verantwoordelijk voor het toeleiden van iedereen uit de doelgroep met arbeidsvermogen naar de arbeidsmarkt.

Mensen met arbeidsvermogen, maar met een beperking kunnen afhankelijk van hun individuele situatie mogelijk een beroep doen op zowel de Wmo 2015 als de Participatiewet. Op basis van cijfermateriaal over 2011 kan bijvoorbeeld worden vastgesteld dat ca. 16% van het totaal aantal huishoudens dat valt onder de doelgroep van de Participatiewet (Wsw, Wwb, bijzondere bijstand en/of Wajong) ook huishoudelijke hulp vanuit de Wmo en begeleiding vanuit de AWBZ genoot. Dit betreft in absolute aantallen ongeveer 127.000 huishoudens.

Integraal beleid

De beleidsdoelstellingen van de Participatiewet en de Wmo 2015 liggen in elkaars verlengde en versterken elkaar. Gemeenten moeten op basis van de Wmo 2015 verbindingen leggen tussen de domeinen, bijvoorbeeld door een koppeling te maken met de voorzieningen voor de ondersteuning van participatie en zelfredzaamheid op grond van de Wmo. Deze koppeling moet ervoor zorgen dat de ondersteuning die mensen nodig hebben niet alleen beschikbaar is op het werk of thuis. Vaak houdt de behoefte aan ondersteuning niet op bij de voordeur. Met het integreren van ondersteuning in zowel de werk- als privésfeer kunnen hulpbehoevenden rekenen op steun die ze gedurende de hele dag nodig hebben. Dat kan in de praktijk op verschillende manieren vorm krijgen. Denk aan bijvoorbeeld iemand met een fysieke beperking die met een scootmobiel of aangepaste rolstoel naar zijn werk gaat. Denk aan begeleiding door een jobcoach om een werkzoekende met een arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever te laten starten, waarbij tegelijkertijd sprake is van ondersteuning bij het voeren van een huishouding.

De wenselijkheid van integrale ondersteuning is de reden dat het aan gemeenteraden is om binnen de wettelijke kaders verdere uitwerking te geven aan het lokale beleid in het gemeentelijke beleidsplan en de gemeentelijke verordening. Het kabinet stelt eisen aan de inhoud van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van de Wmo 2015 vaststelt. Hierin wordt ook aandacht besteed aan werk en inkomen, om een samenhangende uitvoering van Wmo en Participatiewet te bewerkstelligen. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot de re-integratieondersteuning, bijvoorbeeld over de inzet van instrumenten voor de verschillende groepen binnen de doelgroep.

In beide wetten is gewaarborgd dat het beleid dat gemeenten voeren in nauwe samenspraak met betrokkenen tot stand komt. Het kabinet vindt het belangrijk dat voor participatie van betrokkenen de samenwerking wordt opgezocht, zowel binnen het sociale domein binnen de gemeente als tussen gemeenten onderling. Hiertoe moet de uitwisseling van informatie mogelijk worden gemaakt.

Door de ruime mate van beleidsvrijheid kunnen gemeenten naar eigen inzicht, mogelijkheden en gewoonten het buurtgericht werken verder ontwikkelen en het voorzieningenaanbod inrichten op de specifieke omstandigheden en ondersteuningsbehoeften van mensen in buurten, wijken en dorpen. Veel gemeenten doen dit al en zullen dit naar verwachting verder versterken op basis van de Wmo 2015 en de Participatiewet. Daarmee sluiten ze dichter aan bij de werkelijke behoefte van burgers. In deze integrale wijkteams komen verschillende disciplines samen, waaronder maatschappelijke ondersteuning, schuldhulpverlening en re-integratie.

Ondersteuning door gemeenten

Leefsituatie en werksituatie lopen in de huidige samenleving steeds meer door elkaar. De Wmo 2015 en de Participatiewet spelen daarop in, door gemeenten de ruimte te bieden om hun taken in te vullen. In beide wetten wordt zo min mogelijk voorgeschreven welke instrumenten en voorzieningen voor wie moeten worden ingezet, maar is het bieden van maatwerk de standaard. Dat geeft de gemeenten de ruimte om – binnen het wettelijke kader – in dialoog met de betrokken persoon te beoordelen wat er nodig is. Niet elke arbeidsbeperkte werkzoekende zal bijvoorbeeld een jobcoach nodig hebben, maar als dat wel zo is, kan het instrument ingezet worden door gemeenten.

De Wmo geeft gemeenten de opdracht om een onderzoek uit te voeren naar de ondersteuningsbehoeften van cliënten. Zij dienen daarbij samen te werken met zorgverzekeraars en zorgaanbieders en betrokken partijen op het gebied van jeugdzorg, onderwijs, preventieve gezondheidszorg, welzijn, wonen en werk en inkomen. Ook voor het toeleiden van iedereen met arbeidsvermogen naar de arbeidsmarkt bepalen gemeenten op basis van een goede diagnose welk instrument zij inzetten op basis van de mogelijkheden en behoefte van de individuele cliënt. Daarbij is het zeer wel mogelijk dat arbeidsparticipatie een belangrijke bijdrage levert aan de oplossing van het door de cliënt ervaren probleem met maatschappelijke participatie.

Een cliënt die een beroep op de gemeente doet kan uit hoofde van de Wmo gebruik maken van cliëntondersteuning. Hierbij staat het belang van de cliënt centraal en wordt de hulpvraag in de gevallen waarin dat toegevoegde waarde heeft integraal en domeinoverstijgend bekeken.

Gezamenlijke financiering

Het is van belang dat de wijze van financiering de totstandkoming van integraal gemeentelijk beleid niet belemmert. Het kabinet kiest daarom voor financiering via een sociaal deelfonds binnen het gemeentefonds waarin de middelen voor de Wmo 2015, de nieuwe Jeugdwet en de re-integratiemiddelen (inclusief de middelen voor het zittend Wsw-bestand) van de Participatiewet ontschot ter beschikking aan gemeenten worden gesteld. Het Inkomensdeel van de Wwb (straks Participatiewet) is naar zijn aard anders, namelijk gericht op inkomensondersteuning. Deze middelen worden daarom niet toegevoegd aan het sociaal deelfonds.

Daarnaast wordt nog bezien of onderdelen binnen het gemeentefonds zodanige inhoudelijke en beleidsmatige raakvlakken hebben dat ze aan het sociaal deelfonds worden toegevoegd. De vorming van dit sociaal deelfonds is beoogd per 1 januari 2015.

Voorliggende voorziening

Op basis van de wetsvoorstellen Participatiewet, Jeugdwet en de Wmo 2015 ontstaat voor de gemeenten de mogelijkheid en daarmee ook de verantwoordelijkheid om binnen het sociaal domein integraal maatwerk aan cliënten te bieden die daarvoor op basis van de wettelijke criteria in aanmerking komen. De Participatiewet richt zich daarbij primair op de arbeidsparticipatie van mensen en de Wmo 2015 op de maatschappelijke ondersteuning van mensen. De gemeente kan, als dit voor het bieden van maatwerk aan cliënten wenselijk is, de Participatiewet en de Wmo 2015 in onderlinge samenhang toepassen.

De Participatiewet is dus niet te beschouwen als een aan de Wmo 2015 voorliggende voorziening; immers de Participatiewet moet – net als de huidige WWB – worden beschouwd als het vangnet van de sociale zekerheid.

Tot slot

Voor de zomer ontvangt de Tweede Kamer een brief waarin nader invulling wordt gegeven aan de uitwerking en de synergie van de verschillende decentralisatietrajecten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Brief Commissie SZW, 18 december.

X Noot
2

Zie ook de decentralisatiebrief van 19 februari 2013 (Kamerstuk 33 400 VII, nr. 59).

Naar boven